ECLI:NL:OGEAC:2018:88

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
Lar: Cur201700753
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de verklaring omtrent gedrag op basis van objectieve bezwaren en de beoordeling van persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft eiser, de minister van Justitie, beroep ingesteld tegen de weigering van de aanvraag voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) door verweerder. De aanvraag, ingediend op 19 december 2016, was bedoeld voor werkzaamheden op het Isla-terrein. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van objectieve bezwaren die voortvloeien uit de justitiële documentatie van eiser. Tijdens de zitting op 14 februari 2018 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zijn veroordelingen betwistte en stelde dat hij geen gevaar voor de samenleving vormt.

Het Gerecht heeft de relevante wetgeving en beleidsnota's in overweging genomen, waaronder de Landsverordening op de justitiële documentatie en de Beleidsnota inzake verklaring omtrent het gedrag. De beoordeling van de aanvraag is gebaseerd op de gegevens in het strafregister en andere relevante documenten. Eiser heeft in het verleden meerdere veroordelingen gehad, waaronder een gevangenisstraf van vier maanden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de veroordelingen van eiser, met name de meest recente, objectieve bezwaren vormen voor het verlenen van de VOG, vooral gezien het verhoogde veiligheidsrisico op het Isla-terrein.

De persoonlijke omstandigheden en positieve ontwikkelingen die eiser heeft aangevoerd, zijn door het Gerecht niet als voldoende geacht om de objectieve bezwaren te weerleggen. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de VOG terecht was en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van het Gerecht is op 9 april 2018 openbaar uitgesproken, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiser],

wonende in Curaçao,
eiser,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. D.J. Victorina, werkzaam bij verweerder.

Procesverloop

Bij ongedateerde beschikking heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 december 2016 om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (VOG), met als doel: het verrichten van werkzaamheden op het Isla-terrein, afgewezen (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij het Gerecht.
Verweerder heeft een verweerschrift en daarna nadere stukken ingediend.
De behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 14 februari 2018 plaatsgevonden, alwaar zijn verschenen eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (de LvJD) wordt een strafblad uit het strafregister verwijderd na verloop van een termijn van vier jaren.
Op grond van artikel 15, derde lid, eerste volzin, houdt een verklaring omtrent het gedrag niet anders in dan dat de gezaghebber (thans: verweerder) uit het ingestelde onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene, gelet op het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon.
Op grond van artikel 22, eerste lid, geeft verweerder een VOG slechts af wanneer hem uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon. In alle andere gevallen weigert hij de gevraagde verklaring af te geven.
Op grond van artikel 23, eerste lid, mag verweerder bij zijn onderzoek uitsluitend acht slaan op: 1. de uittreksels uit de strafregisters, die hem ten aanzien van de betrokkene verstrekt worden, 2. gegevens ontleend aan de registers van de politie in de tegenwoordige of in de vroegere woonplaatsen of verblijfplaatsen van betrokkene, 3. andere schriftelijke bescheiden, welke hem in verband met de afgifte van de VOG ter beschikking zijn gesteld. Op grond van het tweede lid let verweerder, indien ten aanzien van betrokkenen geen strafblad in de strafregisters voorkomt, niet op feiten en gedragingen, vermeld in andere registers en bescheiden, indien sedert de dag, waarop deze zijn voorgevallen, meer dan vier jaren zijn verlopen.
1.1
Bij de beoordeling van een aanvraag door een persoon met bezwaren hanteert verweerder de criteria die zijn neergelegd in de Beleidsnota inzake verklaring omtrent het gedrag van april 2010 (de Beleidsnota).
Op grond van paragraaf 9 van de Beleidsnota, onder het kopje “Beoordeling van de aanvraag op inhoud”, wordt er bij de afweging van een aanvraag door een persoon met bezwaren rekening gehouden met de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van de aanvrager en de achtergrond van het gepleegde strafbare feit. Daarvan maken deel uit: de ouderdom van de veroordeling; de aard en de zwaarte van het delict; de zwaarte van de opgelegde straf of maatregel; en het aantal in een bepaalde tijdspanne vastgelegde gegevens; alles gerelateerd aan de vraag of er sprake is van op voormelde gegevens gegrond ernstig vermoeden dat de aanvrager gevaar oplevert voor de openbare orde. Onder het subkopje ”Ouderdom van de veroordeling” staat vermeld dat de beoordeling van de aanvraag plaatsvindt op grond van de gegevens die voorkomen in het strafregister, zo nodig aangevuld met gegevens uit het politieregister en/of andere schriftelijke bescheiden, in de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag (de terugkijktermijn).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van de VOG afgewezen op grond van de uit de justitiële documentatie betreffende eiser gebleken informatie.
Uit de ingewonnen justitiële documentatie blijkt dat eiser binnen de terugkijktermijn laatstelijk op 3 juli 2015 door de politierechter te Arnhem is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden wegens het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, alsmede diefstal en daarvoor op 17 februari 2014 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag wegens bedreiging en mishandeling (de veroordelingen). Verder blijkt daaruit dat eiser voorafgaande aan de terugkijktermijn herhaaldelijk is veroordeeld wegens het overtreden van de Opiumwet en andersoortige delicten.
De veroordelingen zijn op grond van de Beschikking registratie buitenlandse strafbladen (ministeriële beschikking van 12 augustus 1969 ter uitvoering van artikel 2, eerste lid, onder b, van de LvJD) in de Curaçaose strafregisters opgenomen.
3. Het Gerecht heeft bij zijn uitspraak van 30 september 2016, zaaknr. Lar 2015/76826, uiteengezet dat in zaken betreffende de afgifte van een VOG de Lar van toepassing is. Hier wordt dienaangaande volstaan met een verwijzing naar die uitspraak.
4. Eiser betwist de juistheid van het standpunt van verweerder dat gebleken is van bezwaren tegen zijn persoon die eraan in de weg staan dat hem een VOG wordt verleend voor het werken op het ISLA-terrein. Hij herkent zich niet in de hem tegengeworpen veroordelingen. Eiser heeft verder ter zitting aangevoerd dat het hem pijn doet dat hij als een gevaar voor de samenleving wordt aangemerkt, nu de in de justitiële documentatie aangetroffen feiten niet de slotsom rechtvaardigen dat hij nog een risico voor de samenleving vormt. Eiser heeft ter zitting wel erkend dat hij in het verleden, tijdens zijn studententijd in Nederland, fouten heeft begaan, maar ziet zich niet als iemand die nu nog gevaar voor de samenleving zal opleveren. Dit vindt volgens hem ook bevestiging in de omstandigheid dat hij in Nederland, voor zijn vestiging metterwoon in Curacao, heeft gewerkt voor semioverheidsinstellingen, waarvoor hem daar een verklaring omtrent gedrag zou zijn afgegeven.
5. Het Gerecht stelt allereerst vast dat ter zitting eiser de juistheid van de door verweerder overgelegde justitiële documentatie niet meer heeft betwist. Gelet op de daaruit blijkende veroordelingen kan eiser niet staande houden dat verweerder niet heeft kunnen oordelen dat daaruit blijkt van objectieve bezwaren tegen het door eiser laten verrichten van werkzaamheden op het Isla-terrein, waar evident een verhoogd veiligheidsrisico geldt. Van objectieve bezwaren is sprake indien de gebleken justitiële gegevens, beschouwd los van de omstandigheden van het geval en de persoon van betrokkene, indien herhaald, gelet op het risico voor de maatschappij een belemmering zouden vormen voor het doel waarvoor de VOG is gevraagd. Met name uit de meest recente veroordeling volgt dat er gebleken is van objectief bezwaren tegen het functioneren van eiser op het Isla-terrein. Ten tijde van de aanvraag was die veroordeling anderhalf jaar oud en dus niet als oud in het licht van de terugkijktermijn te bestempelen en bovendien blijkt uit de opgelegde gevangenisstraf dat de stafrechter het ernstige feiten vond. Nu er verder sprake is van nog een ander relatief recente veroordeling moet worden geoordeeld dat verweerder in overeenstemming met de Beleidsregels heeft aangenomen dat er is gebleken van bezwaren tegen de persoon van eiser om te werken op het Isla-terrein.
De door eiser gestelde subjectieve omstandigheden rond zijn persoon en met name de positieve ontwikkeling die hij sedert de laatste veroordeling zou hebben laten zien kunnen aan het voorgaande niet afdoen. Wat er daarbij verder zij van de bewering van eiser dat hem in Nederland wél een VOG is verleend, dat vormt voor verweerder geen maatstaf bij zijn beoordeling, die immers geheel losstaat van de beoordeling die een ambtsgenoot uit Nederland zou hebben gemaakt.
6. De slotsom is dat het beroep niet slaagt en het bestreden besluit in stand kan worden gelaten.
7. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken te Curaçao in het openbaar op 9 april 2018, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.