ECLI:NL:OGEAC:2018:346

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
500.00095/17 en 500.00308/15 (tul)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en bezit van vuurwapen in Curaçao

In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 september 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. U. Dickens, en de officier van justitie, mr. C.H. Hato-Willems, eiste een gevangenisstraf van zestien jaren. De zaak betreft een moord die plaatsvond op 5 februari 2017, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd doodgeschoten. De verdachte zou betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de moord, evenals medeverdachten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na het horen van getuigen en het onderzoeken van bewijsmateriaal, waaronder videobeelden en verklaringen van medeverdachten, heeft het Gerecht geoordeeld dat de verdachte medeplichtig was aan de moord. De verdachte heeft verschillende handelingen verricht die de moord mogelijk maakten, zoals het verstrekken van vuurwapens en instructies aan de uitvoerders. Het Gerecht heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door benadeelde partijen, die zijn toegewezen voor de materiële schade, maar niet voor de immateriële schade, die door de burgerlijke rechter moet worden behandeld. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met een schadevergoedingsmaatregel voor het geval van niet-betaling.

Uitspraak

Parketnummers: 500.00095/17 en 500.00308/15 (tul)

Uitspraak: 28 september 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], thans alhier gedetineerd in het huis van bewaring.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. U. Dickens.
De benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. C.H. Hato-Willems, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien (16) jaren, met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3].
De raadsman heeft verschillende verweren gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting ten laste gelegd dat:
FEIT 1 PRIMAIR:
dat hij op of omstreeks 5 februari 2017, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade,
[slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s) een of meerdere (gerichte) schoten gelost op en/of in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere verwondingen heeft opgelopen en die [slachtoffer] aan die verwondingen is overleden.
(artikel 2:262/259 Wetboek van Strafrecht)
SUBSIDIAIR:
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op 5 februari 2017, althans in of omstreeks de maand februari 2017 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade,
[slachtoffer]
van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of hun mededader(s) met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s) een of meerdere (gerichte) schoten gelost op en/of in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere verwondingen heeft opgelopen en die [slachtoffer] aan die verwondingen is overleden,
tot/bij welk misdrijf verdachte op 5 februari 2017, althans in of omstreeks de maand februari 2017 te Curaçao, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, hebbende hij, verdachte,
 die [medeverdachte 1] in contact gebracht met (de opdrachtgever) [medeverdachte 3] en/of,
 een vuurwapen van (de opdrachtgever) [medeverdachte 3] in ontvangst genomen en aan [medeverdachte 1] ter beschikking gesteld en/of,
 de woning van [slachtoffer] aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] aangewezen en/of,
 die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ketelpakken, bivakmutsen en handschoenen verschaft en/of,
 een (gestolen) auto geregeld voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zodat zij zich naar de woning van [slachtoffer] konden transporteren en/of,
 zijn woning beschikbaar gesteld zodat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zich konden aankleden om het feit te gaan plegen en/of,
 inlichtingen verschaft aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] over de locatie van de slaapkamer van [slachtoffer] binnen de woning en/of,
 zijn (stief)zoon op vooronderzoek gestuurd om vast te stellen dat [slachtoffer] thuis was en/of,
 [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] vervoerd van de “Barika di Seru” (de plek waar de auto werd verbrand) naar de woning (van zijn broer) en/of,
 een ontmoeting geregeld tussen die [medeverdachte 1] en (de opdrachtgever) [medeverdachte 3] bij de DOK maatschappij zodat [medeverdachte 1] de betaling in ontvangst kon nemen en/of,
 die haren van de [medeverdachte 2] geknipt om zijn identiteit te verhullen en/of;
 meegewerkt aan het creëren van een situatie waarin het voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gemakkelijker, werd om bovenomschreven misdrijf te plegen;
FEIT 2:
BEZIT VUURWAPEN
dat hij op of omstreeks 5 februari 2017, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad,
 een vuurwapen
in ieder geval een of meerdere vuurwapens en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
(artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande:
Feit 1 primair:
dat hij op
of omstreeks5 februari 2017, te Curaçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen, opzettelijk en
-al dan niet-met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebben verdachte en/ofzijn mededader
(s)[medeverdachte 1]met dat opzet en
-al dan niet-na kalm beraad en rustig overleg, met
(een
)vuurwapen
(s) een ofmeerdere
(gerichte)schoten gelost
op en/ofin de richting van
(het lichaam van
)die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere verwondingen heeft opgelopen en die [slachtoffer] aan die verwondingen is overleden.
Feit 2:
dat hij op
of omstreeks5 februari 2017, te Curaçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,voorhanden heeft gehad een vuurwapen
in ieder geval een of meerdere vuurwapensen
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. Proces-verbaal van onderzoek plaats delict, p. 001 en 002, opgemaakt en op 6 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1], voor zover inhoudende als
relaas van de verbalisant voornoemd:
Op 5 februari 2017 omstreeks 16:00 uur werd ik gedirigeerd naar de [adres 1]. Er zou een persoon zijn doodgeschoten. In de achterste slaapkamer lag het slachtoffer op bed. Hij had schoten in zijn rug, linkerhand en linker bovenarm. Het slachtoffer bleek in leven te zijn genaamd [slachtoffer]. Omstreeks 17:10 uur werd door de politiearts dr. [politiearts] ter plaatse de dood van het slachtoffer geconstateerd.
2. Proces-verbaal van forensisch onderzoek naar aanleiding van een sectie, p. 022-027, opgemaakt en op 3 mei 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als
relaas van de verbalisanten voornoemd:
Het stoffelijk overschot van [slachtoffer] werd in beslag genomen voor het verrichten van een gerechtelijke sectie. Op 7 februari 2017 werd door de patholoog-anatoom dr. R. O. Gogorza sectie verricht. De bevindingen bij de sectie werd door ons gerelateerd en gefotografeerd.
Kogeltrajecten:
1. Kogeltraject verloopt van inschot wond bij vingerkootje van de rechter wijsvinger, uitschot en inschot wond bij palmair zijde van de rechter wijsvinger, uitschotwond bij het dorsaal gedeelte tussen de rechterduim en wijsvinger, inschot wond bij de rechter okselvlak en uitschot bij rechter bovenrug.
2. Kogeltraject verloopt van de rechter onderbuik naar de rechter onderrug, waar door de patholoog-anatoom een projectiel onder de huid van het slachtoffer werd verwijderd;
3. Kogeltraject verloopt van de rechter posterior oksellijn door de 10e rib, door de rechter long en vervolgens door de aorta. Hierna kwam het projectiel tot stilstand bij het linker gedeelte van de lichaamsholte tussen de longen.
Doodsoorzaak:
[slachtoffer] is overleden ten gevolge van inwendige bloeding veroorzaakt door weefselschade aan de longen en aorta. De weefselschade werd zeer waarschijnlijk veroorzaakt door kogelperforatie.
3. Aanvullend proces-verbaal van bevinding videobeelden, p. 028-030, opgemaakt en op 15 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1], voor zover inhoudende als
relaas van de verbalisant voornoemd:
De videobeelden die zijn opgenomen door de videocamera’s buiten perceel [adres 1] heb ik, verbalisant [verbalisant 1], bekeken.
Omstreeks 15.11.52 uur is daarop te zien dat een donkerkleurige kleine personenauto op straat, voor de woning van “[bijnaam slachtoffer]”, zijnde [adres 1], tot stilstand komt. Er stappen twee mannen uit de auto. Een aan de bestuurderszijde en de andere aan de mede inzittende zijde (voorin). De man die uit het portier van de bestuurderszijde uit de auto stapt, is een fors persoon met een donkerblauwe overall aan, zwarte muts op en zwarte handschoenen aan. Deze man heeft een zwart vuistvuurwapen in zijn rechterhand. De man die aan de mede inzittende zijde (voorin) zat, is een man van slank postuur, met een lichtblauwe overall aan, zwarte muts op, zwarte handschoenen aan en donkerkleurige sportschoenen. Deze tweede man heeft een zilverkleurig vuistvuurwapen in zijn rechterhand.
De man met het forse postuur die aan de bestuurderszijde zat, is degene die als eerste de woning [adres 1], binnenloopt. Achter hem aan komt de man met het slanke postuur in de lichtblauwe overall, die ook de woning inloopt.
Omstreeks 15.12.21 uur loopt de man in de lichtblauwe overall de woning uit met een zilverkleurig vuurwapen in zijn rechterhand en bijna tegelijkertijd komt de man met het forse postuur in de donkerblauwe overall en donkere sportschoenen met een witte zool en in het bezit van een zwart vuurwapen uit de woning. De man met de donkerblauwe overall aan stapt aan de bestuurderszijde in de donkerkleurige kleine personenauto en de andere man met de lichtblauwe overall stapt de auto in aan de passagierszijde voorin.
4. Proces-verbaal van getuigenverhoor, p. 055-059, opgemaakt en op 5 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 4], voor zover inhoudende als de op 5 februari 2017 afgelegde
verklaring van [benadeelde 1]:
Vandaag zat ik in mijn woonkamer televisie te kijken. Op dat moment zag ik een zwart gelakt voertuig voor mijn woning stoppen. Ik zag dat twee mannen geheel gekleed in het blauw vanuit het voertuig stapten en zich haastten naar mijn woning. Hun gezichten waren bedekt met bivakmutsen. Een van de mannen kwam op mij af en zei tegen mij “Para ketu”. Hij hield mij onder dwang door zijn vuurwapen tegen mijn linkerslaap te zetten. De andere man liep direct naar de slaapkamer van mijn zoon. Hierna hoorde ik drie à vier schoten komende vanuit de slaapkamer van mijn zoon. Na hun daad namen ze de benen en stapte in het zwart gelakte voertuig en reden weg met gierende banden. Ik liep naar de slaapkamer van [bijnaam slachtoffer] (opmerking verbalisant: met [bijnaam slachtoffer] wordt bedoeld wijlen [slachtoffer]). Hij lag op zijn bed en ik zag bloed aan zijn rechterzij.
Mijn zoon heeft de laatste tijd veel vijanden. Dit speelde zich af rondom het beheer van Boca Simon. Ongeveer twee à drie jaren geleden is de odyssee van mijn zoon begonnen omtrent Boca Simon. Op een zekere dag kwam een zekere “[bijnaam medeverdachte 3]” en een zekere “[persoon 1]” bij de Boca Simon en zonder enige reden begonnen ze [bijnaam slachtoffer] uit te schelden. [bijnaam medeverdachte 3] beweert dat hij ook had bijgedragen en het restaureren van Boca Simon en dat hij hierdoor het recht heeft om Boca Simon te beheren. Het probleem liep een keer uit de hand, waardoor [bijnaam slachtoffer] [bijnaam medeverdachte 3] met een steen/blok had mishandeld. In verband hiermee werd het beheer van Boca Simon in de Ministerraad behandeld. Na ongeveer één jaar werd mijn zoon via een Ministeriële beschikking voor de duur van drie jaren als beheerder van Boca Simon benoemd.
5. Proces-verbaal van verdachtenverhoor, p. B051-B062 (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 16 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 5] en [verbalisant 6], voor zover inhoudende als de op 16 februari 2017 afgelegde
verklaring van [medeverdachte 2]:
[medeverdachte 1] is degene die [bijnaam slachtoffer] dood heeft geschoten. [medeverdachte 1] en ik zijn op 5 februari 2017 met een zwartkleurige auto naar de woning van [bijnaam slachtoffer] gegaan. Een half uur voordat we naar de woning van [bijnaam slachtoffer] zijn gegaan heeft [verdachte] die auto aan ons gegeven. [verdachte] heeft ons ook de vuurwapens gegeven. Wij wisten dat [bijnaam slachtoffer] zich thuis bevond, omdat [verdachte] zijn stiefzoon naar het huis van [bijnaam slachtoffer] had gestuurd om een spelletje van een playstation te lenen. [verdachte] stuurde zijn stiefzoon op vooronderzoek. Toen de stiefzoon van [verdachte] terugkwam, vroeg [verdachte] of de man thuis is. Op die vraag gaf de stiefzoon een bevestigend antwoord.
[medeverdachte 1] trad op als bestuurder. Aangekomen bij de woning van [bijnaam slachtoffer] renden wij naar binnen. In de woonkamer richtte ik mijn vuurwapen op de vader van [bijnaam slachtoffer] en zei tegen hem dat hij stil moest blijven. Tegen de twee andere meisjes die zich in de woonkamer bevonden, zei ik dat ze op de grond moesten gaan liggen. [medeverdachte 1] rende naar de slaapkamer van [bijnaam slachtoffer]. Hij opende de deur van de slaapkamer en ging naar binnen. Meteen nadat hij de slaapkamer binnen was gegaan, hoorde ik schoten. [medeverdachte 1] kwam uit de slaapkamer en wij renden naar de auto en reden met hoge snelheid weg. [medeverdachte 1] heeft de auto vervolgens in brand gestoken. Hij heeft hierbij brandwonden opgelopen. Wij zijn via een greppel weggerend en aan het einde van die greppel stond [verdachte] in een auto op ons te wachten. We zijn naar de woning van een familielid van [verdachte] gereden, waar [medeverdachte 1] zich kon wassen. Daarna zijn we naar de woning van [verdachte] gereden. Daar heeft [verdachte] mijn haren geknipt. Dat was een idee van [verdachte]. Volgens hem had een man ons gezien toen we uit de greppel kwamen. Nadat [verdachte] mijn haren had geknipt, ben ik naar huis gegaan. De volgende dag werd ik door [medeverdachte 1] gebeld. Hij zei tegen mij dat ik hem moest komen halen. Aangekomen bij het huis van [medeverdachte 1] zei hij tegen mij dat [verdachte] hem achtduizend dollar had gegeven voor de moord op [bijnaam slachtoffer]. Vierduizend voor [medeverdachte 1] en vierduizend voor mij.
6. Proces-verbaal van fotoconfrontatie, met bijlage, p. B063-B065, (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 16 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als
verklaring van [medeverdachte 2](vul geboortedatum in):
U toont mij een fotokaart aangeduid met letter “B” waarop tien verschillende personen staan afgebeeld. De man afgebeeld op de foto onder nummer 1 is de man [medeverdachte 1] die ik in mijn verklaring heb genoemd.
7. Proces-verbaal van bevinding, p. B066, (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 16 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als
verklaring van de verbalisanten voornoemd(vul geboortedatum in):
Op de fotokaart aangeduid met letter “B” staat op de foto onder nummer 1 de man genaamd [medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats].
8. Proces-verbaal van fotoconfrontatie, met bijlage, p. B067-B069, (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 16 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als
verklaring van [medeverdachte 2](vul geboortedatum in):
U toont mij een fotokaart aangeduid met letter “B” waarop tien verschillende personen staan afgebeeld. De man afgebeeld op de foto onder nummer 10 is de man [verdachte]. Hij is degene die het binnenvallen van de woning van [bijnaam slachtoffer] heeft gepland.
9. Proces-verbaal van bevinding, p. B070 en B071, opgemaakt en op 16 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als
verklaring van de verbalisanten voornoemd(vul geboortedatum in):
Op de fotokaart aangeduid met letter “B” staat op de foto onder nummer 10 de man genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats].
10. Proces-verbaal van verdachtenverhoor, p. B091 t/m B097 (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 18 juni 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 5] en [verbalisant 6], voor zover inhoudende als de op 18 juni 2017 afgelegde
verklaring van [medeverdachte 2]:
[verdachte] is het brein achter de moord op [bijnaam slachtoffer]. Hij heeft alles gepland. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] en mij benaderd voor de uitvoering. [verdachte] heeft voor de vluchtauto gezorgd. Hij heeft voor onze kleding (ketelpakken enzovoorts) gezorgd en voor de gebruikte vuurwapens. [verdachte] heeft ons na de schietpartij opgehaald. Hij heeft tegen [medeverdachte 1] gezegd dat wij na het verbranden van de vluchtauto op hem moesten wachten om opgehaald te worden. Toen wij op 5 februari 2017 de zwartgelakte auto van [verdachte] kregen, zat de fles met gasoline al in de auto. Die gasoline moesten we achteraf gebruiken om de auto in brand te steken.
11. Proces-verbaal van verdachtenverhoor, p. D091-D104 (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 10 mei 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 5] en [verbalisant 6], voor zover inhoudende als de op 16 februari 2017 afgelegde
verklaring van [verdachte]:
[medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 2] zijn de woning van [bijnaam slachtoffer] binnengevallen en [bijnaam medeverdachte 3] was degene die betaald heeft om de woning van [bijnaam slachtoffer] binnen te vallen. [bijnaam medeverdachte 3] was degene die mij had benaderd om de woning van [bijnaam slachtoffer] binnen te vallen. [bijnaam medeverdachte 3] zei tegen mij dat ik twee mannen naar hem moest sturen, zodat zij iets voor hem konden doen. [medeverdachte 1] stond toen bij mijn woning en had alles gehoord wat [bijnaam medeverdachte 3] aan mij had voorgesteld. [medeverdachte 1] zei toen tegen [bijnaam medeverdachte 3] dat hij degene was die dat voor [bijnaam medeverdachte 3] kon doen. [bijnaam medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hadden even apart met elkaar staan praten en daarna liep [medeverdachte 1] naar mij toe. Hij zei tegen mij dat hij met [bijnaam medeverdachte 3] over iets had gepraat en dat [bijnaam medeverdachte 3] mij een vuurwapen voor hem ([medeverdachte 1]) zou geven, zodat hetgeen dat [bijnaam medeverdachte 3] wilde, gedaan kon worden. Dat gesprek vond plaats meer dan een week voordat [bijnaam slachtoffer] vermoord werd.
Ik heb inderdaad een vuurwapen uit de handen van [bijnaam medeverdachte 3] gekregen, welk vuurwapen ik van [bijnaam medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] moest geven. Verder had [bijnaam medeverdachte 3] tegen mij gezegd dat hij geld aan de jongens moest geven nadat de daad had plaatsgevonden. Hij wilde weten waar hij de jongens kon vinden om het beloofde geld te overhandigen. Ik had tegen [bijnaam medeverdachte 3] gezegd dat ik het geld in ontvangst zou nemen, maar dat hij mij niet bij de Vreugdenhil zou vinden, omdat ik voortaan bij de Dok-maatschappij zou gaan werken. Ik had ook tegen [bijnaam medeverdachte 3] gezegd dat ik om twaalf uur ’s middags pauze had en dat hij dan bij mij kon komen. Dezelfde avond dat ik het vuurwapen had gekregen, overhandigde ik dit aan [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1] was degene die het verhaal over het beroven van drugs bij de woning van [bijnaam slachtoffer] had verzonnen. Reden voor dat verzinsel weet ik niet, maar wel weet ik nu dat het plan vanaf het begin was om [bijnaam slachtoffer] te vermoorden.
Ik was degene die aan [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 2] had verteld dat de slaapkamer van [bijnaam slachtoffer] de laatste kamer aan de rechterhand was. Toen ik op 5 februari 2017 rond twaalf uur ’s middags met [bijnaam slachtoffer] had gesproken, had hij tegen mij gezegd dat hij die dag nergens naartoe zou gaan en gewoon thuis zou blijven. Ik had die informatie aan [medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 2] doorgegeven.
Ik weet dat [bijnaam slachtoffer] en [bijnaam medeverdachte 3] al vele jaren ruzie met elkaar hadden en dat ze vijanden van elkaar waren.
[bijnaam medeverdachte 3] was degene die aan mij had gevraagd om twee mannen te ronselen om iets voor hem te doen. Er werd twintigduizend gulden aan [medeverdachte 1] beloofd voor de moord op [bijnaam slachtoffer]. [bijnaam medeverdachte 3] was degene die het geld aan [medeverdachte 1] had beloofd als hij [bijnaam slachtoffer] voor [bijnaam medeverdachte 3] zou vermoorden. [medeverdachte 1] werd op 6 februari 2017 betaald. Dat was de dag dat zowel [medeverdachte 1] als [bijnaam medeverdachte 3] bij de Dok-maatschappij waren gekomen. [medeverdachte 1] heeft tegen mij gezegd dat [bijnaam medeverdachte 3] twintig duizend guldens aan hem had betaald voor de moord op [bijnaam slachtoffer]. [bijnaam medeverdachte 3] is op 6 februari 2018 naar de Dok-maatschappij gegaan om [medeverdachte 1] te betalen voor het plegen van de moord op [bijnaam slachtoffer].
[bijnaam medeverdachte 3] vroeg hoe hij de mannen kon betalen. Ik was degene die tegen [bijnaam medeverdachte 3] had gezegd dat wanneer hij hoorde dat zijn opdracht was uitgevoerd, hij de volgende dag bij mijn werk te Dok-maatschappij moest komen om te betalen. [bijnaam medeverdachte 3] moest het geld aan mij geven.
12. Proces-verbaal van fotoconfrontatie, met bijlage, p. D010-D012, (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 9 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als
verklaring van [verdachte](vul geboortedatum in):
U toont mij een fotokaart aangeduid met letter “A” waarop tien verschillende personen staan afgebeeld. De man afgebeeld op de foto onder nummer 2 is [medeverdachte 1].
13. Proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie, p. D013, (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 9 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als
verklaring van de verbalisanten voornoemd(vul geboortedatum in):
Op de fotokaart aangeduid met letter “A” staat op de foto onder nummer 2 de man genaamd [medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats].
14. Proces-verbaal van fotoconfrontatie, met bijlage, p. D107-D109, (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 10 mei 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als
verklaring van [verdachte](vul geboortedatum in):
U toont mij een fotokaart aangeduid met letter “B” waarop tien verschillende personen staan afgebeeld. De man afgebeeld op de foto onder nummer 6 is de man bijgenaamd “[bijnaam medeverdachte 3]” over wie ik het in mijn verklaring heb gehad.
15. Proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie, p. D110 en D111, (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 10 mei 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als
verklaring van de verbalisanten voornoemd(vul geboortedatum in):
Op de fotokaart aangeduid met letter “B” staat op de foto onder nummer 6 de man genaamd [medeverdachte 3], geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats].
16. Proces-verbaal van aanhouding, p. A005-A009, opgemaakt en op 9 februari 2017 gesloten en ondertekend door arrestatieteamleden met de nummers 0801, 1347, 3120 en 6517, voor zover inhoudende als
verklaring van de verbalisanten voornoemd:
Op 9 februari 2017 begaven wij ons naar de [adres 2] ter aanhouding van de verdachte [medeverdachte 1]. Tijdens het benaderen van appartement nummer [nummer] zag ik, verbalisant 0801, dat [medeverdachte 1] op het achterbalkon stond. Hij maakte een zwaaiende beweging alsof hij iets weggooide. Ik zag een zwart object op de grond vallen. Ik stond op een afstand van drie meter vanaf de plek waar ik het object zag vallen. Op dezelfde plek waar ik het object zag vallen trof ik een zwartkleurig vuistvuurwapen aan.
17. Proces-verbaal van verdachtenverhoor, p. A026-A033 (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 11 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], voor zover inhoudende als de op 11 februari 2017 afgelegde
verklaring van [medeverdachte 1]:
De volgende dag (Het Gerecht begrijpt: 6 februari 2017) omstreeks 10:00 uur ging ik naar de Dok-maatschappij naar [verdachte]. Daar aangekomen bleef ik op [verdachte] wachten. Omstreeks 12:00 uur had [verdachte] pauze. [verdachte] zei tegen mij er zou iemand zou komen om iets voor hem te brengen. Kort daarna kwam er een oude man. Deze man trad op als bestuurder van een SUV. Deze meneer gaf mij een lift. Onderweg zei de meneer tegen mij dat ik een zak die in de auto lag moest pakken. Hij zei tegen mij dat de zak voor [verdachte] is. Toen ik uit de auto stapte, keek ik in de zak en zag dat er geld in zat.
In de namiddag belde ik [verdachte] en vertelde hem dat de meneer mij geld voor hem had gegeven. [verdachte] zei tegen mij dat ik het geld samen met [medeverdachte 2] moest delen. Tevens vertelde [verdachte] aan mij dat ik 3.000 voor hem moest brengen. Als ik mij niet vergis zat er in de zak $12.000,-. Op een papier in de zak stond geschreven: ”Pa [verdachte]” (vrije vertaling verbalisant: “voor [verdachte]”). Ik heb aan [verdachte] gevraagd waarvoor het geld bestemd was. [verdachte] zei dat het geld voor ons was. Ik heb [medeverdachte 2] $4.000,- gegeven. Zelf heb ik $4.000,- genomen en de rest van het geld heb ik aan [verdachte] gegeven.
18. Proces-verbaal van verdachtenverhoor, p. A034-A038 (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 12 februari 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende als de op 12 februari 2017 afgelegde
verklaring van [medeverdachte 1]:
Achter de Oranjeschool heb ik de Yaris in brand gestoken. [verdachte] stond al op ons te wachten. Wij stapten in de auto van [verdachte] en reden naar de woning van een familielid van [verdachte] in die buurt. Daar heb ik mij gedoucht en andere kleren aangedaan. Vervolgens reden wij naar de woning van [verdachte]. Daar had hij de haren van [medeverdachte 2] geknipt.
[verdachte] liet een zoon van hem op die dag naar de woning van [bijnaam slachtoffer] gaan om playstation casettes te gaan lenen. Toen de zoon thuis kwam hoorde ik de zoon tegen [verdachte] zeggen dat de man thuis is.
19. Proces-verbaal van fotoconfrontatie, met bijlage, p. A113-A115, (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 2 april 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende als
verklaring van de verdachte [medeverdachte 1]:
U toont mij een fotokaart waarop verschillende personen staan afgebeeld. De man afgebeeld onder nummer 8 is de oude man die ik bij de Dok-maatschappij heb ontmoet en van wie ik een lift heb gekregen. Bedoelde man is de man die mij een zak gaf voor [verdachte].
20. Proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie met verdachte [medeverdachte 1], p. A116, (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 2 april 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende als
verklaring van de verbalisanten voornoemd(vul geboortedatum in):
Op de fotokaart aangeduid met letter “A” staat op de foto onder nummer 8 de man genaamd [medeverdachte 3], geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats].
21. Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. E025-E033 (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 12 april 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als de op 12 april 2017 afgelegde
verklaring van [medeverdachte 3]:
In het verleden had ik een goede relatie met [slachtoffer], bijgenaamd “[bijnaam slachtoffer]”. Ik was degene die Boka Simon aan het verbouwen was. Ik heb ongeveer Nafl 40.000,- in Boka Simon geïnvesteerd. [bijnaam slachtoffer] en zijn familie waren het er niet mee eens dat ik Boka Simon opknapte, omdat zij dachten dat ik veel geld van sponsors kreeg, terwijl het geld dat ik gebruikte om Boka Simon op te knappen vanuit mijn eigen zak kwam. Vervolgens ging [bijnaam slachtoffer] ook geld aan bedrijven vragen om Boka Simon op te knappen.
Ik ben in de jaren tachtig begonnen om Boka Simon op te knappen en ik was daar de zogenaamde beheerder tot het jaar 2012. In 2012 werd ik door [bijnaam slachtoffer] met een baksteen mishandeld. Daarna ben ik niet meer naar Boka Simon gegaan.
Vervolgens is [bijnaam slachtoffer] en niet ik tot beheerder van Boka Simon benoemd. Nadat [bijnaam slachtoffer] beheerder werd, begon hij te dicteren. [bijnaam slachtoffer] wilde dat er niemand naar Boka Simon kwam.
22. Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. E035 t/m E039 (ordner persoonsdossiers), opgemaakt en op 20 april 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] en [verbalisant 6], voor zover inhoudende als de op 20 april 2017 afgelegde
verklaring van [medeverdachte 3]:
Op 6 februari 2017 ben ik naar de Dok-maatschappij gegaan. Daar trof ik [verdachte] aan. Vervolgens stapte de vriend van [verdachte] in mijn auto.
23. Proces-verbaal van bevinding, p. 051 en 052, opgemaakt en op 10 april 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 9], voor zover inhoudende
verklaring van verbalisant voornoemd:
Uit het politiebestand Actol blijkt dat er op 20 juli 2011 assistentie werd verleend bij het adres [adres 3]. Een vrouw had te kennen gegeven dat haar echtgenoot werd mishandeld door een zekere [slachtoffer] van de Penstraat en dat haar echtgenoot genaamd [medeverdachte 3], van plan is wraak te nemen.
24. Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 151-155, opgemaakt en op 30 april 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] en [verbalisant 6], voor zover inhoudende als de op 30 april 2017 afgelegde
verklaring van [echtgenote medeverdachte 3]:
Als de vrouw die de Centrale Meldkamer gebeld had, gezegd had dat haar echtgenoot door een zekere [slachtoffer] van de Penstraat in de avonduren mishandeld werd, dan moet ik degene zijn de politie had gebeld. Op dat adres (het Gerecht begrijpt: [adres 3]) wonen [medeverdachte 3] en ik samen. [medeverdachte 3] was die avond, nadat hij door [bijnaam slachtoffer] mishandeld werd, razend. Hij wou enkele mannen optrommelen om samen met hen wraak op [bijnaam slachtoffer] te nemen. [medeverdachte 3] wou [bijnaam slachtoffer] mishandelen net als hij door [bijnaam slachtoffer] mishandeld werd.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gericht op de moord op [slachtoffer]. De handelingen die de verdachte heeft verricht kunnen hooguit gezien worden als gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht.
Het verweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Ter nadere motivering geldt het volgende.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden aangemerkt, indien vast is komen te staan dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het verstrekken van inlichtingen, helpen bij de vlucht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Het Gerecht stelt vast dat uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gericht op de moord op [slachtoffer]. Hoewel van de gedragingen van verdachte op zichzelf beschouwd op medeplichtigheid wijzen, leidt de opeenstapeling van die gedragingen tot een andere conclusie.
Verdachte heeft blijkens het dossier, zoals opgesomd staat op pagina 12 en 13 van de pleitnota van de raadsman, een reeks van handelingen verricht die de moord mogelijk hebben gemaakt. Hij heeft onder meer de opdrachtgever in contact met de uitvoerders gebracht, heeft vuurwapens, camouflerende kleding en een vluchtauto geleverd aan de uitvoerders, heeft een voorverkenning verzorgd, heeft de uitvoerders instructies gegeven, ze opgehaald, zijn woning ter beschikking gesteld, de haren van [medeverdachte 2] geknipt en hij heeft in de buit gedeeld.
Het Gerecht volgt verdachte niet in zijn ontkenning van enkele van de genoemde gedragingen, nu het bewijs daarvan volgt uit de verklaringen van zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De gedragingen van de verdachte voorafgaand aan en na het delict leveren in onderling verband en samenhang bezien naar het oordeel van het Gerecht een zodanig significante bijdrage aan de gepleegde moord op [slachtoffer] op dat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder feit 1 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van moord.

Het onder feit 2 bewezen verklaarde is zowel ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen, als ten aanzien van het voorhanden hebben van de munitie voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer] en heeft in dat kader een vuurwapen voorhanden gehad.
Moord wordt in ons strafrechtstelsel terecht beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Door zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een totaal gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft door zijn samen met zijn mededaders verrichte daad onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Feiten als de onderhavige veroorzaken bovendien ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
Het Gerecht rekent het de verdachte zwaar aan dat hij kennelijk geen beletsel heeft gezien mee te werken aan het elimineren van een persoon met wie een van zijn mededaders een conflict had. Van enige bedenkingen daarbij is niet gebleken.
Het Gerecht overweegt dat de verdachte evenwel niet degene is geweest die het initiatief tot de moord heeft genomen. Ook is het niet de verdachte maar een mededader geweest die het slachtoffer daadwerkelijk heeft neergeschoten.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegend acht het Gerecht de door de officier van justitie geëiste straf – die lager is dan de tegen de schutter en opdrachtgever geëiste straf – passend en geboden, zodat die eis zal worden gevolgd.
Schadevergoeding
De benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens de schade die zij als gevolg van het onder feit 1 tenlastegelegde zouden hebben geleden.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend ten bedrage van NAf 45.125,94, bestaande uit een bedrag van
NAf 5.125,93 voor geleden materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten, en een schadevergoeding van NAf 40.000,- voor geleden immateriële schade.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend ten bedrage van NAf 49.323,06, bestaande uit een bedrag van NAf 9.323,06 voor geleden materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten, kransen/bloemstukken, grafsteen, T-shirts en T-shirts met opdruk, boodschappen voor condoleance bezoek, en een schadevergoeding van
NAf 40.000,- voor geleden immateriële schade.
Het Gerecht is van oordeel dat de gevorderde materiële schade van de beide benadeelde partijen aangemerkt kan worden als redelijke kosten gemaakt in het kader van de lijkbezorging. Deze kosten komen op grond van artikel 6:108 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten staan in verband met het bewezenverklaarde feit en de verdachte is daarvoor aansprakelijk. Het Gerecht acht vergoeding van de gevorderde bedragen redelijk. Dit deel van vorderingen zal derhalve, hoofdelijk, worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017, nu uit de stukken niet blijkt dat de kosten eerder zijn gemaakt..
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is het Gerecht van oordeel dat deze niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. Voor het Gerecht staat vast dat aan de benadeelde partijen onbeschrijfelijk leed is toegebracht als gevolg van de gewelddadige dood van hun zoon. De vraag die het Gerecht dient te beantwoorden is of dit leed in de onderhavige procedure op enigerlei wijze in juridische zin vertaald kan worden in een schadevergoeding. Van shockschade is sprake wanneer bij iemand door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen hiervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of verwond. Hierdoor ontstane schade komt slechts op grond van het bepaalde in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking indien het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (‘Taxibusarrest, HR 22 februari 2002, LJN AD5356, NJ 2002, 240).
Anders dan de benadeelde partijen en de officier van justitie, is het Gerecht van oordeel dat het hier gaat om een gecompliceerde schadevergoedingskwestie waarbij een aantal vragen dienen beantwoord te worden, zoals:
- Is er sprake van de in het Taxibusarrest geformuleerde confrontatie-eis?
- Is er ten gevolge hiervan sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld?
- Is er sprake van shockschade of affectieschade of beiden en hoe verhouden deze zich tot elkaar met het oog op het vaststellen van de omvang van de schade?
Het Gerecht is van oordeel dat een zorgvuldige beantwoording van deze vragen nader onderzoek en tijd vergt en dat de burgerlijke rechter bij uitstek het forum is waar deze vragen beantwoord moeten worden. Een inhoudelijke beoordeling van deze vordering door het Gerecht in de onderhavige strafprocedure zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het Gerecht zal dan ook bepalen dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk zijn in de vordering tot vergoeding van immateriële schade. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte wordt ten aanzien van het toegewezen deel van de vordering voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Het Gerecht ziet aanleiding een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend bestaande uit een bedrag van NAf 15.234,53 voor geleden materiële schade. De gestelde materiële schade bestaat uit:
Ticketkosten NAf 9.555,80
Voedingskosten NAf 5.100,00
Benzine- en telefoonkosten in Nederland NAf 328,73
Benzine- en telefoonkosten in Curaçao NAf 250,00
Het Gerecht is van oordeel dat deze kosten van de benadeelde partij en haar drie kinderen, gemaakt om bij de begrafenis aanwezig te kunnen zijn, aangemerkt kunnen worden als redelijke kosten gemaakt in het kader van de lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW. Deze kosten komen op grond van artikel 6:108 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) voor vergoeding in aanmerking [2] . Deze kosten staan in verband met het bewezenverklaarde feit en de verdachte is daarvoor aansprakelijk. Het Gerecht acht vergoeding van de gevorderde bedragen redelijk. De vordering zal derhalve, hoofdelijk, worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2017, nu uit de stukken niet blijkt dat de kosten eerder zijn gemaakt.
De verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Het Gerecht ziet aanleiding een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij vonnis van 20 april 2016 in de zaak met parketnummer 500.00308/15 heeft het Gerecht te Curaçao de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van twintig (20) maanden waarvan
10 (tien) maanden voorwaardelijk. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op
2 (twee) jarenbepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het Gerecht zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is het Gerecht van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze straf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:123 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
16 (zestien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 5.125,93 (zegge: vijfduizendhonderdvijfentwintig gulden en drieënnegentig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1]in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde 1]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, met dien verstande dat indien die kosten geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van van
NAf 5.125,93 (zegge: vijfduizendhonderdvijfentwintig gulden en drieënnegentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017 2017 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover een van de mededaders van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 9.323,06 (zegge: negenduizenddriehonderddrieëntwintig gulden en zes cent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 2]in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde 2]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, met dien verstande dat indien die kosten geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 2]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van van
NAf 9.323,06 (zegge: negenduizend driehonderddrieëntwintig gulden en zes cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
81 (eenentachtig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover een van de mededaders van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 3]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 15.234,53 (zegge: vijftienduizendtweehonderdvierendertig gulden en drieënvijftig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2017, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde 3]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, met dien verstande dat indien die kosten geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 3]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
15.234,53 (zegge: vijftienduizendtweehonderdvierendertig gulden en drieënvijftig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
11 (honderdelf) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover een van de mededaders van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land;
gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 500.00308/15 bij vonnis van 20 april 2016 van het Gerecht van Curaçao voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van
tien (10) maanden.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters, bijgestaan door mr. L.M. Tjong-A-Tjoe, (zittingsgriffier), en op 28 september 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. 6 juni 2017, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201705260805.DOS en de onderzoeksnaam “Gabilan”.
2.Vgl. ECLI:NL:HR:2012:BW9959, r.o. 3.2.2 en 3.5.4.