ECLI:NL:OGEAC:2018:354

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
500.00221/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van politieman in drugszaken na gebrek aan bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, een politieman geboren in 1984, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 19 december 2018 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van softdrugs en munitie. Tijdens de openbare terechtzitting op 7 december 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders. De officier van justitie, mr. I.R.V. Out, eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, ontzetting uit het ambt van politieagent en een geldboete van NAf. 10.000. De raadsvrouw pleitte voor vrijspraak.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: het voorhanden hebben van ongeveer 19.390 gram hennep en het voorhanden hebben van munitie. Het Gerecht stelde vast dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs kwam het Gerecht tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De aangetroffen drugs en munitie waren in een zeecontainer gevonden, maar er was geen direct bewijs dat de verdachte deze had aangewend of dat hij verantwoordelijk was voor de contrabande.

Het Gerecht oordeelde dat er een redelijke verdenking was, maar dat het dossier niet voldoende bewijs bood om tot een veroordeling te komen. De verdachte had een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de politiebroek en het Gerecht kon niet uitsluiten dat anderen verantwoordelijk waren voor de contrabande. Uiteindelijk leidde dit alles tot de vrijspraak van de verdachte, en het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00221/18

Uitspraak: 19 december 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. I.R.V. Out, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, 4 jaar ontzetting uit het ambt van politieagent en een geldboete van NAf. 10.000.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:

Feit 1: voorhanden hebben van softdrugs

dat hij op of omstreeks 10 juni 2018, althans in of omstreeks de periode van 1 maart tot en met 10 juni 2018 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 19390 gram, in elk geval een hoeveelheid, hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hashish), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 4 jo 11-2 Opiumlandsverordening 1960)

Feit 2: voorhanden hebben van munitie

dat hij op of omstreeks 10 juni 2018, althans in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 10 juni 2017, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het Gerecht kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende redengevend.
Uit het dossier volgt dat een grote hoeveelheid hennep is aangetroffen in een zeecontainer. Deze container, die was afgesloten met een hangslot, stond op het erf bij de woning van een derde. Blijkens het onderzoek en de verklaring van verdachte bezoekt hij de woning regelmatig. Verdachte beschikt over een sleutel, waarmee het hangslot op de container geopend kan worden. Daarnaast is er op korte afstand van de container een kliko aangetroffen waarin zich onder meer een hoeveelheid munitie, een sealmachine en een oude politiebroek van verdachte bevonden.
Deze feiten leveren naar het oordeel van het Gerecht een redelijk vermoeden van schuld op ten aanzien van het ten laste gelegde. Voor wettig en overtuigend bewijs schiet het dossier echter tekort. Rechtstreeks bewijs, in de zin van vingerafdrukken of DNA van verdachte op het hangslot, op de drugs of op de munitie is niet voorhanden. De stelling van verdachte dat hij de bewuste sleutel, die deel uitmaakte van een uitgebreide sleutelbos, nooit heeft gebruikt, wordt niet door de beschikbare bewijsmiddelen weerlegd. Voor het aantreffen van de politiebroek heeft hij een niet onaannemelijke verklaring gegeven, te weten dat die broek daar al jaren lag. Uit het dossier volgt dat andere mannen zich regelmatig op het erf bevonden. Het kan bepaald niet worden uitgesloten dat deze mannen verantwoordelijk zijn voor de aanwezigheid van de contrabande, zonder dat verdachte daarbij betrokken is geweest.
Blijkens zijn requisitoir heeft de officier van justitie uit het bredere tegen verdachte gerichte onderzoek de overtuiging bekomen dat verdachte zich met drugssmokkel en drugshandel inlaat. In dat licht acht hij het niet geloofwaardig dat verdachte geen betrokkenheid bij de ten laste gelegde drugs en munitie heeft gehad.
Het Gerecht volgt de officier niet in deze lezing van het dossier. De Landsrecherche heeft sterk ingezet op onderzoek tegen verdachte omtrent een verdenking van overtreding van de Opiumlandsverordening. Er zijn veel BOB-middelen tegen verdachte ingezet en zijn handel en wandel in de bewuste periode is in aanmerkelijk detail in kaart gebracht in het dossier. Anders dan de officier kan het Gerecht uit de onderzoeksbevindingen niet concluderen dat verdachte inderdaad met drugs bezig is. In bijzonder is het Gerecht van oordeel dat het tapgesprek van 15 mei 2018, waarin verdachte spreekt over een container en drugs, niet belastend is, nu uit de rest van het gesprek blijkt dat het over de betrokkenheid van derden bij een andere, in Nederland in beslag genomen container gaat.
Al met al is het Gerecht van oordeel dat er, ex tunc beoordeeld, een terechte verdenking is ontstaan tegen verdachte. Door zijn consequente beroep op het zwijgrecht heeft verdachte het ontzenuwen van die verdenking allerminst bevorderd. Desondanks laat het dossier niet onaanzienlijke ruimte voor een scenario waarin verdachte onschuldig is en daarmee voor twijfel. Dit leidt tot vrijspraak.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters, bijgestaan door mr. C. Bernsen, (zittingsgriffier), en op 19 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier: