Uitspraak
1.PROCESVERLOOP
2.FEITEN
-/- 34.232
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een belastinggeschil tussen een belastingplichtige en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, woonachtig in Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2012, die was opgelegd op 26 februari 2016. De Inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De belanghebbende stelde echter dat zij het aanslagbiljet nooit had ontvangen, wat het Gerecht als verschoonbaar oordeelde, waardoor het bezwaar ontvankelijk werd verklaard.
De kern van het geschil betreft de aftrekbaarheid van kosten die verband houden met de eigen woning. Volgens de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) moeten bij gehuwde belastingplichtigen deze kosten in aanmerking worden genomen bij de echtgenoot met het hoogste persoonlijk inkomen. In dit geval had de echtgenoot van de belanghebbende een hoger inkomen uit Nederland, waardoor de kosten van de eigen woning bij hem in aftrek moesten komen. De belanghebbende betwistte dit en stelde dat zij recht had op de aftrek, ondanks het hogere inkomen van haar echtgenoot.
Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur de aftrek terecht had gecorrigeerd, maar dat het bezwaar van de belanghebbende ontvankelijk was. De uitspraak op bezwaar van de Inspecteur werd vernietigd, maar de belanghebbende kreeg inhoudelijk geen gelijk. De Inspecteur werd wel verplicht het griffierecht te vergoeden dat door de belanghebbende was betaald. Deze uitspraak werd gedaan op 18 april 2018 door mr. dr. A.J.H. van Suilen, met de griffier N.N. Noël - van der Biezen BSc. aanwezig.