ECLI:NL:OGEAC:2018:43

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
CUR201601385 (voorheen: AR 80508/2016)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgevers voor lekken van vluchtgegevens door politieambtenaar en medewerker veiligheidsdienst in verband met schietpartij op luchthaven

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, stond de aansprakelijkheid van de openbare rechtspersoon Het Land Curaçao en de naamloze vennootschap Curaçao Airport Partners N.V. centraal. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. A.J. de Winter, stelde dat de schietpartij op Hato Airport op 15 juli 2014 het gevolg was van het lekken van vluchtgegevens door een politieambtenaar en een medewerker van de Veiligheidsdienst Curaçao. De eiseres hield Het Land aansprakelijk op grond van artikel 6:170 BW, dat werkgevers aansprakelijk stelt voor fouten van hun ondergeschikten. Het Gerecht oordeelde dat de vorderingen tegen Curaçao Airport Partners N.V. werden afgewezen en dat de vorderingen tegen Het Land niet toewijsbaar waren, omdat er geen voldoende verband bestond tussen de fout van de politieambtenaar en zijn taak. Het Gerecht concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat de norm die door de medewerker van de Veiligheidsdienst was geschonden, ook strekte tot bescherming tegen de door haar geleden schade. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van zowel Curaçao Airport Partners N.V. als Het Land.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISERES],
wonende in Nederland,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J. de Winter,
tegen
de naamloze vennootschap
CURAÇAO AIRPORT PARTNERS N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W. Princée,
en
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
gemachtigde: mr. N. Soon.
Partijen zullen hierna [eiseres], CAP en het Land genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 november 2017 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte vermindering van eis;
- de akte van het Land.
1.2.
Vervolgens is de zaak verwezen voor vonnis.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft het gerecht beslist dat de vorderingen tegen CAP zullen worden afgewezen. Ten aanzien van het Land heeft het gerecht beslist dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn voor zover zij zijn gebaseerd op schending door het Land van zijn zorgplicht of zijn toezichthoudende taak.
2.2. [
Eiseres] houdt het Land voorts aansprakelijk op grond van artikel 6:170 BW. Dit houdt verband met het (vaststaande) feit dat de daders van de schietpartij bij Hato Airport op 15 juli 2014 de gegevens omtrent vlucht en aankomst van hun doelwit hadden verkregen van een politieambtenaar (hierna: [naam 1]). Inmiddels is komen vast te staan dat ook een medewerker van de Veiligheidsdienst Curaçao (hierna: VDC) een rol heeft gespeeld (deze medewerker wordt hierna aangeduid als [naam 2]). Bij tussenvonnis heeft het gerecht het Land gelegenheid gegeven zich bij akte nader over de gestelde aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW uit te laten. Mede naar aanleiding van hetgeen het Land bij die akte naar voren heeft gebracht overweegt het gerecht verder als volgt.
2.3.
Omtrent de feitelijke gang van zaken heeft het Land het volgende bij akte gesteld. [naam 1] heeft een beloning van NAf 50.000 in het vooruitzicht gesteld gekregen om informatie te verzamelen over bepaalde personen, onder wie een van degenen die bij de schietpartij op Hato Airport is doodgeschoten (hierna: het slachtoffer). [naam 1] kende [naam 2] al van voor de tijd dat zij gingen werken bij het politiekorps respectievelijk de VDC. [naam 2] is in zijn rol van VDC-medewerker tewerk gesteld op Hato Airport. Op 20 juni 2014 heeft [naam 1] contact opgenomen met [naam 2] via diens privételefoon, waarbij [naam 1]. heeft gevraagd of [naam 2]. de vluchtgegevens van onder anderen het slachtoffer kon achterhalen. [naam 2], die wist dat [naam 1] bij de politie werkzaam was, heeft toegezegd om na te gaan of hij die informatie kon achterhalen. In de daarop volgende dagen hebben [naam 1]. en [naam 2] hierover via Whatsapp met elkaar gecommuniceerd. Op 15 juli 2014 heeft [naam 2] via Whatsapp aan [naam 1] laten weten dat de betrokken personen onderweg waren naar Curaçao. [naam 2] is niet strafrechtelijk vervolgd voor zijn betrokkenheid bij de schietpartij.
2.4.
Met betrekking tot de positie en de taak van [naam 1] heeft het Land het volgende gesteld. [naam 1] was sinds 2013 werkzaam in de functie van medewerker noodhulp. In die hoedanigheid had hij geen recherchetaak, maar was hij louter belast met het verrichten van noodhulp in geval van incidenten. Hij had uit hoofde van zijn functie geen toegang tot informatiesystemen. Hij is in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden nooit op Hato werkzaam geweest, dat ook niet tot het gebied behoorde waar hij werkzaam was. De informatie omtrent de aankomst van het slachtoffer heeft hij langs informele weg verkregen waarbij hij gebruik heeft gemaakt van privémiddelen. In de maand juli 2014 was hij bovendien met vakantie.
2.5.
Het Land is in zijn akte niet ingegaan op de vraag op welke wijze [naam 2] de aan [naam 1] verstrekte informatie heeft kunnen achterhalen. In dat verband heeft het Land gesteld dat het in het belang van de nationale veiligheid geen informatie kan geven over de wijze waarop de medewerkers van VDC te werk gaan.
2.6.
Het gerecht overweegt als volgt.
2.7.
Om aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW te kunnen aannemen is vereist dat sprake is van een fout van de desbetreffende ondergeschikte en voorts moet sprake zijn van voldoende verband tussen de fout en de taak die hem is opgedragen. Dat verband moet zodanig zijn dat de aan de ondergeschikte gegeven opdracht tot het verrichten van een taak de kans op de fout objectief moet hebben verhoogd. Ook moet de werkgever juridische zeggenschap hebben gehad over de gedragingen waarvan de fout deel uitmaakte. Een en ander moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval.
2.8.
Tegen deze achtergrond is het gerecht van oordeel dat het Land niet aansprakelijk is voor zover het betreft de handelingen van [naam 1] De stellingen van het Land ter zake de taak van [naam 1] zijn door [eiseres] niet betwist, zodat van de door het Land gestelde feiten moet worden uitgegaan. Het gerecht tekent daarbij aan dat het Land die feiten al bij conclusie van antwoord naar voren had gebracht. Uit die feiten volgt dat tussen de taak van [naam 1] en het verstrekken van de aankomstgegevens aan de schutters in wezen geen enkel verband bestaat en ook dat het Land in zijn hoedanigheid van werkgever geen zeggenschap had over de hier relevante gedragingen van [naam 1]. [naam 1] was niet betrokken bij onderzoekswerk van de politie, had geen toegang tot informatiesystemen en was in een heel andere regio tewerk gesteld dan waar de schietpartij heeft plaatsgevonden. Bovendien was hij in de hier relevante periode het grootste gedeelte van de tijd met vakantie.
2.9.
In feite is het enige verband met het werk van [naam 1] dat hij bij [naam 2] de indruk heeft kunnen wekken dat de gevraagde gegevens nodig waren voor een politieonderzoek. In zoverre heeft hij doelbewust misbruik gemaakt van zijn hoedanigheid van politieambtenaar. Het verband tussen zijn werk en de fout is daarmee echter niet meer dan dat hij ooit als politieambtenaar is aangesteld. Dit is onvoldoende om te kunnen spreken van voldoende verband tussen de aan [naam 1] opgedragen taak en zijn onrechtmatig handelen.
2.10.
Ten aanzien van [naam 2] geldt het volgende. Uit de stellingen van beide partijen leidt het gerecht af dat [naam 2] uit hoofde van zijn functie bij de VCD de beschikking had over de door [naam 1] gevraagde vlucht- en aankomstgegevens. Het Land heeft ervoor gekozen om, vanwege de in 2.5 genoemde redenen, niet in te gaan op de redenen waarom [naam 2] de hier bedoelde informatie, die kennelijk niet openbaar toegankelijk is, aan [naam 1] ter beschikking heeft gesteld. In processuele zin komt deze keuze van het Land voor zijn risico. Het oordeel ter zake de vraag of [naam 2] aldus onrechtmatig heeft gehandeld en, zo ja, of er voldoende verband bestaat tussen deze fout en de aan hem opgedragen taak, kan echter in het midden blijven. Daartoe wijst het gerecht op het volgende.
2.11.
Gesteld dat [naam 2] een fout heeft gemaakt en dat die fout in beginsel voor rekening van het Land moet komen, dan is daarmee nog niet gezegd dat het Land aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Daarvoor is ook vereist dat de door [naam 2]. geschonden norm strekt tot bescherming tegen de door [eiseres] geleden schade (artikel 6:163 BW). Op dit relativiteitsvereiste loopt de vordering van [eiseres] stuk. Het ligt in de rede dat de (veronderstellenderwijs) door [naam 2] geschonden norm (te weten het niet zonder goede grond aan derden beschikbaar stellen van informatie over personen die slechts uit de desbetreffende informatiesystemen kenbaar is) in elk geval strekt tot bescherming van de belangen van de personen op wie de informatie betrekking heeft. Niet zonder meer kan echter worden aangenomen dat de norm ook strekt tot bescherming tegen de onderhavige schade. Dat zou er immers op neer komen dat de norm mede strekt tot bescherming van een in beginsel onbeperkte groep van personen tegen schade die op een vooraf niet te voorziene wijze kan ontstaan doordat de ten onrechte verschafte informatie op een bepaalde wijze wordt gebruikt. Gelet hierop had het op de weg van [eiseres] gelegen om concreet in te gaan op het relativiteitsvereiste. Nu zij dat niet heeft gedaan, bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat het Land aansprakelijk is voor de geleden schade.
2.12.
Ook de vordering op het Land zal dus worden afgewezen.
2.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 2.500 aan de zijde van CAP en op NAf 3.125 aan de zijde van het Land. De door CAP gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.

3.De beslissing

Het Gerecht:

3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van CAP, begroot op NAf 2.500, alsmede in de nakosten van NAf 250 zonder betekening van dit vonnis en NAf 400 in geval van betekening, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na dagtekening van dit vonnis;
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de in 3.2 bedoelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van het Land, begroot op NAf 3.125.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2018.