ECLI:NL:OGEAC:2018:389

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
555.00255/17
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een zaak van diefstal met valse sleutel

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1994 op Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 19 januari 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V. Awadhpersad, en de officier van justitie, mr. H. Oppe, eiste een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 170 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van diefstal van een Toyota, waarbij gebruik was gemaakt van een valse sleutel. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de diefstal van het voertuig, dat op 13 augustus 2017 te Curaçao was weggenomen.

Tijdens de rechtszittingen op 4 december 2017 en 19 januari 2018 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De verdediging voerde aan dat het verdedigingsrecht van de verdachte was geschonden, omdat hij voorafgaand aan zijn tweede verhoor niet in de gelegenheid was gesteld om een raadsman te raadplegen. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte onder druk was gezet en dat de verklaring die hij tijdens het tweede verhoor had afgelegd, niet als bewijs kon worden gebruikt. Het Gerecht concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de autodiefstal.

Uiteindelijk sprak het Gerecht de verdachte vrij van alle beschuldigingen en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak benadrukte het belang van het recht op rechtsbijstand en de gevolgen van normschendingen in het strafproces.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] [1994] in [Curaçao],
wonende in [Curaçao], [adres 1].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2017 en
19 januari 2018. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. V. Awadhpersad, die occupeert voor mr. M.C. Vaders, beiden advocaat in [Curaçao].
De officier van justitie, mr. H. Oppe, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen, waarvan 170 (honderdzeventig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren, met aftrek van voorarrest, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zal worden begeleid door de reclassering en zich naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering gedraagt. Voorts strekt de vordering ertoe dat de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 (honderdtwintig) uren verricht.
De raadsman heeft een bewijsverweer gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
Primair
dat hij op of omstreeks 13 augustus 2017 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen,
 een motorrijtuig (van het merk Toyota kenteken [kenteken nummer],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruikmaking van de reservesleutel (die hij en/of zijn mededader niet rechtmatig onder zich ha(den);
(Artikel 2:288/289 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
dat [medeverdachte] op of omstreeks 13 augustus 2017 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
 een motorrijtuig (van het merk Toyota, kenteken [kenteken nummer],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar motorrijtuig], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of diens mededader en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte] en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een reservesleutel (die hij en/of zijn mededader niet rechtmatig onder zich had(den) tot het plegen van welk misdrijf verdachte tevoren op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks de periode van de 01 juni 2017 tot en met 13 augustus 2017 te Curaçao, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
  • de reservesleutel van vernoemd motorrijtuig op zijn werk wederrechtelijk weg te nemen en/of
  • de reservesleutel van voornoemd motorrijtuig aan die [medeverdachte] te geven en/of
  • (daarbij) tegen die [medeverdachte] te zeggen dat voornoemd motorrijtuig in het [naam hotel] stond geparkeerd;
(Artikel 2:288/289 jo 1:124 onder b Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte voorafgaand aan het tweede verhoor niet in de gelegenheid is gesteld om een raadsman te raadplegen, terwijl verdachte dit wel uitdrukkelijk wenste, waardoor het verdedigingsrecht van verdachte is geschonden. Voorts heeft verdachte verklaard dat er door de politie druk op hem is uitgeoefend bij het afleggen van zijn tweede verklaring. Door de inconsistente processen-verbaal van de politie met betrekking tot het horen van verdachte kan niet zonder meer worden uitgegaan van de juistheid van het aanvullend proces-verbaal van bevindingen. Gelet op die omstandigheden dient het Gerecht de afgelegde verklaring van verdachte tijdens het tweede verhoor van het bewijs uit te sluiten.
Naar het oordeel van het Gerecht staan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 13 augustus 2017 is een personenauto, een bruingelakte Toyota model Yaris, vanuit de parkeergarage van [naam hotel]te [adres 2] weggenomen. Op de camerabeelden van de parkeergarage van het resort is te zien hoe een mede inzittende van een witgelakte Kia model Rio in de genoemde Toyota stapt en wegrijdt. Uit onderzoek is gebleken dat genoemde Kia) geregistreerd stond op naam van [autoverhuurbedrijf] Deze Kia werd op 10 augustus 2017 door [medeverdachte] gehuurd en hij had na 13 augustus 2017 het voertuig nog steeds in zijn bezit. [Medeverdachte] werd op 22 augustus 2017 aangehouden en aan verhoren onderworpen. Hij heeft in zijn verklaring bij de politie beaamd dat hij de Kia model Rio op 10 augustus 2017 heeft gehuurd en het voertuig op 18 augustus 2017 heeft ingeleverd. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij bevriend is met verdachte en dat verdachte werkzaam is bij een autoverhuurbedrijf. Omdat [medeverdachte] een nieuwe auto nodig had, heeft hij aan verdachte gevraagd om een voertuig bij zijn werkgever voor hem te regelen. Blijkens de verklaring van [medeverdachte] heeft verdachte de sleutel van de Toyota model Yaris enkele maanden later aan hem gegeven en aan hem verteld dat hij het voertuig in de parkeergarage van [naam hotel] kon vinden. Naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte] werd verdachte vervolgens op 29 augustus 2017 aangehouden en diezelfde dag tweemaal verhoord. Bij de voorgeleiding, om 12.35 uur, heeft verdachte verklaard het strafbare feit niet te hebben gepleegd. Bij het eerste verhoor, om 13.15 uur, heeft verdachte een beroep gedaan op zijn recht om te zwijgen. De in verzekering stelling vond om 16.30 uur plaats en verdachte verklaarde geen afstand te willen doen van zijn recht op toevoeging van een raadsman. Verdachte werd voor de tweede maal verhoord. In het desbetreffende proces-verbaal is opgetekend dat verdachte heeft verklaard dat hij de reservesleutel van voornoemde auto heeft bemachtigd, deze aan [medeverdachte] heeft gegeven en hem heeft verteld waar hij de auto kon vinden.
Tijdens de behandeling ter zitting van 4 december 2017 bleek er onduidelijkheid te bestaan over de tijdstippen van aanvang van het eerste en tweede verhoor en over de vraag in hoeverre verdachte van het consultatierecht gebruik heeft kunnen maken. Het standpunt van de officier van justitie was dat verdachte voorafgaand aan het eerste verhoor met
mr. M.C. Vaders heeft gesproken en kort daarna (ongeveer een uur na het eerste verhoor) een bekennende verklaring heeft afgelegd. De officier van justitie ging ervan uit dat de verdachte, voorafgaand aan het tweede verhoor, geen contact heeft gehad met een advocaat. Er is volgens de officier sprake van een vormverzuim, echter dit hoeft niet tot bewijsuitsluiting te leiden. Volgens de verdediging vond het tweede verhoor plaats om 17:00 uur, derhalve ongeveer vier uren na het eerste verhoor en is er, in tegenstelling tot wat er in het proces-verbaal van politie is aangegeven, niet voorafgaand aan het tweede verhoor telefonisch overleg met mr. Y. Wilsoe geweest, heeft verdachte voor het eerste verhoor wel met een advocaat gesproken, echter dit was mr. Y. Wilsoe en niet mr. M.C. Vaders.
In het aanvullend proces-verbaal van politie van 9 januari 2018 wordt aangegeven dat verdachte voor aanvang van het eerste verhoor telefonisch contact heeft gehad met
mr. M.C. Vaders en dat hij voor aanvang van het tweede verhoor telefonisch contact had met mr. Y. Wilsoe. Het tijdstip van het tweede verhoor wordt gewijzigd van 13:15 uur in 17:00 uur. De verklaring van verdachte dat hij onder druk is gezet, berust niet op de waarheid, aldus de betrokken verbalisanten.
Het Gerecht constateert dat de politie blijft opschrijven dat verdachte voorafgaand aan het tweede verhoor contact heeft gehad met een advocaat, mr. Y. Wilsoe. Dit is ten stelligste door verdachte ontkend. De raadsman is uit navraag bij zowel mr. M.C. Vaders als
mr. Y. Wilsoe gebleken dat verdachte voorafgaand aan het tweede verhoor noch overleg heeft gehad met mr. Vaders, noch met mr. Wilsoe en ook de officier van justitie is er op 4 december 2017 vanuit gaat dat er voor aanvang van het tweede verhoor geen contact is geweest met een advocaat. Het Gerecht hecht daarmee op dit punt niet de gewenste waarde aan het (aanvullend) proces-verbaal en gaat ervan uit dat verdachte, voorafgaand aan het tweede verhoor, geen overleg heeft gevoerd met een advocaat.
Het Gerecht stelt vast dat in casu geen sprake is van schending van het consultatierecht welke in de regel dient te leiden tot bewijsuitsluiting nu volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad daarvan alleen sprake is in het geval voorafgaand aan het eerste verhoor verdachte geen overleg heeft kunnen voeren met een advocaat. Het Gerecht oordeelt dat er wel sprake is van een normschending in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering. Vaste praktijk (en daarmee te beschouwen als een regel van ongeschreven recht) is immers dat verdachten ook voorafgaand aan opvolgende verhoren in de gelegenheid worden gesteld om een advocaat te raadplegen. Verdachte mocht er dan ook op vertrouwen dat hij ook voorafgaand aan het tweede verhoor, nu hij op geen enkel moment er blijk van heeft gegeven hiervan af te willen zien, overleg kon voeren met een advocaat. Dat dat ook de bedoeling was blijkt uit de stukken. Het betreft in casu een onherstelbare normschending. Indien, zoals in het onderhavige geval aan de orde is, ter zake verweer wordt gevoerd, moet de rechter beoordelen of aan de normschending enig rechtsgevolg dient te worden verbonden. Daarbij dient in het bijzonder gekeken te worden naar het karakter, gewicht en strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van degene die de norm schond. Verdachte, die nog jong is en geen ervaring heeft met politie en justitie, is de mogelijkheid onthouden om na en in overleg met zijn advocaat zijn (verdere) proceshouding tijdens het verhoor te bepalen. Bij gebruikmaking van de verklaring van verdachte, afgelegd bij zijn tweede verhoor, wordt hij ernstig in zijn verdediging geschaad. Het is immers maar zeer de vraag of verdachte, indien hij voorafgaand aan het tweede verhoor met een advocaat had gesproken, zou hebben verklaard zoals hij heeft verklaard, daarbij in aanmerking nemende zijn verklaring dat hij zich onder druk gezet voelde en daarbij betrekkende dat zonder die verklaring er onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring is. Het Gerecht merkt hierbij ambtshalve op dat als de verdachte tevens gebruik had kunnen maken van zijn recht op verhoorbijstand (HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608), de kwestie van het al dan niet onder druk een bekentenis hebben afgelegd, zeer waarschijnlijk niet aan de orde was geweest.
Gelet op het voorgaande ziet het Gerecht aanleiding om de verklaring van verdachte, afgelegd bij zijn tweede verhoor, uit te sluiten van het bewijs. Minder verregaande consequenties als het toepassen van strafvermindering of de enkele constatering dat normschending heeft plaatsgevonden, acht het Gerecht niet passend. Naar het oordeel van het Gerecht is er naast de verklaringen van Pablo onvoldoende ondersteunend bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij autodiefstal. Uit het dossier is gebleken dat de politie uitsluitend op het spoor van verdachte is gekomen door de afgelegde verklaring van Pablo en is niet gebleken dat de politie op een andere wijze, zoals bijvoorbeeld door nader onderzoek, geattendeerd is op de betrokkenheid van verdachte.
Er is thans naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij het aan hem ten laste gelegde feit zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

5.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 19 januari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.