ECLI:NL:OGEAC:2018:55

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
CUR201800662 en CUR201800909
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietig ontslag op staande voet en voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 april 2018 uitspraak gedaan in twee verzoekprocedures, CUR201800662 en CUR201800909, die betrekking hebben op een ontslag op staande voet van een apotheker-assistent, [verzoekster], door de stichting Antilliaans Advent Ziekenhuis. De verzoekster, die sinds 1993 in dienst was, werd op 29 augustus 2017 ontslagen na het niet volgen van inkoopprocedures voor medicijnen. De stichting stelde dat dit ontslag gerechtvaardigd was vanwege herhaaldelijk schenden van regels, maar het gerecht oordeelde dat de stichting niet kon aantonen dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het gerecht verklaarde het ontslag nietig en oordeelde dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. Tevens werd de stichting veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris en een billijke vergoeding van NAf 75.000 aan de verzoekster. De stichting had ook een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ingediend, maar het gerecht oordeelde dat er geen dringende reden was voor ontbinding. De uitspraak benadrukt het belang van de omstandigheden van de werknemer en de noodzaak voor werkgevers om ontslagprocedures zorgvuldig te volgen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
BESCHIKKING
in de zaak CUR201800662 van:
[VERZOEKSTER],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.E Martis,
tegen
de stichting
STICHTING ANTILLIAANS ADVENT ZIEKENHUIS,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof,
en in de zaak CUR201800909 van:
de stichting
STICHTING ANTILLIAANS ADVENT ZIEKENHUIS,
gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof,
tegen
[VERZOEKSTER],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.E Martis.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en de stichting genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • de verzoekschriften met producties van 27 februari 2018 en 22 maart 2018;
  • de aanvullende producties van de stichting;
  • het verweerschrift van de stichting;
  • de behandeling ter zitting van 27 maart 2018;
  • de pleitnota van mr. Martis;
  • het proces-verbaal van de zitting.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De stichting exploiteert een ziekenhuis.
2.2. [
verzoekster] is thans 59 jaar oud en is op 5 april 1993 in dienst getreden bij de stichting. Laatstelijk was zij werkzaam in de functie van apotheker-assistent tegen een brutomaandsalaris van NAf 3.425.
2.3.
Op vrijdag 11 augustus 2017 hebben medewerkers van de operatiekamer van de stichting bij [verzoekster] een bestelling voor een bepaald medicijn geplaatst dat nodig was voor een operatie die de week daarop zou plaatsvinden. [verzoekster] heeft op maandag 14 augustus 2017 geconstateerd dat het desbetreffende medicijn niet op voorraad was. Zij is het medicijn toen zelf gaan halen bij een leverancier. Zij heeft in dit verband niet de protocollen gevolgd die binnen de stichting gelden voor wat betreft de inkoop van medicijnen.
2.4.
Bij brief van 31 augustus 2017 heeft de stichting [verzoekster] met ingang van 29 augustus 2017 ontslagen. De brief houdt, kort weergegeven en voor zover van belang, het volgende in:
  • een beschrijving van de gebeurtenissen op 11 en 14 augustus 2017, waarbij wordt opgemerkt dat [verzoekster] op 14 augustus 2017 haar chef heeft geïnformeerd dat de medicijnen nodig waren, dat de chef heeft verzocht te bellen met de chef van de administratie, dat [verzoekster] vervolgens de medicijnen heeft opgehaald zonder daartoe bevoegd te zijn en dat [verzoekster] daarna de “requisition” naar de directie heeft gebracht met het verzoek de bestelling te plaatsen, terwijl de medicijnen toen al waren gehaald en naar de operatiekamer waren gebracht;
  • het verwijt dat [verzoekster] heeft gehandeld in strijd met de procedures en dat zij daarvan goed op de hoogte is, nu zij ter zake meerdere keren is aangesproken en ook gewaarschuwd;
  • de opmerking dat zij in dit verband eerder een laatste waarschuwing heeft gekregen en dat zij niettemin de procedures blijft schenden.
2.5.
Bij brief van 18 september 2017 heeft [verzoekster] de nietigheid van dit ontslag ingeroepen.

3.Het geschil

3.1. [
verzoekster] verzoekt, samengevat, dat het gerecht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
  • [verzoekster] toestemming geeft om kosteloos te procederen;
  • het ontslag op staande voet nietig verklaart;
  • de stichting veroordeelt tot betaling van het achterstallig loon, vermeerderd met 20% van de vertragingsrente en de wettelijke rente;
  • de stichting veroordeelt tot herstel van het dienstverband en tot betaling van het salaris totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
  • te bepalen dat de verplichting om het dienstverband te herstellen eindigt door betaling van een afkoopsom van NAf 189.030;
kosten rechtens.
3.2.
De stichting voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.3.
De stichting verzoekt dat het gerecht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst ontbindt voor zover die nog bestaat, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.4. [
verzoekster] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens vaste rechtspraak moet de rechter bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van een ontslag op staande voet de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang beschouwd, in aanmerking nemen. Het gaat daarbij om de aard en ernst van de dringende reden die de werkgever aanleiding tot het ontslag gaf en om de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Stelplicht en bewijslast rusten bij de werkgever.
4.2.
Uit de ontslagbrief en uit de toelichting ter zitting leidt het gerecht af dat de stichting [verzoekster] met name verwijt dat zij zich te weinig gelegen laat liggen aan de binnen de stichting geldende regels en protocollen met betrekking tot de inkoop en administratie van medicijnen. [verzoekster] heeft met voorbijgaan aan die regels en protocollen het op 14 augustus 2017 benodigde medicijn gehaald en daarmee gehandeld in weerwil van de uitdrukkelijke waarschuwing die zij bij brief van 27 november 2015 had gekregen, aldus de stichting. Ter zitting heeft de stichting nader verduidelijkt dat [verzoekster] kennelijk slechts één belang voor ogen wil houden, namelijk de zorg voor de patiënt, en niet genegen is om ook rekening te houden met de legitieme belangen van de werkgever gemoeid met een ordelijke inkoop en administratie. Die vrijheid komt [verzoekster] in haar positie van werknemer niet toe, aldus de stichting. Volgens de stichting past dit gedrag in een patroon waarop zij vaker is aangesproken, onder andere door middel van voornoemde brief van 27 november 2015.
4.3.
Naar het oordeel van het gerecht is in deze omstandigheden geen sprake van gedragingen van [verzoekster] die, mede gelet op de lengte van haar dienstverband en haar leeftijd, een ontslag op staande voet rechtvaardigen. In geval van een ontslag op staande voet moet sprake zijn van zodanige gedragingen van de werknemer dat van de werknemer niet gevergd kan worden het dienstverband nog langer te laten voortduren. Er moet dus een reden zijn die voldoende dringend is om het dienstverband onmiddellijk te beëindigen en niet de reguliere en voor de werknemer minder beschadigende route te doorlopen via opzegging na toestemming van SOAW dan wel ontbinding door het gerecht. Die dringendheid kan uit de door de stichting aan het ontslag ten grondslag gelegde omstandigheden niet worden afgeleid. Het komt er in feite op neer dat [verzoekster] in de visie van de stichting zelf wil bepalen hoe zij in voorkomend geval nieuwe medicijnen voor de stichting aanschaft. Met de stichting is het gerecht van oordeel dat [verzoekster] die vrijheid niet toekomt, maar dat betekent nog niet dat sprake was van dermate ernstige gedragingen dat het dienstverband onmiddellijk diende te eindigen. Dit zou anders zijn als door het gedrag van [verzoekster] zeer wezenlijke belangen in het gedrang zouden zijn gekomen, zoals de gezondheid van patiënten, maar dat is gesteld noch gebleken. Een ordelijke gang van zaken met betrekking tot de inkoop van medicijnen kan, hoe legitiem ook, daarmee niet gelijk worden gesteld. Dat [verzoekster] eerder is gewaarschuwd speelt wel een rol bij de vraag of het dienstverband tot een einde moet komen (zie hierna), maar is in de gegeven omstandigheden onvoldoende om te kunnen oordelen dat in augustus 2017 daadwerkelijk sprake was van een dringende reden.
4.4.
Ter zitting heeft de stichting er ook op gewezen dat [verzoekster] verantwoordelijk was voor het voorraadbeheer ter zake de medicijnen en dat zij dus had moeten voorkomen dat het desbetreffende medicijn op 14 augustus 2017 niet op voorraad was. Dit verwijt kan niet bijdragen aan de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet, nu uit de brief van 31 augustus 2017 niet kan worden afgeleid dat de stichting ook dit punt aan het ontslag ten grondslag heeft willen leggen. Deze aanvullende reden is dus niet onverwijld aan [verzoekster] meegedeeld. Voor zover de stichting heeft bedoeld te stellen dat [verzoekster] wel heeft begrepen dat dit verwijt mede aan het ontslag ten grondslag is gelegd, geldt dat deze stelling, in het licht van de betwisting daarvan door [verzoekster], onvoldoende is onderbouwd.
4.5.
Een en ander moet leiden tot de slotsom dat de stichting niet bevoegd was om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] zonder toestemming van SOAW te beëindigen. Het ontslag op staande voet is dus nietig. De daartoe strekkende verklaring voor recht zal worden gegeven. In het midden kan blijven of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, zoals de stichting meent en [verzoekster] betwist.
4.6.
De nietigheid van de opzegging impliceert dat de arbeidsovereenkomst is blijven voortduren. De stichting is dus gehouden het achterstallig salaris aan [verzoekster] uit te betalen. [verzoekster] heeft onbetwist gesteld dat hiermee tot en met de maand februari 2018 een bedrag van NAf 20.550 bruto is gemoeid. Nu de stichting dit salaris te laat heeft betaald, is zij eveneens de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7A:1614q BW verschuldigd, die het gerecht ambtshalve zal matigen tot maximaal 10%. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de respectieve vervaltermijnen. Tot betaling van een en ander zal de stichting worden veroordeeld.
4.7. [
verzoekster] vordert voorts veroordeling van de stichting tot betaling van het overeengekomen salaris vanaf 1 maart 2018 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd. Deze vordering is ook toewijsbaar.
4.8.
De overige vorderingen zijn niet toewijsbaar. De gevraagde verklaring voor recht dat de stichting “schadeplichtig” is vanwege het nietige ontslag op staande is niet toewijsbaar, omdat niet valt in te zien welk belang [verzoekster] daarbij heeft. De vordering tot herstel van de arbeidsovereenkomst is niet toewijsbaar, omdat de arbeidsovereenkomst (vanwege de nietigheid van het ontslag op staande voet) niet is geëindigd. Een rechtsverhouding die nog bestaat kan niet worden hersteld. Voor de verzochte bepaling dat het herstel achterwege blijft tegen een afkoopsom bestaat in de gegeven omstandigheden geen wettelijke grondslag. Mogelijk heeft [verzoekster] hier het oog op het bepaalde in artikel 7A:1615t lid 3 BW, maar die vordering gaat niet samen met de vordering tot nietigverklaring van het ontslag op staande voet en de daarmee verband houdende verplichting om het loon door te betalen.
4.9.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal de stichting worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 50 aan in debet gesteld griffierecht en op NAf 1.000 aan salaris.
4.10.
De verzochte toestemming om kosteloos te procederen is voldoende onderbouwd en zal daarom worden verleend.
4.11.
Gelet op het oordeel omtrent de geldigheid van het ontslag op staande voet, heeft de stichting belang bij haar voorwaardelijk ontbindingsverzoek. Hieromtrent overweegt het gerecht als volgt.
4.12.
Van een dringende reden die grond is voor ontbinding is geen sprake. Het gerecht verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor is overwogen.
4.13.
Hoewel de stichting in haar ontbindingsverzoek slechts spreekt van een ontbinding wegens een dringende reden, begrijpt het gerecht de door haar aangevoerde gronden voor de ontbinding zo dat zij subsidiair tevens van mening is dat de arbeidsovereenkomst behoort te worden ontbonden wegens gewichtige redenen bestaande uit gewijzigde omstandigheden. Uit de pleitnota van [verzoekster] leidt het gerecht af dat ook zij het betoog van de stichting in die zin heeft begrepen, nu zij daarin spreekt over het (volgens de stichting) weggevallen vertrouwen in een verdere samenwerking en het toekennen aan [verzoekster] van een ontbindingsvergoeding. Het gerecht zal daarom hierna ingaan op de vraag of grond bestaat voor ontbinding wegens gewijzigde omstandigheden.
4.14.
Voorop gesteld moet worden dat [verzoekster] een gewaarschuwd persoon was. Vast staat dat zij in 2015 uitdrukkelijk is gewaarschuwd ter zake de wijze waarop zij invulling geeft aan haar werkzaamheden. Voor een relevant deel hebben de in de brief van 27 november 2015 door de stichting genoemde punten betrekking op dezelfde aspecten van haar functioneren die ook een rol hebben gespeeld bij de gebeurtenissen in augustus 2017: de wijze waarop [verzoekster] invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het voorraadbeheer en haar niet-naleving van de geldende protocollen bij de bestelling en inkoop van nieuwe medicijnen. De brief voert als kop “último advertensia” en sluit af met de waarschuwing dat bij een volgend incident niet meer gepraat zal worden maar ontslag op staande voet zal volgen.
4.15.
Dit uitgangspunt is van belang, omdat [verzoekster] dus moet hebben geweten dat de stichting groot belang hecht aan correcte naleving van de geldende inkoopregels. Niet gezegd kan worden dat aan die naleving in redelijkheid niet een dergelijk belang gehecht zou kunnen worden. In haar positie van werknemer van de stichting heeft [verzoekster] dat te respecteren. Van haar mag verwacht worden zich te voegen naar de regels die de stichting ter zake heeft opgesteld, zeker nu zij op dit punt in zeer krachtige bewoordingen is gewaarschuwd.
4.16.
Niet ter discussie staat dat [verzoekster] in augustus 2017 de geldende protocollen niet heeft gevolgd. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij aldus heeft gehandeld omdat het haar gaat om de zorg voor de patiënten. Naar het oordeel van het gerecht heeft zij zich aldus onvoldoende rekenschap gegeven van het legitieme belang van de stichting gemoeid met een ordelijke administratie. Onder omstandigheden kan dat gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld als de levens van patiënten op het spel staan, maar niet gebleken is dat die noodsituatie aan de orde was, althans dat het niet mogelijk was om een eventueel handelen buiten de protocollen om af te stemmen met degenen binnen de stichting die voor de inkoop van medicijnen verantwoordelijk zijn. Dat er “ruis” op de lijn was toen [verzoekster] de inkoop-afdeling belde, zoals zij ter zitting heeft verklaard, is daarvoor onvoldoende. In dat verband is van belang dat, zoals de stichting onbetwist heeft gesteld, de bestelling voor het desbetreffende medicijn al op vrijdag 11 augustus 2017 bij [verzoekster] is binnengekomen, terwijl zij daar pas op maandag 14 augustus 2017 mee aan de slag is gegaan.
4.17.
Gelet op deze gang van zaken in het licht van de eerdere waarschuwingen en in het licht van de verklaringen van [verzoekster] ter zitting, is het gerecht van oordeel dat de stichting in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat zij geen vertrouwen meer heeft in een vruchtbare verdere samenwerking. Aldus is sprake van gewichtige redenen, bestaande uit gewijzigde omstandigheden, die aanleiding geven de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
4.18.
Ten aanzien van de vraag of [verzoekster] een billijke vergoeding toekomt geldt het volgende. Enerzijds geldt dat [verzoekster] van de concrete aanleiding voor de ontbinding (zich niet conformeren aan de regels voor inkoop van medicijnen, ondanks eerdere waarschuwing) een verwijt moet worden gemaakt. Anderzijds spelen de lengte van het dienstverband (25 jaar) en de leeftijd van [verzoekster] een rol, alsmede het gegeven dat de stichting sinds de waarschuwing van 27 november 2015 kennelijk geen reden heeft gezien om kritiek op het functioneren van [verzoekster], voor zover die er was (hetgeen [verzoekster] heeft betwist), schriftelijk vast te leggen. Al met ziet het gerecht aanleiding om in het kader van de (voorwaardelijke) ontbinding [verzoekster] een vergoeding toe te kennen van NAf 75.000.
4.19.
Nu een vergoeding wordt toegekend, zal de stichting gelegenheid krijgen het verzoek in te trekken. Wordt het verzoek niet ingetrokken, dan zal de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk worden ontbonden per 1 mei 2018.
4.20.
Wordt het verzoek ingetrokken, dan wordt de stichting veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster], begroot op NAf 1.000 aan salaris. Wordt het verzoek niet ingetrokken, dat ziet het gerecht in de aard van de zaak aanleiding de proceskosten in te compenseren.

5.De beslissing

Het gerecht:
in de zaak CUR2018006062
5.1.
verleent [verzoekster] toestemming om kosteloos te procederen;
5.2.
verklaart voor recht dat het aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet nietig is;
5.3.
veroordeelt de stichting tot betaling aan [verzoekster] van NAf 20.550, te weten het achterstallig salaris over de periode van 29 augustus 2017 tot en met 28 februari 2018, vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7A:1614q BW tot maximaal 10%, alsmede met de wettelijke rente vanaf de respectieve betaaltermijnen tot aan de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt de stichting tot betaling aan [verzoekster] van het overeengekomen salaris vanaf 1 maart 2018 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
5.5.
veroordeelt de stichting in de procreskosten van [verzoekster], tot op heden begroot op NAf 1.000 aan salaris;
5.6.
veroordeelt de stichting tot betaling van het in debet gestelde griffierecht van NAf 50 aan de griffier van dit gerecht;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak CUR201800909
5.9.
stelt de stichting in de gelegenheid het verzoek uiterlijk 24 april 2018 in te trekken;
en voor het geval het verzoek wordt ingetrokken:
5.10.
veroordeelt de stichting in de proceskosten van [verzoekster], tot op heden begroot op NAf 1.000;
en voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
5.11.
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2018 voor zover deze niet eerder rechtsgeldig is geëindigd;
5.12.
veroordeelt de stichting tot betaling aan [verzoekster] van een billijke vergoeding in de zin van artikel 7A:1615w BW van NAf 75.000.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.