ECLI:NL:OGEAC:2018:7

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
CUR201600258
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en aanmerkelijk belangwinst

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting. De belanghebbende, wonende in Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag die was opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De navorderingsaanslag betrof een aanmerkelijk belangwinst die was behaald bij de verkoop van aandelen in een vennootschap. De belanghebbende stelde dat hij in privé kosten had gemaakt voor de vennootschap en dat deze kosten in mindering moesten worden gebracht op de aanmerkelijk belangwinst. Het Gerecht oordeelde echter dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij deze kosten daadwerkelijk had gemaakt. Bovendien was er geen bewijs dat de rekening-courantvordering op de vennootschap een verlies had opgeleverd. Het Gerecht concludeerde dat de aanmerkelijk belangwinst correct was vastgesteld door de Inspecteur en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de bewijslast die op de belastingplichtige rust om kosten en verliezen aannemelijk te maken.

Uitspraak

Uitspraak van 31 januari 2018
BBZ nr. CUR201600258
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ],wonende in Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 4 januari 2013 een navorderingsaanslag
inkomstenbelasting over het jaar 2008 opgelegd van Naf. 135.039.
1.2
Belanghebbende is op 28 februari 2013 tegen de aanslag inkomstenbelasting in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 24 maart 2016 uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag verminderd.
1.4
Belanghebbende is op 23 mei 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Ter zake van de indiening van het beroep heeft belanghebbende een bedrag van Naf. 50,- aan griffierecht voldaan. Belanghebbende heeft het beroep nader gemotiveerd op 7 april 2017 en daarbij stukken overgelegd.
1.5
De Inspecteur heeft op 21 april 2017 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017 te Willemstad. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde, [ A ] en namens de Inspecteur [ B ]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en deze, met nadere stukken, overgelegd aan het Gerecht en de Inspecteur.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft in 1990 een perceel grond te [ Z ] gekocht voor een bedrag van Naf. 37.250. Het perceel is gelegen aan de [straat ]. In de jaren daarna heeft belanghebbende op het perceel zes appartementen gebouwd.
2.2
Op 24 november 1995 is [ W ] (hierna: de vennootschap) opgericht met een geplaatst kapitaal van $ 2.100. Op 9 februari 1996 vindt storting van $ 2.100 op de aandelen plaats. Aandeelhouder is de zoon van belanghebbende.
2.3
Op 14 februari 1996 verkoopt belanghebbende de appartementen, inclusief inventaris en ondergrond, voor Naf. 275.000 aan de vennootschap. De koopprijs wordt door de vennootschap schuldig gebleven. Op de balans van de vennootschap per 31 december 1996 zijn de volgende posten opgenomen:
DEBET CREDIT
Aankoop appartementen 239.906,75 hypotheeklening 70.134,33
Inventaris 45.000 nog te betalen bedragen 214.401,11
2.4
Op 23 februari 1996 overlijdt de zoon van belanghebbende door een ongeval. Belanghebbende en zijn echtgenote erven de aandelen van de vennootschap.
2.5
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 1997 een hypothecaire lening van Naf. 160.000 afgesloten bij [ bank ] met als hypothecaire zekerheid de appartementen aan de [straat ]. In april 2005 en augustus 2006 heeft belanghebbende wederom leningen afgesloten bij [ bank ] van respectievelijk Naf. 59.000 en Naf. 7.077.
2.6
De vennootschap verhuurt de appartementen aan derden. De aankoopprijs van de inventaris bedraagt volgens de balans per 31 december 2007 Naf. 84.217 en per 31 december 2008 Naf. 90.508.
2.7
Belanghebbende verkoopt op 1 augustus 2008 de aandelen in de vennootschap aan een derde voor de prijs van Naf. 791.500.
2.8
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van Naf. 31.242 en de Inspecteur heeft een definitieve aanslag inkomstenbelasting 2008 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 30.041. Hierin is geen bedrag begrepen ter zake van de aandelenoverdracht.
2.9
Naar aanleiding van een door de Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) in 2011 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur op 4 januari 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd, waarbij het voordeel dat is behaald bij de verkoop van de aandelen in de vennootschap als aanmerkelijk belangwinst is belast. Het voordeel is als volgt samengesteld (bedragen in Naf.):
Verkoopopbrengst aandelen
791.5
Af:
Kostprijs van de aandelen
3.822
Aflossing hypotheek
48.126
Waarborgsommen huurders
7.2
Advieskosten
7.9
Doorhaling hypotheek
320
Achterstallige grondbelasting
6.673
Makelaarskosten
33.243
Totale kosten bij verkoop aandelen
103.462
103.462-/-
Voordeel uit aanmerkelijk belang
684.216
2.1
Bij het opleggen van de navorderingsaanslag heeft de Inspecteur, op grond van de uitkomsten van het boekenonderzoek, nog enkele andere (positieve en negatieve) correcties op het belastbaar inkomen aangebracht. Het belastbaar inkomen is vastgesteld op Naf. 715.147. Op de aanmerkelijk belangwinst van Naf. 684.216 is het bijzondere tarief van 19,5% toegepast.
2.11
In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd door op de aanmerkelijk belangwinst de bedragen van de leningen uit 2005 en 2006 (Naf. 59.000 en Naf. 7.077 in mindering te brengen.
2.12
Tot de gedingstukken behoort het aangiftebiljet winstbelasting 2007 van [ W ]. Volgens dit biljet bedraagt de belastbare winst over 2007 Naf. 11.870 en het bedrag aan te compenseren verliezen per 31 december 2006 Naf. 87.593.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Belanghebbende en de Inspecteur verschillen van mening over de hoogte van de aanmerkelijk belangwinst. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het bedrag van de hypothecaire lening van Naf. 160.000, het bedrag van de rekening-courantvordering op de vennootschap per 31 december 2007 (Naf. 89.189) en het volgens de aangifte winstbelasting van de vennootschap per 31 december 2007 openstaande verlies van Naf. 75.723 (Naf. 87.593 -/- Naf. 11.870) in mindering moeten worden gebracht op de vervreemdingswinst. In de bijlage bij de pleitnota stelt belanghebbende dat de kostprijs van de appartementen, inclusief de kosten van de grond, Naf. 566.750 heeft bedragen en dat hij die kosten voor eigen rekening genomen heeft. Daarmee moet volgens belanghebbende bij het vaststellen van de aanmerkelijk belangwinst rekening gehouden worden. De Inspecteur is van mening dat de aanmerkelijk belangwinst op het juiste bedrag is vastgesteld.
3.2
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Ingevolge artikel 11, lid 1, sub 4 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB 1943) behoort tot het inkomen de winst uit aanmerkelijk belang, zijnde het gezamenlijk bedrag van de reguliere voordelen en de voordelen bij vervreemding van aanmerkelijk belangaandelen. In artikel 11, lid 6 LIB 1943 is bepaald dat de vervreemdingsvoordelen worden gesteld op de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs. Ten aanzien van krachtens erfrecht opgekomen aandelen geldt als verkrijgingsprijs die welke geldt voor de erflater.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de aandelen van de vennootschap voor belanghebbende een aanmerkelijk belang vormen en dat de aandelen in 2008 aan een derde verkocht zijn voor een prijs van Naf. 791.500. Belanghebbende heeft de aandelen in februari 1997 geërfd van zijn overleden zoon. Deze had enige dagen eerder de aandelen volgestort voor een bedrag van Naf. 3.822 ($ 2.100) dat betekent dat de verkrijgingsprijs van de aandelen Naf. 3.822 bedraagt.
4.3
De verkrijgingsprijs dient te worden opgehoogd met bedragen die belanghebbende in zijn hoedanigheid van aandeelhouder zonder tegenprestatie voor de vennootschap heeft betaald. Dat betreft de zogenaamde informele kapitaalstortingen. De bewijslast voor verhogingen van de verkrijgingsprijs rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft betoogd dat hij voor de financiering van de kosten van de bouw en de meubilering van de appartementen in mei 1997 een lening van Naf. 160.000 bij [ bank ] heeft afgesloten en dat hij die kosten in privé betaald heeft en dat hij zelfs veel meer kosten, nl. Naf. 566.750, voor de vennootschap heeft voldaan. Het Gerecht verwerpt dit betoog. Tegenover de betwisting van de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij in privé kosten voor de bouw en de meubilering gemaakt heeft. Er zijn geen facturen, bankafschriften van betalingen of andere bescheiden overgelegd waarmee belanghebbende mogelijk bewijs had kunnen leveren. Hij heeft slechts een schatting gemaakt van de door hem betaalde bedragen en foto’s van de bouw van de appartementen overgelegd. Echter, die schatting kan op geen enkele wijze geverifieerd worden, en uit die foto’s kan niet afgeleid worden dat belanghebbende de door hem genoemde bedragen (zelf) betaald heeft en wanneer die werkzaamheden zijn uitgevoerd (wel is duidelijk dat sommige foto’s dateren van 1992). Het Gerecht merkt hierbij op dat belanghebbende de appartementen (inclusief ondergrond) op 14 februari 1996 verkocht heeft aan de vennootschap, zodat kosten die hij vóór dat tijdstip gemaakt heeft nimmer tot verhoging van de verkrijgingsprijs van de aandelen kunnen leiden. Bovendien blijkt uit de jaarstukken van de vennootschap dat daar aanzienlijke bedragen voor de aankoop van inventaris zijn betaald. Met de enkele omstandigheid dat de rente ter zake van de lening door de vennootschap betaald is en dat de appartementen als hypothecaire zekerheid dienen voor de lening maakt belanghebbende niet aannemelijk dat die gelden zijn gebruikt voor de vennootschap. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
4.4
Belanghebbende heeft verdedigd dat hij de rekeningcourantvordering per 31 december 2007 van Naf. 89.189 nooit uitbetaald heeft gekregen en dat om die reden de verkrijgingsprijs van de aandelen dient te worden verhoogd. Naar het Gerecht begrijpt stelt belanghebbende zich met deze stelling op het standpunt dat hij een verlies heeft geleden op de rekening courantvordering en dat dit verlies in mindering dient te komen op de in aanmerking te nemen aanmerkelijk belangwinst. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt. In bepaalde gevallen kan de belastingplichtige die een aanmerkelijk belang heeft in een vennootschap het verlies op een vordering op die vennootschap als aanmerkelijk belang verlies in mindering brengen op zijn inkomen. De bewijslast rust daarbij op de belastingplichtige. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende dit verlies niet aannemelijk gemaakt. Uit de tot de stukken van het geding behorende jaarstukken van de vennootschap over 2007 en 2008 blijkt dat de per 31 december 2007 bestaande rekening courantschuld aan belanghebbende van Naf. 89.189 een jaar later niet meer op de balans staat. Dit zal normaal gesproken het gevolg zijn van de aflossing van de schuld door de vennootschap. In dat geval heeft belanghebbende geen verlies geleden. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de schuld niet is afgelost. In dat bewijs is hij naar het oordeel van het Gerecht niet geslaagd. Het enkel meedelen dat hij het geld niet heeft ontvangen is daarvoor onvoldoende. Maar zelfs al zou de schuld niet voldaan zijn door de vennootschap dan zou belanghebbende ultimo 2008 nog steeds recht hebben op aflossing ervan en had hij die aflossing ook redelijkerwijze kunnen bewerkstelligen. Van niet-opeisbaarheid kan immers naar het oordeel van het Gerecht geen sprake zijn nu de werkelijke waarde van de onderneming sterk positief is, zoals blijkt uit de vervreemdingsprijs van de aandelen. Gelet hierop is naar het oordeel van een aftrekbaar verlies op de vordering geen sprake.
4.5
Ter zitting is door het Gerecht nog wel de vraag gesteld of de rekening courant vordering mogelijk afgelost is waarbij die aflossing begrepen was in de vervreemdingsprijs van de aandelen van Naf. 791.500. Dat zou betekenen dat de vervreemdingswinst met het bedrag van Naf. 89.189 verminderd zou moeten worden. Belanghebbende, op wie ter zake de bewijslast rust, liet het antwoord op die vraag in het midden en ook overigens kan dit niet uit de stukken afgeleid worden, zodat het bewijs daarvoor niet is geleverd.
4.6
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen is, kan geen verlies ter zake van de vordering in mindering op de aanmerkelijk belangwinst worden gebracht.
4.7
Belanghebbende heeft tenslotte betoogd dat het billijk zou zijn als hij van de verliescompensatie van Naf. 75.723 van de vennootschap (zie 2.12) gebruik zou kunnen maken nu de onderneming in zijn normale bedrijfsuitoefening heeft opgehouden te bestaan. Het Gerecht verwerpt dit betoog, alleen al vanwege het feit dat de wet geen steun biedt voor dit standpunt en de rechter niet mag treden in de (on)billijkheid van wettelijke bepalingen.
4.8
Gelet op al het voorgaande is het gelijk aan de Inspecteur en is het beroep ongegrond.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
De griffier is buitenstaat om de uitspraak
te ondertekenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).