ECLI:NL:OGEAC:2018:84

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
CUR201800886
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraken over de uitstoot van zwaveldioxide door de raffinaderij Isla en de handhaving van dwangsommen

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, stonden de Stichting Humanitaire Zorg Curaçao en de Stichting Schoon Milieu op Curaçao tegenover de vennootschap Refineria Isla (Curaçao) S.A. De zaak betreft een kort geding waarin de stichting c.s. vorderingen hebben ingesteld tegen Isla met betrekking tot de naleving van een eerder opgelegd verbod om meer dan 80 µg/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan de concentratie van zwaveldioxide (SO2) op leefniveau benedenwinds van de raffinaderij. Dit verbod was eerder vastgesteld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in een vonnis van 12 januari 2010, waarin ook een dwangsom van NAF 75.000.000,- werd opgelegd voor elke overtreding van dit verbod.

De procedure begon met een verzoekschrift van de stichting c.s. waarin zij stelden dat Isla in 2013 en 2014 het verbod had overtreden en dat de dwangsom was verbeurd. Isla betwistte deze claims en voerde aan dat haar bijdrage aan de immissie van SO2 onder de norm was gebleven. De rechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van rapporten van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) en andere deskundigen, die de immissieconcentraties hebben berekend.

De rechter oordeelde dat de dwangsom over 2014 niet was verbeurd, omdat de immissieconcentratie op de relevante locatie onder de norm van 80 µg/m3 was gebleven. Echter, de rechter gaf aan dat het aannemelijk was dat Isla het verbod had overtreden, gezien de rapporten die hogere immissies aangaven. De rechter besloot de proceskosten te compenseren en bepaalde dat de stichting c.s. zich moest onthouden van verdere tenuitvoerlegging van het Hof-vonnis totdat in een bodemprocedure was vastgesteld of de dwangsom was verbeurd. Tevens werd een verbod opgelegd aan Isla om meer dan 80 µg/m3 bij te dragen aan de SO2-immissie tot en met 31 december 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van Venezuela
REFINERIA ISLA (CURAZAO) S.A.,
mede gevestigd te Curaçao,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia,
tegen
1. de stichting
STICHTING HUMANITAIRE ZORG CURAÇAO,
2. de stichting
STICHTING SCHOON MILIEU OP CURAÇAO,
3.
[GEDAAGDE SUB 3],
4.
[GEDAAGDE SUB 4],
5.
[GEDAAGDE SUB 5],
6. [
GEDAAGDE SUB 6],
7.
[GEDAAGDE SUB7],
8.
[GEDAAGDE SUB 8],
9.
[GEDAAGDE SUB 9],
10.
[GEDAAGDE SUB 10],
11.
[GEDAAGDE SUB 11],
12.
[GEDAAGDE SUB 12],
13.
[GEDAAGDE SUB 13],
14.
[GEDAAGDE SUB 14],
15.
[GEDAAGDE SUB 15],
16.
[GEDAAGDE SUB 16],
17.
[GEDAAGDE SUB 17],
18.
[GEDAAGDE SUB 18],
19.
[GEDAAGDE SUB 19],
20.
[GEDAAGDE SUB 20],
21.
[GEDAAGDE SUB 21],
22.
[GEDAAGDE SUB 22],
23.
[GEDAAGDE SUB 23],
24.
[GEDAAGDE SUB 24],
25.
[GEDAAGDE SUB 25],
allen gevestigd respectievelijk wonende te Curaçao,
verweerders in conventie,
eisers in reconventie voor zover het betreft de stichtingen genoemd sub 1 en sub 2,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen zullen hierna Isla en de stichting c.s. genoemd worden. Voor zover het gaat om het geschil in reconventie wordt met deze aanduiding gedoeld op uitsluitend de stichtingen en niet op de hiervoor genoemde natuurlijke personen.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnen gekomen op 20 maart 2018;
- de aanvullende producties van Isla;
- de eis in reconventie met producties;
- de mondelinge behandeling van 18 april 2018;
-de door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis in kort geding van 12 januari 2010 (hierna: het Hof-vonnis) heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie onder andere het volgende overwogen en beslist:
3.14
In het belang van de handhaafbaarheid van het op te leggen verbod en ter beperking van het risico van executiegeschillen geldt dat de bijdrage van Isla aan de totale immissie moet worden berekend op de wijze waarop StAB die heeft berekend in haar rapport van 16 juni 2008 onder 8.4, aangevuld met de gewijzigde meteorologische uitgangspunten in het rapport van 10 maart 2009 onder 4.1. Bij die berekening zal van het daadwerkelijke zwavelgehalte van de Cat Cracker-cokes dienen te worden uitgegaan.
Voorts moet de totale immissie bij de begraafplaats en elders op leefniveau benedenwinds van de raffinaderij gemeten worden op de wijze waarop de metingen zijn verricht die StAB heeft gebruikt. Gerekend zal steeds moeten worden vanaf de eerste dag van het betreffende kalenderjaar, met dien verstande dat de bijdrage door Isla in de periode tussen 1 januari 2010 en de dag der betekening van dit vonnis buiten beschouwing zal dienen te blijven.
3.15
Het Hof ziet aanleiding het thans aan Isla op te leggen verbod in duur te beperken en te laten gelden tot en met 31 december 2014.
[…]
Beslissing:
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verbiedt Isla om meer dan 80 µg/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan de concentratie van zwaveldioxide (SO2) op leefniveau benedenwinds van de raffinaderij, daaronder begrepen te Beth Chaim, zulks op straffe van een dwangsom van NAF. 75.000.000,- (vijfenzeventigmiljoen gulden) voor ieder kalenderjaar dat Isla in strijd heeft gehandeld met dit verbod, met inachtneming van het overwogene onder 3.14, welk verbod van kracht zal zijn tot en met 31 december 2014;
2.2.
Het rapport van 16 juni 2008 waarnaar het Hof-vonnis verwijst is afkomstig van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB). Het door het Hof aangehaalde onderdeel 8.4 van dat rapport luidt als volgt:
8.4
Immissies
8.4.1
Berekende immissies S02 en TSP
Met behulp van het verspreidingsmodel Aermod, dat ook door Isla gebruikt wordt voor de verspreidingsberekeningen zijn door ons immissieberekeningen uitgevoerd op basis van de emissiegegevens welke volgen uit de vergunningaanvraag en de balansen.
[…]
Het doel van de berekeningen is om op basis van de per bron uitgesplitste jaaremissies van S02 en stof, voor de vergunde situaties voor en na IRUP en voor de actuele situatie over de jaren 2001, 2005 en 2007 de bijdrage van Isla aan de immissieconcentraties op leefniveau te berekenen. De reden hiervoor is dat deze procedure zich beperkt tot Isla. Door alleen de Isla bronnen te beschouwen kan gecontroleerd worden of Isla al dan niet de normen uit haar vergunning overschrijdt.
Voor de actuele situatie hebben we de jaarvrachten per bron gebruikt die op basis van de diverse balansen in samenspraak met en door de Isla technici zijn opgesteld (zie eerder in dit verslag bij de bespreking van de emissies). Om de verschillende concentraties goed te kunnen vergelijken is voor de berekeningen van de vergunde en actuele situatie in 2001 de bijdrage van de utilities buiten beschouwing gelaten. De utilities (boilers) zijn in 2003 namelijk overgegaan van Isla naar CUC en behoren sinds die tijd niet meer tot de inrichting van Isla.
[…]
Uit de berekeningen blijkt dat de hoogste immissies veelal optreden binnen het terrein van de Isla raffinaderij. Door ons zijn deze waarden buiten beschouwing gelaten omdat de normen daar niet gelden. Voor wat betreft de immissiewaarden buiten het raffinaderijterrein hebben we aan de hand van de output gegevens eerst beoordeeld op welk punt (coördinaten met gridafstanden in stappen van 250 meter) de hoogste concentratie is berekend. Dit punt wordt door ons aangeduid als het punt met de hoogst berekende waarde overall ex Isla. Deze treedt steeds op, op het zelfde onbewoonde punt in de nabijheid van de Joodse begraafplaats. Door de milieudienst wordt normaliter de luchtkwaliteit berekend op een aantal verder weg van het Isla terrein gelegen, door hen vastgestelde receptorpunten. De invoergegevens van deze receptorpunten zijn door de milieudienst aan ons verstrekt. Dit betreft punten in het bewoonde gebied. Deze receptorpunten zijn tevens (soms slechts gedeeltelijk) in verschillende andere rapporten terug te vinden. Met het oog op een vergelijking van de verschillende gegevens en om een goed beeld te verkrijgen van de concentraties die optreden in het bewoonde gebied is ook steeds de hoogst berekende waarde op deze receptorpunten vastgesteld, waarmee niet is gezegd dat buiten deze receptorpunten in bewoond gebied geen hogere waarden kunnen optreden […]. De (beoordelingen van de) berekeningen leidden tot de volgende resultaten.
S02
Voor S02 geldt zoals gezegd een jaargemiddelde norm van 80 µg/m3. Overall zijn de volgende immissieconcentraties als jaargemiddelde berekend met de meteogegevens van de Milieudienst.
[volgen vijf metingen op de locatie met coördinaten x = 49250 en y = 53000 aangeduid als “nabij Joodse begraafplaats”; toevoeging gerecht]
2.3.
Het voorts door het Hof aangehaalde rapport van StAB van 10 maart 2009 beschrijft in onderdeel 4.1 dat de onderzoekers een meteorologische dienst (Meteoconsult) hebben ingeschakeld om hen te voorzien van “meteorologische hulpbestanden”. Die hulpbestanden hebben blijkens het rapport geleid tot nieuwe berekeningen. Het rapport vermeldt verder (p. 5):
Uit de nieuwe berekening blijkt dat de nieuwe contour, de contour die volgde uit de berekening van Isla meer benadert dan de contour die volgde uit de berekening van de StAB […]. Op de grens tussen de Joodse begraafplaats en het Isla terrein (locatie x = 49500 en y = 53000) blijkt op basis van de rekenresultaten met AERMOD, een jaargemiddelde SO2-concentratie op te treden van 99.1 µg/m3.
Bij deze passage behoort een voetnoot, die luidt als volgt:
Deze locatie ligt iets oostelijker dan de locatie die eerder is aangehouden (x = 49250 en y = 53000). Reden hiervoor is dat dit nu de hoogst belaste locatie blijkt te zijn. In beide gevallen betreft het de Joodse begraafplaats.
2.4.
De stichting c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat Isla in 2013 het in het Hof-vonnis opgenomen verbod heeft overtreden en aldus de dwangsom heeft verbeurd. Op vordering van Isla heeft het gerecht in kort geding de stichting c.s. bij vonnis van 10 november 2015 bevolen de in dit verband gelegde beslagen op te heffen en zich te onthouden van verdere executiemaatregelen voor wat betreft het jaar 2013 totdat in een bodemprocedure zou zijn bepaald dat Isla de dwangsom heeft verbeurd.
2.5.
Bij brief van 2 juni 2015 aan Isla heeft de stichting c.s. zich op het standpunt gesteld dat Isla zowel over 2013 als over 2014 de dwangsom heeft verbeurd en Isla aangemaand tot betaling daarvan.
2.6.
In 2015 heeft de stichting c.s. het gerecht verzocht een voorlopig deskundigenbericht te gelasten met het oog op de vraag of Isla over 2014 de in het Hof-vonnis genoemde norm heeft overschreden. Het gerecht heeft bij beschikking van 9 november 2015 dit verzoek toegewezen en StAB en TNO tot deskundigen benoemd. De beschikking luidt, voor zover van belang, als volgt:

3.De beoordeling

3.1.
Het verzoek volgt op een vergelijkbaar verzoek dat verzoeksters hebben gedaan met betrekking tot het jaar 2013. Naar aanleiding van dat verzoek heeft het Gerecht bij beschikking van 24 april 2014 een deskundigenbericht gelast door deskundigen Feringa en Weemaes, verbonden aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB). Op 16 juni 2015 hebben deze deskundigen hun definitieve rapport uitgebracht.
3.2.
Verzoeksters stellen dat Isla in het jaar 2014 jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door te veel bij te dragen aan de immissie van SO2 en dat Isla het aan Isla bij vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 12 januari 2010 opgelegde verbod wat betreft 2014 heeft overtreden, en dat zij over dat jaar de dwangsom van Naf. 75 miljoen heeft verbeurd. Verzoeksters wensen dat vastgesteld te zien door middel van een deskundigenbericht.
3.3.
Ter onderbouwing van hun verzoek verwijzen verzoeksters onder meer naar het StAB-rapport van 16 juni 2015 en de aanvulling daarop van TNO van 7 oktober 2015, waaruit volgens verzoeksters blijkt dat Isla in 2013 op de Joodse begraafplaats Beth Chaim ter plaatse van de ontvangstruimte “Casa de Rodeos” gemiddeld 118.6 μg/m3 heeft bijgedragen aan de SO2-immissie. Ook verwijst zij naar de door de GGD Amsterdam gevalideerde meetgegevens over 2014, waaruit volgt dat door het meetstation bij Beth Chaim in dat jaar een totale jaargemiddelde concentratie van SO2 op leefniveau is gemeten van 169,4 μg/m3 en door het meetstation Kas Chikitu 122 μg/m3.
3.4.
Isla bestrijdt dat zij de dwangsom heeft verbeurd.
In dat kader stelt zij onder meer dat haar bijdrage aan de immissie moet worden berekend aan de hand van een “rekengrid” (raster) waarbij de berekeningspunten op 250 meter afstand van elkaar liggen. Op die punten was haar bijdrage volgens Isla in zowel 2013 en 2014 lager dan de grens van 80 μg/m3 waarboven ingevolge het Hofvonnis dwangsommen worden verbeurd. Als die grens bij een rekengrid van 50 meter, zoals verzoeksters en TNO hanteren, op Beth Chaim wél blijkt te worden overschreden, is dat volgens Isla niet relevant voor het al dan niet verbeuren van de dwangsom.
Een vergelijkbaar verschil van inzicht hebben partijen ten aanzien van de door StAB in haar rapport over 2013 gebezigde toetsingslocatie 49500, 53000. Dit betreft een locatie op het terrein van Isla nabij de begraafplaats. Volgens verzoeksters is het gebruik van deze toetsingslocatie op eigen terrein van Isla volstrekt onlogisch en valt daardoor - met een rekengrid van 250 meter - de zware SO2-concentratie op de begraafplaats en ter plaatse van “Casa de Rodeos” buiten beeld. Isla stelt daar tegenover dat de gebruikte toetsingslocatie de juiste is als het gaat om de vraag of de dwangsom is verbeurd.
In haar brieven van 16 juni 2015 en 15 juli 2015 aan het Gerecht hebben verzoeksters voorts een aantal andere bezwaren geuit tegen de aanpak door StAB, waaronder het gebruik van verouderde gegevens. Isla acht die bezwaren ongegrond.
3.5.
Ongeacht het verschil in visie van partijen ten aanzien van de vraag hoe bepaald moet worden of dwangsommen zijn verbeurd, hebben verzoeksters voldoende belang bij een deskundige vaststelling van de SO2-bijdrage van Isla over 2014.
3.6.
In de vraagstelling zal op de in het dictum van deze beschikking omschreven wijze rekening worden gehouden met een aantal van de verschillen in zienswijze van partijen over de juiste berekeningswijze van Isla’s immisiebijdrage en over de hiervoor onder 3.4 genoemde geschilpunten over hoe moet worden beoordeeld of de dwangsom is verbeurd. In hoeverre een en ander doorslaggevend is voor de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen, overtreding van het verbod in het Hofvonnis en/of verbeurte van de dwangsom, is in deze procedure niet aan de orde.
[…]

4.De beslissing

Het Gerecht:
A. beveelt dat een voorlopig deskundigenbericht zal worden uitgebracht ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Hoeveel μg/m3 heeft Isla in 2014 bijgedragen aan de totale jaargemiddelde concentratie van zwaveldioxide (SO2) op leefniveau benedenwinds van de raffinaderij, welke vraag dient te worden beantwoord met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 3.14 van het vonnis van het Hof van 12 januari 2010, luidende:
[…]
2. Kunt u in uw deskundigenbericht tot uitdrukking brengen dat en op welke wijze u in uw beoordeling en conclusies hebt betrokken hetgeen is aangevoerd in de (reeds aan u toegezonden) brieven van mr. Van de Laarschot aan mr. Van Schendel van 15 juli 2015 en 21 juli 2015 en de daarop nog door Isla in een brief aan u te formuleren reactie?
3. Kunt u in uw rapport (afzonderlijk) weergeven wat de berekeningsresultaten voor 2014 zijn op de locaties te Beth Chaim genoemd in de brief van TNO van 7 oktober 2015, bladzijde 4?
4. In hoeverre zou uw antwoord op vraag 1 anders luiden indien de grondslagen van de StAB-methode uit 2008 naar de huidige - door u te bepalen - inzichten zouden zijn geactualiseerd, zowel, voor zover van toepassing, wat betreft 1) de locatie van het toetsingspunt, 2) de wijze waarop de procesemissie wordt gemodelleerd, en 3) de meteorologische gegevens?
5. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
2.7.
Het (gezamenlijke) rapport van 25 januari 2017 bevat in het hoofdstuk “Samenvatting” de volgende conclusie antwoorden op de gestelde vragen, weergegeven voor zover van belang:
Antwoord op de eerste vraag
Conform de gestelde voorwaarden uit het vonnis van het Hof van 12 januari 2010, is de S02-immissieconcentratie berekend op een locatie aan de rand van de Joodse begraafplaats, met de meteorologische gegevens die in 2009 door Meteoconsult te Wageningen zijn opgesteld en waarbij de fakkelemissies zijn samengevoegd met de restemissie van de SRU's. Onder deze condities is een immissieconcentratie vastgesteld van 56 microgram per m3 op de locatie juist naast Beth Chaim en 48 microgram per m3 ter plaatse van de bebouwde kom aan de Nijlweg. In beide gevallen wordt dus onder de grenswaarde van 80 microgram per m3 gebleven.
[…]
Antwoord op de derde vraag
Voor vijf extra locaties te Beth Chaim, zoals in het TNO rapport van 7 oktober 2015 zijn aangehouden, zijn aanvullende berekeningen uitgevoerd. Op deze locaties zijn immissieconcentraties berekend van (afgerond) 62, 70, 78, 79 en 83 microgram per m3.
Antwoord op de vierde vraag
Nagegaan is wat er verandert indien de StAB-methode uit 2008 naar de huidige inzichten zouden worden geactualiseerd wat betreft de locatie van het toetsingspunt, de wijze waarop de procesemissie wordt gemodelleerd en de meteorologische gegevens. De uitkomsten zijn als volgt:
• Het effect van het wijzigen van de toetsingslocatie is, zoals in vraag drie aangegeven, dat wanneer op de begraafplaats wordt getoetst, hogere immissieconcentraties worden berekend, waarvan in een geval tot boven de vergunde jaargemiddelde immissienorm.
• Het wijzigen van de modellering met aparte fakkelinvoer leidt tot een verschuiving van het immissiezwaartepunt. Op de getoetste locaties treedt geen overschrijding meer op van de grenswaarde van 80 microgram/m3.
• Het effect van het actualiseren van de meteorologische gegevens is zeer groot. In het onderzoek zijn drie verschillende meteosets onderzocht. Op grond van vergelijking met meetwaarden afkomstig van de meetstations te Beth Chaim en Kas Chikitu is een voorkeurset gevonden. Voor alle onderzochte sets - dus ook voor de voorkeurset, al zij het daarbij in geringe mate - geldt dat de immissieconcentratie op een deel van de beschouwde locaties in meer of mindere mate hoger wordt berekend dan 80 µg/ m3.
Antwoord op de vijfde vraag
Opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn, zijn de volgende:
• In dit onderzoek is een meteoperiode van een jaar beschouwd. Er is door
ons gekeken naar het verschil in windrichting tussen de metingen op vliegveld HATO en een modelberekening op het ISLA terrein. Dit verschil kan oplopen tot zo'n 20 graden en is van grote invloed op de uitkomsten van een immissieberekening. We weten inmiddels dat het verschil in windrichting door de jaren heen ook dergelijke verschuivingen (10 graden) kan vertonen, wat ook invloed heeft op berekende immissies.
[…]
Hoofdstuk 13 van het rapport luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

13.Beantwoording van de vragen van het Gerecht

13.1
Vraag 1
[…]
Uitwerking:
In technisch opzicht houdt de insteek van vraag 1 in dat op dezelfde wijze wordt gemodelleerd als in de procedure over 2013 door StAB is uitgevoerd. Dat betekent concreet dat:
[…]
e. De jaargemiddelde immissieconcentraties worden berekend op twee benedenwindse locaties:
1. het hoogst belaste onbewoonde gebied op of nabij de Joodse begraafplaats Beth Chaim met de coordinaten x = 49500 en y = 53000;
2. het hoogst belaste bewoonde gebied aan de Nijlweg met de coördinaten
x = 48750 en y = 52750.
2.8.
Op 5 en/of 6 maart 2018 heeft de stichting c.s. executoriaal (derden)beslag laten leggen ten laste van Isla onder enkele derden en op de aandelen in Refineria Isla Curaçao B.V. die door Isla worden gehouden. Het beslag strekt onder andere tot incasso van de dwangsom over 2014.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Isla vordert in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, de stichting c.s. te gebieden
( a) de gelegde executoriale beslagen ten laste van Isla op te heffen op straffe van een dwangsom;
( b) zich te onthouden van iedere vorm van tenuitvoerlegging van het Hof-vonnis voor wat betreft het jaar 2014 totdat in een in kracht van gewijsde gegaan of uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in een bodemprocedure is bepaald dat Isla een dwangsom heeft verbeurd, een en ander op straffe van een dwangsom;
en voorts de stichting c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De stichting c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Isla in de proceskosten.
in reconventie
3.3.
De stichting c.s. vordert in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, Isla te verbieden
( a) meer dan 48 µg/m3 jaargemiddelde, althans een door het gerecht te bepalen maximale immissie, bij te dragen aan de zwaveldioxide op leefniveau benedenwinds van de raffinaderij, daaronder begrepen te Beth Chaim, zulks op straffe van een dwangsom, welk verbod van kracht zal zijn tot en met 31 december 2019;
( b) brandstof te gebruiken met meer dan 1% zwavel, zulks op straffe van een dwangsom;
( c) zure gassen (gassen met meer dan 2% zwavel) af te fakkelen, zulks op straffe van een dwangsom.
en voorts Isla te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Isla heeft zich verweerd tegen de vordering van de stichting c.s.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
Het betref hier een executiegeschil, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een verbod al dan niet is geschonden. In een dergelijke zaak heeft de rechter niet tot taak de door de dwangsomrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter zake relevante handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De gerechtvaardigde belangen van de veroordeelde vergen voorts dat hij met voldoende mate van zekerheid moet kunnen vaststellen onder welke voorwaarden hij een dwangsom verbeurt.
4.3.
Het komt dus aan op uitleg van het in het Hof-vonnis opgenomen dictum, zoals weergegeven in 2.1. In dat verband overweegt het gerecht als volgt.
4.4.
Het in het Hof-vonnis opgenomen verbod zelf staat tussen partijen niet ter discussie, althans niet in deze procedure. Uitgangspunt is, kort weergegeven, dat het Isla verboden is om benedenwinds meer dan 80 µg/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan de immissie van SO2. Wel ter discussie staat onder welke voorwaarden Isla de aan dit verbod verbonden dwangsom verbeurt. In dat verband is van belang dat hierbij blijkens het dictum “het overwogene in 3.14” in acht moet worden genomen. Die overweging 3.14 heeft het Hof uitdrukkelijk in zijn vonnis opgenomen “in het belang van de handhaafbaarheid van het op te leggen verbod en ter beperking van het risico van executiegeschillen”. Het Hof vervolgt in die overweging dat de bijdrage van Isla aan de totale immissie moet worden berekend “op de wijze waarop ” deze door StAB is berekend in haar rapporten van 16 juni 2008 en 10 maart 2009. Ook de totale immissie “bij de begraafplaats en elders” moet worden gemeten “op de wijze waarop” de door de StAB gebruikte metingen zijn verricht.
4.5.
Het gerecht legt het Hof-vonnis op deze punten voorlopig aldus uit dat, voor de beantwoording van de vraag of Isla de dwangsom heeft verbeurd haar bijdrage aan de immissie op dezelfde wijze moet worden vastgesteld als is gebeurd in genoemde rapporten van de StAB. Zou het Hof ruimte hebben willen laten voor een aangepaste wijze van berekening, dan valt immers niet in te zien om welke reden het nodig zou zijn geweest de overweging 3.14 in het vonnis op te nemen en daarnaar in zijn dictum uitdrukkelijk te verwijzen. Ook de expliciet vermelde ratio van die overweging 3.14 wijst erop dat het Hof-vonnis in deze zin moet worden uitgelegd.
4.6.
Uit het desbetreffende onderdeel 8.4 van het StAB-rapport van 16 juni 2008 in samenhang met het rapport van 10 maart 2009 volgt dat de StAB heeft gewerkt met punten in een raster (“grid”) van 250 bij 250 meter en dat van die punten is uitgegaan van het punt met de hoogste concentratie SO2. Dat hoogst belaste punt bleek destijds (in 2009) te zijn het punt met de coördinaten x = 49500 en y = 53000. De onderzoekers spreken van een punt “op de grens tussen de Joodse begraafplaats en het Isla terrein”.
4.7.
Uit het in 4.5 en 4.6 in onderlinge samenhang overwogene volgt naar voorlopig oordeel van het gerecht dat het hanteren van het punt met de coördinaten
x = 49500 en y = 53000 binnen een grid van 250 bij 250 meter behoort tot “de wijze waarop” de immissie moet worden berekend als bedoeld in overweging 3.14 van het Hof-vonnis. Dit betekent dat de gemeten immissie op dat specifieke punt (hierna: de toetsingslocatie) bepalend is voor de vraag of Isla de dwangsom heeft verbeurd.
4.8.
Naar het oordeel van het gerecht is, kennelijk anders dan de stichting c.s. meent, niet van belang dat de toetsingslocatie formeel net buiten de begraafplaats Beth Chaim ligt, terwijl het Hof-vonnis spreekt van “te Beth Chaim”. Waar het om gaat is dat de metingen op de toetsingslocatie deel uitmaken van “de wijze waarop” de onderzoekers hebben gewerkt en dus van belang is voor de vraag of de dwangsom is verbeurd. Uit het Hof-vonnis noch uit de rapporten van 2008 en 2009 kan worden afgeleid dat met het gebruik van woorden als “te”, “nabij” en “op de grens tussen” beoogd is een precieze aanduiding van de locatie aan te geven, laat staan dat beoogd is daarmee een andere locatie aan te wijzen dan omschreven door middel van de coördinaten.
4.9.
Aan deze uitleg doet niet af dat in de in 2.6 weergegeven beschikking een ruimere opdracht voor de onderzoekers is opgenomen. De stichting c.s. heeft ter zitting betoogd dat het gerecht die ruimere opdracht niet zou hebben verstrekt als die niet relevant zou zijn voor de vraag of Isla de dwangsom heeft verbeurd. Het gerecht verwerpt dat betoog. In een beschikking waarbij een voorlopig deskundigenbericht wordt gelast worden geen (voorlopige) oordelen gegeven over het al dan niet bestaan van aanspraken van partijen of over de uitleg van stukken. In de hier bedoelde beschikking van het gerecht is dit overigens ook met zoveel woorden overwogen (zie 3.6 van die beschikking). Anders dan de stichting c.s. heeft betoogd, kan uit het partijdebat voorafgaande aan de in 2.6 bedoelde beschikking niet worden afgeleid dat ook Isla van mening was dat van een kleiner grid en andere meetlocaties moest worden uitgegaan. Het tegendeel volgt met zoveel woorden uit overweging 3.4 van die beschikking.
4.10.
Uit de beantwoording van de vragen door de onderzoekers, zoals weergegeven in 2.7, volgt dat de jaargemiddelde bijdrage van Isla aan de immissie van SO2 op de hier relevante locatie in 2014 onder de norm van 80 µg/m3 is gebleven. Dat betekent dat Isla naar voorlopig oordeel van het gerecht geen dwangsom heeft verbeurd.
4.11.
Op zichzelf is juist, zoals de stichting c.s. heeft betoogd (pleitnota onder 33), dat dit betekent dat de verbeuring van de dwangsom over 2014 afhankelijk is van meteogegevens uit 2003 en van een specifieke locatie die in 2009 de hoogst belaste locatie bleek te zijn. Dit is echter inherent aan de wijze waarop in het Hof-vonnis de voorwaarden voor het verbeuren van de dwangsom zijn bepaald. Het gerecht tekent hierbij aan dat het Hof-vonnis gewezen is in kort geding, en dat daarmee dus niet meer dan een voorlopige voorziening is getroffen. Het stond – en staat – de stichting c.s. vrij om in een bodemprocedure een definitief bindend oordeel te vragen omtrent het handelen van Isla en eventuele andere partijen die betrokken zijn bij de uitstoot van bepaalde stoffen.
4.12.
De vordering van Isla tot opheffing van de executoriale beslagen is gebaseerd op het standpunt dat de dwangsom over 2014 niet is verbeurd. Gelet op het hiervoor overwogene kan de verbeuring van de dwangsom geen grond zijn om de beslagen te handhaven. De beslagen zijn echter ook gelegd ter zake de proceskosten en de deskundigenkosten die blijkens het Hof-vonnis voor rekening van Isla komen. Hoewel dat op haar weg lag, heeft Isla niet gesteld dat zij de daarmee gemoeide bedragen (in totaal NAf 32.066 en € 35.437,70) inmiddels aan de stichting c.s. heeft voldaan. In dit kort geding moet dus worden aangenomen dat Isla die bedragen nog altijd aan de stichting c.s. zal moeten betalen. In zoverre zijn de beslagen niet zonder grond gelegd. Het gerecht zal de stichting c.s. daarom veroordelen tot opheffing van de beslagen na betaling van de hier bedoelde bedragen door Isla, met dien verstande dat opheffing direct dient te geschieden indien Isla die bedragen al wel heeft voldaan. Mede gelet op de eerder tussen partijen gevoerde soortgelijke procedures heeft het gerecht geen aanleiding te betwijfelen dat de stichting c.s. zich zal houden aan dit bevel. Het gerecht zal daarom geen dwangsom opleggen.
4.13.
Het gerecht zal ook de vordering van Isla toewijzen voor zover die betrekking heeft op het achterwege laten van iedere vorm van tenuitvoerlegging van het Hof-vonnis ter zake 2014 totdat in een bodemprocedure is beslist dat de dwangsom over dat jaar is verbeurd. Ook op dit punt ziet het gerecht geen aanleiding een dwangsom aan de stichting c.s. op te leggen.
4.14.
Gelet op het hier gegeven oordeel kan in het midden blijven of de aanspraak op dwangsommen is verjaard, zoals Isla meent en de stichting c.s. heeft bestreden.
4.15.
Het voorgaande ging over de vraag of Isla over 2014 de dwangsom heeft verbeurd. Het gerecht beantwoordt die vraag ontkennend op basis van een uitleg van de in het Hof-vonnis gestelde voorwaarden voor het verbeuren van de dwangsom in combinatie met de onderzoeksgegevens. Deze vraag moet worden onderscheiden van de vraag of Isla het in het Hof-vonnis opgenomen verbod als zodanig heeft overtreden. Dat verbod houdt, kort gezegd, in dat zij benedenwinds niet meer dan 80 µg/m3 als jaargemiddelde aan de immissie van SO2 mag bijdragen. Het verbod is niet toegespitst op een specifieke locatie, maar heeft betrekking op het gehele benedenwindse gebied. Het is naar voorlopig oordeel dus mogelijk dat Isla het verbod heeft overtreden (door benedenwinds meer dan het maximum bij te dragen aan de immissie van SO2) zonder dat zij de dwangsom verbeurt (omdat niet is voldaan aan de voorwaarden daarvoor).
4.16.
Tegen deze achtergrond acht het gerecht voorshands aannemelijk dat Isla het verbod heeft overtreden. In het rapport van StAB en TNO wordt vermeld dat met dezelfde meteogegevens als gebruikt in 2008 en 2009 op een andere locatie dan de locatie met coördinaten x = 49500 en y = 53000 een hogere immissie is gemeten dan de norm van 80 µg/m3 (p. 117). Met andere en/of geactualiseerde meteogegevens is overigens op meerdere locaties een hogere immissie gemeten (p. 123). Naar voorlopig oordeel is gelet hierop aannemelijk dat Isla meer aan de immissie van SO2 heeft bijgedragen dan de in het Hof-vonnis gestelde norm, zodat zij in zoverre onrechtmatig heeft gehandeld.
4.17.
In het voorgaande ziet het gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren.
in reconventie
4.18.
Met haar vordering beoogt de stichting c.s. te komen tot een verbod aan Isla om (1) in de komende jaren meer dan 48 µg/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan de immissie op leefniveau van SO2, op straffe van een dwangsom van NAf 75 miljoen, (2) brandstof te gebruiken met meer dan 1% zwavel en (3) zure gassen af te fakkelen. De vorderingen onder (2) en (3) vloeien voort uit de vordering onder (1), zo heeft de stichting c.s. ter zitting verduidelijkt. Ter zitting heeft de stichting c.s. voorts te kennen gegeven “subsidiair” de norm voor immissie van SO2 te willen stellen op 80 µg/m3, waarmee de facto de werking van het Hof-vonnis wordt verlengd tot de jaren 2018 en 2019, aldus de stichting c.s.
4.19.
Isla heeft bezwaar gemaakt tegen de vordering van de stichting c.s. op de grond dat deze te laat is ingediend om zich deugdelijk te kunnen verweren. Zij heeft erop gewezen dat de vordering weliswaar net binnen de in artikel 58 van het procesreglement bedoelde termijn is ingediend, maar dat de stichting c.s. zich daarbij heeft beperkt tot een ‘kaal’ petitum zonder enige onderbouwing. Gelet op de complexiteit van de materie had de stichting c.s. daarmee niet kunnen volstaan, aldus Isla.
4.20.
Nu de stichting c.s. de vordering op zichzelf tijdig heeft ingediend, zal het gerecht deze in behandeling nemen. Het moment en de wijze van indiening ervan zijn, mede gelet op het vereiste van hoor en wederhoor, wel van belang voor de uitkomst van de beoordeling. Het gerecht overweegt in dat verband het volgende.
4.21.
De stichting c.s. heeft gesteld dat Isla in de jaren 2015 en 2016, toen het Hof-vonnis was uitgewerkt, “weer flink over de schreef is gegaan”. Ter onderbouwing heeft zij gewezen op de GGD-rapporten over die jaren. Hoewel uit die rapporten onbetwist volgt dat de gemeten concentratie SO2 op (onder andere) een toetsingslocatie te Beth Caim fors hoger is dan de norm van 80 µg/m3, kan voorshands niet van de stelling van de stichting c.s. worden uitgegaan. De GGD-rapporten hebben immers niet specifiek betrekking op de bijdrage van Isla aan de immissie, maar op de luchtkwaliteit in zijn algemeenheid. De stichting c.s. heeft betoogd dat de bijdrage van Isla moet worden gesteld op 60%, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd. In het licht van het geconcretiseerde betoog van Isla ter zitting, onder andere inhoudende dat haar bijdrage aan de immissie van SO2 de afgelopen jaren is afgenomen terwijl andere uitstoters meer zijn gaan bijdragen, is ook deze stelling onvoldoende aannemelijk geworden.
4.22.
Ook de vorderingen inzake het zwavelgehalte van de gebruikte brandstof en het affakkelen heeft de stichting c.s. onvoldoende onderbouwd. De stichting c.s. beroept zich ter onderbouwing op het document “Uitstoot zwaveldioxide per jaar Isla + BOO Effect brandstof / verbod fakkelen zuur gas” dat door de voorzitter van een van de eisende stichtingen is opgesteld, alsmede op een door dezelfde auteur geschreven artikel. De stichting c.s. heeft deze documenten niet inhoudelijk besproken of toegelicht. In het licht van de technische aard van de materie, waaronder de vraag aan wie van de uitstotende bedrijven de immissie van SO2 moet worden toegerekend, had een grondiger onderbouwing van de stichting c.s. mogen worden verwacht, zodat Isla deugdelijk zou hebben kunnen reageren en op de zitting een inhoudelijk debat zou hebben kunnen plaatsvinden. Dat dit niet is gebeurd, komt, mede gelet op het late tijdstip waarop de vordering is overgelegd, voor risico van de stichting c.s.
4.23.
Zoals eerder vermeld, heeft de stichting c.s. ter zitting betoogd dat voor de komende jaren in elk geval de norm van 80 µg/m3 voor Isla zou moeten blijven gelden. De stichting heeft er in dit verband op gewezen dat het Hof-vonnis inmiddels is uitgewerkt. Zij heeft gesteld dat, als haar andere vorderingen niet toewijsbaar zijn, in elk geval de werking van het Hof-vonnis de facto verlengd zou moeten worden tot en met 2019. Op basis van een afweging van de wederzijdse belangen acht het gerecht de vordering in zoverre gedeeltelijk toewijsbaar. Ter toelichting overweegt het gerecht het volgende.
4.24.
Toewijzing van de subsidiaire vordering betekent allereerst dat het Isla ook de komende anderhalf jaar verboden zal zijn om benedenwinds meer dan 80 µg/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan de immissie van SO2. Aan deze norm acht Isla zich tot op heden onverminderd gebonden. Zij heeft ter zitting immers verklaard dat zij ook na 2014 is voortgegaan met het monitoren – met behulp van de door StAB ter beschikking gestelde software – van die bijdrage en dat zij maatregelen neemt als uit dat monitoren blijkt dat de norm dreigt te worden overschreden. Uit de beoordeling in conventie (zie met name 4.15 en 4.16) volgt dat de stichting c.s. er niet gerust op kan zijn dat Isla zich in alle opzichten aan die norm houdt. Daarom heeft de stichting c.s. voldoende belang bij het opleggen van een dergelijk verbod, en dat belang is voldoende spoedeisend, nu het gaat om de gezondheid van omwonenden.
4.25.
Voor het versterken van dat verbod met een dwangsom ziet het gerecht echter geen aanleiding. De stichting c.s. heeft naar het oordeel van het gerecht onvoldoende gesteld om op verantwoorde wijze andere voorwaarden voor het verbeuren van een dwangsom te kunnen bepalen dan die welke uit het Hof-vonnis volgen. Zou een dwangsom worden opgelegd, dan ligt dus in de rede de uit het Hof-vonnis voortvloeiende voorwaarden over te nemen. Gelet op de opvattingen van de stichting c.s. daarover (zie de beoordeling in conventie), de procedures die daarover zijn gevoerd en de betrekkelijk korte tijd die resteert tot 31 december 2019, acht het gerecht bij die stand van zaken het opleggen van een dwangsom niet opportuun.
4.26.
Een en ander geeft het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
in conventie
5.1.
beveelt de stichting c.s. om binnen twee dagen na voldoening door Isla van de in 4.12 bedoelde kosten de ten laste van Isla gelegde executoriale beslagen onder Girobank N.V. en Curaçao Utilities Company N.V. en op de aandelen in Refineria Isla Curaçao B.V. op te (doen) heffen en opgeheven te houden;
5.2.
beveelt de stichting c.s. binnen twee dagen na datum van dit vonnis de voormelde beslagen op te (doen) heffen en opgeheven te houden indien en voor zover de in 4.12 bedoelde bedragen reeds door Isla zijn voldaan;
5.3.
beveelt de stichting c.s. om zich vanaf de datum van dit vonnis te onthouden van iedere verdere vorm van tenuitvoerlegging van het Hof-vonnis jegens Isla voor wat betreft het jaar 2014, totdat in een in kracht van gewijsde gegaan of uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in een bodemprocedure is bepaald dat Isla de dwangsom heeft verbeurd;
5.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
verbiedt Isla om meer dan 80 µg/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan de concentratie van zwaveldioxide (SO2) op leefniveau benedenwinds van de raffinaderij, daaronder begrepen te Beth Chaim, welk verbod van kracht zal zijn tot en met 31 december 2019;
5.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 2 mei 2018.