In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan over de bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2007 tot en met 2009 en 2011, alsook tegen een boete voor het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting voor het jaar 2012. De bezwaren zijn ingediend buiten de wettelijke termijn van twee maanden, zoals voorgeschreven in artikel 29, lid 1 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL). Het Gerecht oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij redelijkerwijs niet in staat was om de termijn in acht te nemen, ook al woonde zij in het buitenland en was het bedrijf niet actief. De verantwoordelijkheid voor tijdige indiening ligt bij belanghebbende, ongeacht haar woonplaats.
Wat betreft de boete voor het jaar 2012, deze is opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte. Het Gerecht bevestigt dat belanghebbende verantwoordelijk is voor de tijdige indiening, ook al was zij niet woonachtig op het eiland. De boete is aanvankelijk vastgesteld op Naf. 2.500, maar het Gerecht heeft deze gematigd tot Naf. 500, rekening houdend met het feit dat het bedrijf nooit actief is geweest en er al eerder verzuimboetes waren opgelegd.
De beslissing van het Gerecht is als volgt: het beroep tegen de aanslagen voor de jaren 2007 tot en met 2009 en 2011 wordt ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen de boete voor het jaar 2012 gegrond wordt verklaard. De uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete wordt vernietigd en de boete wordt verminderd tot Naf. 500. Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2018.