ECLI:NL:OGEAC:2018:85

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
Lar: Cur201700137
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing benoeming bestuurslid bij de Algemene Spaar- en Kredietcoöperatie

In deze zaak heeft eiser, wonende in Curaçao, beroep ingesteld tegen een besluit van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, dat op 24 augustus 2016 een verzoek van de Algemene Spaar- en Kredietcoöperatie (ACU) om toestemming voor de benoeming van eiser als bestuurslid afwees. Op 6 januari 2017 verklaarde de Bank het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing gegrond, maar nam geen nieuwe beslissing op het verzoek van de ACU. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn advocaten, terwijl de Bank vertegenwoordigd was door haar gemachtigden en enkele medewerkers. Het Gerecht overwoog dat de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) vereist dat bij een gegrondverklaring van een bezwaar een nieuwe beslissing moet worden genomen. Het Gerecht stelde vast dat de Bank dit had nagelaten, waardoor het bestreden besluit vernietigd moest worden.

Het Gerecht concludeerde dat het beroep gegrond was en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. Tevens oordeelde het Gerecht dat eiser geen rechtstreeks belang had bij de afwijzing van de benoeming, aangezien de ACU de verzoekende partij was. Hierdoor werd het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot werd de Bank veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser en werd het land Curaçao gelast het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiser],

wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en L.S. Davelaar, advocaten,
en
de openbare rechtspersoon
DE CENTRALE BANK VAN CURACAO EN SINT MAARTEN,
verweerder,
gemachtigden: mrs. L.M. Virginia en M. Weijand, advocaten.

Procesverloop

Bij beschikking van 24 augustus 2016 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van de Algemene Spaar- en Kredietcoöperatie (de ACU) om toestemming voor de benoeming van eiser als haar bestuurslid.
Bij beschikking van 6 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij het Gerecht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld door E. de Windt (supervisor toezicht banken, werkzaam bij verweerder) en T. Reijnaert (jurist bij verweerder).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 23, tweede lid, onder a, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994 (Ltbk) is het een ieder verboden zonder voorafgaande toestemming van de Bank personen te benoemen die het dagelijks beleid van een kredietinstelling als bedoeld in artikel 2, bepalen.
1.1
Op grond van artikel 68, tweede lid, van de Lar bevat de beschikking in heroverweging op het bezwaarschrift de gronden waarop zij berust, en neemt de plaats in van de bestreden beschikking.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, omdat in de beschikking van 24 augustus 2016 niet deugdelijk is gemotiveerd waarom eiser niet geschikt is als bestuurslid bij de ACU. Een nieuwe beslissing op het verzoek van de ACU om toestemming voor de benoeming van eiser als haar bestuurslid is daarbij niet genomen.
3. Het Gerecht stelt voorop dat artikel 68, tweede lid, van de Lar eraan in de weg staat dat bij een op bezwaarschrift genomen besluit, voor zover de bezwaren (geheel of gedeeltelijk) gegrond zijn verklaard, belanghebbende in het ongewisse wordt gelaten over de betekenis van die gegrondverklaring voor het besluit waartegen het bezwaarschrift was gericht. Bedoelde bepaling strekt tot de verplichting na heroverweging op de grondslag van het bezwaar een nieuwe beslissing te nemen, in dit geval op het verzoek om eiser te mogen benoemen als bestuurslid. Nu dat bij het bestreden besluit achterwege is gelaten, moet het worden vernietigd wegens strijd met artikel 68, tweede lid, van de Lar.
4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
5. Het Gerecht ziet aanleiding om ter finale beslechting van dit geding te onderzoeken of het zelf in de zaak kan voorzien door te beslissen op het bezwaar van eiser tegen de afwijzende beschikking inzake het verzoek om toestemming voor zijn benoeming als bestuurslid bij de ACU (de afwijzing).
5.1
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Lar kunnen natuurlijke of rechtspersonen die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Op grond van artikel 55 zijn de personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, bevoegd een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat de beschikking heeft genomen.
5.2
Naar het ambtshalve oordeel van het Gerecht is het belang van eiser niet rechtstreeks bij de afwijzing betrokken. Het in artikel 23, tweede lid, aanhef en onder a, van de Ltbk neergelegde verbod is aan de ACU als kredietinstelling gericht en het is de ACU die de toestemming van verweerder nodig heeft voor de benoeming van eiser als haar bestuurslid. De ACU heeft het ook verzoek gedaan waarop de afwijzing is gevolgd. De ACU is dan ook de rechtstreeks belanghebbende bij de afwijzing en het belang van eiser is een daarvan afgeleid belang. Dat afgeleide belang is verder niet van zodanige importantie voor eiser, althans daarvan is niet gebleken, dat op grond daarvan de toegang tot de bestuursrechter hem niet zou mogen worden onthouden.
5.3
Nu eiser geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van de Lar is bij de afwijzing moet zijn bezwaarschrift daartegen alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot betaling aan eiser van zijn proceskosten als na te melden. Verder zal het Gerecht het land Curaçao gelasten aan eiser het door hem voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • verklaarthet bezwaar tegen de afwijzing
    niet-ontvankelijk;
  • bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiser van zijn proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd Nederlands-Antilliaanse guldens), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  • gelasthet land Curaçao aan eiser het door hem betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken te Curaçao in het openbaar op 5 januari 2018, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.