ECLI:NL:OGEAC:2018:68

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
KG Cur201800591
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.M. van der Bunt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale verhuizing en uitreisverbod in kort geding betreffende minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de man op 14 maart 2018 een verzoekschrift ingediend in kort geding, waarin hij een uitreisverbod voor de vrouw vordert met betrekking tot hun minderjarige kinderen. De zaak is behandeld op 6 april 2018, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun gemachtigden. De man stelt dat hij de biologische vader is van de kinderen, die hij niet heeft erkend, en dat hij vordert dat de vrouw niet met de kinderen naar Nederland mag verhuizen. De vrouw heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd, waarin zij stelt dat er geen sprake is van een gezinsleven en dat zij alleen voor de kinderen heeft gezorgd. De vrouw is van plan om naar Nederland te verhuizen vanwege bedreigingen van de man en haar onveilige situatie. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de man geen recht heeft op omgang met de kinderen, omdat hij hen niet heeft erkend en er geen familierechtelijke relatie bestaat. De vrouw is bevoegd om met de kinderen naar Nederland te verhuizen zonder rekening te houden met de belangen van de man. De vorderingen van de man zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in kort geding
in de zaak van:
[EISER],
wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. D.I.E.I. Lichtenberg,
- tegen -
[GEDAAGDE],
wonend in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Peelen.
Eiser en gedaagde worden hierna ook aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het procesverloop

1.1
De man heeft op 14 maart 2018 een verzoekschrift in kort geding ingediend. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 6 april 2018. Ter terechtzitting zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun voornoemde gemachtigden. Partijen hebben elk op voorhand producties ingebracht. Ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities, en vragen van het Gerecht beantwoord.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
De man en de vrouw hebben een niet-huwelijkse relatie gehad waaruit twee thans nog minderjarige kinderen zijn geboren, te weten
[kind 1], geboren op [geboortedatum] te Rotterdam, en
[kind 2], geboren op [geboortedatum] te Schiedam (hierna: de minderjarigen).
2.2
De man heeft de minderjarigen niet erkend.

3.Het geschil

3.1
De man vordert, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, bij wijze van voorlopige voorziening:
a. de vrouw te verbieden Curaçao te verlaten met medeneming van de minderjarigen totdat in de bodemzaak anderszins is beslist, met afgifte van de paspoorten van de minderjarigen aan het Gerecht of een nader te bepalen notaris;
b. de vrouw te bevelen mee te werken aan een tijdelijke omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen, op straffe van een dwangsom van NAf 1.000,- per dag of een gedeelte van een dag bij niet-nakoming door de vrouw;
c. iedere andere door het Gerecht te nemen beslissing;
d. kosten rechtens.
3.2
De man heeft aan zijn vordering het navolgende ten grondslag gelegd. Hij stelt dat hij de biologische vader is van de minderjarigen en dat partijen sinds juli 2012 tot en met 7 januari 2018 hebben samengewoond. Derhalve was er sprake van “family life”. Na het verbreken van de samenwoning naar aanleiding van een door de vrouw tegen de man gepleegde mishandeling met een mes, heeft de vrouw de omgang tussen de man en de minderjarigen belemmerd. De man is voornemens om een EJ-verzoekschrift in te dienen inzake erkenning, gezag, omgang en/of feitelijke verblijfplaats van de minderjarigen. Nu de man heeft vernomen dat de vrouw voornemens is om zich binnenkort met de minderjarigen in Nederland te vestigen, zal de te entameren bodemzaak buiten de rechtssfeer van het Gerecht van Curaçao vallen, nu de relatieve bevoegdheid van de rechter afhankelijk is van de feitelijke verblijfplaats van de minderjarigen.
3.3
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij voert aan dat er geen sprake was van “family life”. Op een periode van ongeveer acht maanden na (in 2016), waarin zij in een flat naast het ouderlijke huis van de man woonde, heeft de vrouw altijd alleen met de minderjarigen gewoond en kwam de man alleen af en toe bij hen. Verder heeft de man nooit naar de minderjarigen omgekeken noch financieel bijgedragen, waardoor de vrouw er ten aanzien van de opvoeding en verzorging van de minderjarigen altijd alleen voor stond. Het incident dat op 7 januari 2018 heeft plaatsgevonden betreft een handeling uit zelfverdediging tegen de zoveelste mishandeling door de man. De vrouw is genoodzaakt zich weer in Nederland te gaan vestigen, nu zij zich onveilig voelt door de bedreigingen die de man sindsdien tegen haar heeft geuit. Tevens is zij daardoor haar baan kwijt tengevolge waarvan zij het financieel moeilijk heeft. In Nederland kan zij een rustig en veilig leven met de minderjarigen opbouwen, na deze turbulente relatie. Haar detentie is geschorst onder voorwaarden, waaronder een contactverbod tussen partijen, waardoor het vaststellen van een omgangsregeling niet mogelijk is.

4.De beoordeling

4.1
Vooropgesteld wordt dat nu de man de minderjarigen niet heeft erkend er geen familierechtelijke betrekking tussen hen bestaat. Nu in rechte alleen het moederschap vaststaat, oefent de vrouw ingevolge artikel 1:253b lid 1 BW alleen het ouderlijk gezag uit. Anders dan ingeval er twee ouders zijn waarvan de vrouw alleen het gezag uitoefent, heeft de man geen recht op omgang, bestaat er jegens de man geen consultatie- en informatieplicht en heeft de vrouw geen verplichting de ontwikkeling van de banden van de minderjarigen met de man te bevorderen. De daarop betrekking hebbende, door de man aangehaalde wetsartikelen 1:247 lid 3 en 1:377a BW gelden tussen de moeder en de (juridische) vader (artikel 1:199 BW) en zijn hier dus niet van toepassing. Het daartoe strekkend betoog van de man gaat niet op.
4.2
Nu de man zijn stelling dat partijen zo’n vijfeneenhalf jaar hebben samengewoond, na de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw en haar gemotiveerde stelling dat er van een samenleven als gezin nooit sprake is geweest, niet nader heeft onderbouwd en deze geen steun vindt in enige overgelegde productie, is deze niet vast komen te staan. Daaruit volgt dat artikel 1:377a BW evenmin van toepassing is op de man als “degene die in een nauwe persoonlijke betrekking” tot de minderjarigen staat.
4.3
Aldus is de vrouw bevoegd om met de minderjarigen naar Nederland te verhuizen en hoeft zij daarbij geen rekening te houden met de belangen van de man. Van een verhuizing in een situatie van twee ouders waarvan de vrouw alleen het gezag uitoefent, en daarbij jegens de man een consultatie- en informatieplicht heeft en de man recht heeft op omgang, is immers geen sprake.
4.4
De omstandigheid dat na de vestiging van de minderjarigen in Nederland de relatief bevoegde rechter inzake geschillen omtrent erkenning, gezag, omgang en/of feitelijke verblijfplaats van de minderjarigen de Nederlandse rechter is, doet aan het bovenstaande niet af. Dat procesbelang van de man vormt geen rechtens te respecteren belang in deze.
4.5
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
- wijst de vorderingen af;
- compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. van der Bunt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.