ECLI:NL:OGEAC:2018:33

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
CUR201702869
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over uitvoerbaarheid bij voorraad en zekerheidsstelling tussen Oren Hydrocarbons Middle East FZCO en Corporacion Naturgas S.A.

In deze zaak, die voorligt bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, betreft het een kort geding tussen Oren Hydrocarbons Middle East FZCO (hierna: Oren) en Corporacion Naturgas S.A. (hierna: Naturgas). Oren heeft in een eerdere kort gedingprocedure, op 16 augustus 2017, een vonnis verkregen waarin Naturgas werd veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, mits Oren een bankgarantie stelde ter dekking van het restitutierisico. Oren heeft echter geen bankgarantie kunnen verkrijgen, wat aanleiding geeft voor deze tweede kort gedingprocedure.

Oren vordert nu dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, met de voorwaarde dat de te incasseren bedragen worden gestort op de derdengeldrekening van haar advocaat. Naturgas verzet zich tegen deze vordering en stelt dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, aangezien het een verkapt hoger beroep zou zijn. Het Gerecht oordeelt echter dat de nieuwe omstandigheden, namelijk het niet kunnen verkrijgen van de bankgarantie, rechtvaardigen dat een aanvullende voorziening wordt getroffen.

Het Gerecht bevestigt zijn bevoegdheid en oordeelt dat de primaire vordering van Oren toewijsbaar is. Het belang van Oren bij een spoedige betaling weegt zwaarder dan de bezwaren van Naturgas. Het Gerecht wijst de incidentele vordering van Naturgas af en veroordeelt Naturgas in de proceskosten van Oren. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kosten worden gespecificeerd en vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in kort geding
in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
Oren Hydrocarbons Middle East FZCO,
gevestigd te Dubai,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.B. van Hees,
tegen
de vennootschap naar het recht van Panama
Corporacion Naturgas S.A.,
gevestigd te Panama-Stad,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.M. Noordhoek.
Partijen zullen hierna Oren en Naturgas genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van 5 december 2017, met producties;
- de aanvullende producties van Oren;
- de incidentele conclusie als bedoeld in artikel 122 Rv;
- de mondelinge behandeling van 20 december 2017;
- de pleitnota’s van beide gemachtigden.
1.2.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 16 augustus 2017 heeft het gerecht bij vonnis in kort geding met zaaknummer KG 83302/2017 (hierna: het vonnis) Naturgas veroordeeld tot betaling van USD 1.141.771,57 plus rente en kosten aan Oren, en dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard onder de voorwaarde dat Oren ter afdekking van het restitutierisico op haar beurt aan Naturgas een bankgarantie doet afgeven ter waarde van USD 1.440.000,=, dan wel dat partijen onderling andere zekerheid overeenkomen. Naturgas heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
2.3.
Oren is er niet in geslaagd de bankgarantie te doen stellen.

3.Het geschil

3.1.
Oren vordert bij vonnis, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. Oren toe te staan het vonnis bij voorraad ten uitvoer te leggen, onder de voorwaarde dat de op basis van dat vonnis te incasseren bedragen worden gestort op de derdengeldrekening van de gemachtigde van Oren (meer specifiek: op een bankrekening aangehouden door de Stichting Beheer Derdengelden Advokatenkantoor VanEps Kunneman VanDoorne) en daar worden gehouden totdat in de bodemprocedure eindvonnis is gewezen, althans totdat in het hoger beroep van voornoemd kort geding een eindvonnis is gewezen;
Subsidiair
2. Oren toe te staan het vonnis bij voorraad ten uitvoer te leggen, onder de voorwaarde dat de op basis van dat vonnis te incasseren bedragen worden gestort ter griffie van het gerecht en daar worden gehouden totdat in de bodemprocedure eindvonnis is gewezen, althans totdat in het hoger beroep van voornoemd kort geding een eindvonnis is gewezen;
Meer subsidiair
3. Dat het gerecht een andere maatregel treft die zowel recht doet aan het vonnis gewezen in voornoemd kort geding, alsmede aan het restitutierisico van zowel Oren als, gelet op de feiten voor zover relevant, dat van Naturgas; en
Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair
4. Naturgas te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding en de nakosten van NAf 250,= zonder betekening en NAf 400,= in geval van betekening, al deze kosten te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in de zaak te wijzen vonnis, en, voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten, te rekenen vanaf de vijftiende dag na dat vonnis.
3.2.
Naturgas voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Oren in de proceskosten.
3.3.
In het incident als bedoeld in artikel 122 Rv vordert Naturgas dat Oren wordt bevolen zekerheid te stellen voor de proceskosten door middel van het stellen van een bankgarantie.
3.4.
Oren heeft verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering. Subsidiair heeft zij verklaard dat zekerheid gesteld kan worden door middel van een garantie door het kantoor van haar gemachtigde.

4.De beoordeling

4.1.
Het betreft hier een tweede kortgedingprocedure tussen de zelfde partijen over dezelfde vordering. In het op 16 augustus 2017 gewezen vonnis in de eerste kortgedingprocedure heeft het gerecht zich internationaal bevoegd geacht om van de vordering kennis te nemen en voorts beslist dat het bestaan van de vordering van Oren voldoende aannemelijk is om in kort geding te worden toegewezen. Aan de uitvoerbaarheid bij voorraad heeft het gerecht de voorwaarde verbonden dat Oren zekerheid stelt door het stellen van een bankgarantie. Die voorwaarde is de aanleiding voor het onderhavige kort geding: als onweersproken staat vast dat Oren zonder succes heeft getracht een bankgarantie te verkrijgen.
4.2.
Nu sprake is van een tweede kort geding tussen dezelfde partijen over dezelfde vordering stelt het gerecht het volgende voorop. Wordt een tweede keer op dezelfde gronden hetzelfde gevorderd, dan kan dat strijdig zijn met de eisen van een goede procesorde. Dit zal anders zijn als inmiddels sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Worden (deels) nieuwe omstandigheden aan de vordering ten grondslag gelegd, dan is de rechter in de tweede procedure, behoudens in gevallen waarin sprake is van misbruik van procesrecht, verplicht om die in zijn beoordeling te betrekken, zelfs als die nieuwe omstandigheden in de eerdere procedure al naar voren gebracht hadden kunnen worden.
4.3.
Het gaat hier om een internationale zaak, zodat het gerecht ambtshalve zijn bevoegdheid moet beoordelen. In de eerdere uitspraak heeft het gerecht zich bevoegd verklaard op grond van artikel 767 Rv, waarbij het gerecht uitvoerig heeft gereageerd op de stellingen in dat verband van Naturgas. In het onderhavige kort geding heeft Naturgas hetzelfde betoog gevoerd. Het gerecht ziet geen aanleiding om anders over zijn bevoegdheid te oordelen dan het heeft gedaan in het eerdere vonnis. Het gerecht is dus bevoegd.
4.4.
In haar betoog neemt Oren het dictum van het vonnis, zoals omschreven in 2.1, tot uitgangspunt. Volgens Naturgas kan dat niet, omdat het vonnis geen gezag van gewijsde heeft. De onderhavige vordering moet volgens Naturgas worden beschouwd als een verkapt hoger beroep (waarbij Naturgas kennelijk het oog heeft op hoger beroep tegen het onderdeel van het dictum waarin is bepaald dat aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde wordt verbonden dat Oren een bankgarantie stelt), en dat is volgens Naturgas in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en levert daarom misbruik van procesrecht op. Bovendien zou toewijzing van de vordering in de visie van Naturgas leiden tot het naast elkaar bestaan van twee rechterlijke uitspraken van gelijke rang, en ook dat kan niet worden aanvaard.
4.5.
Het gerecht volgt Naturgas niet in dit betoog. Zou Oren in het eerste kort geding in het ongelijk zijn gesteld en zou zij in een tweede kort geding, al dan niet hangende hoger beroep, hetzelfde vorderen op grond van dezelfde feiten en omstandigheden, dan ligt in de rede dat deze vordering zou zijn afgewezen als in strijd met de eisen van een goede procesorde. Die situatie doet zich hier niet voor. Het gaat hier niet om een tweede ronde over dezelfde kwestie, maar om een aanvullende voorziening vanwege feiten en omstandigheden die zijn gebleken nadat het vonnis is gewezen.
4.6.
Beoordeeld zal dus moeten worden of die nieuwe feiten en omstandigheden nopen tot een ander oordeel omtrent de vorm van zekerheidstelling dan is omschreven in het dictum van het vonnis. Daarbij zal het gerecht uitgaan van de in het vonnis opgenomen inhoudelijke beoordeling omtrent de toewijsbaarheid van de geldvordering van Oren, niet omdat dit vonnis gezag van gewijsde zou hebben, maar omdat het gerecht geen aanleiding ziet om tot een andere beoordeling te komen. In dit verband wijst het gerecht erop dat Naturgas geen andere inhoudelijke argumenten heeft aangevoerd dan welke reeds in het vonnis zijn beoordeeld.
4.7.
Het gerecht is van oordeel dat de primaire vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Daartoe overweegt het gerecht als volgt.
4.8.
Oren heeft genoegzaam onderbouwd dat zij belang heeft bij een spoedige betaling door Naturgas van het bedrag waarop Oren naar voorlopig oordeel aanspraak heeft. Oren heeft, onderbouwd met stukken, concreet betoogd dat Naturgas niet alleen Oren maar ook andere schuldeisers onbetaald laat. Ook heeft Oren concreet aannemelijk gemaakt dat de kans reëel is dat de door Banco del Orinoco afgegeven bankgarantie geen soelaas zal bieden. Naturgas heeft de stellingen van Oren in dit verband niet weersproken.
4.9.
Naturgas heeft aangevoerd dat toewijzing van de vordering ertoe zal leiden dat het door Naturgas uit hoofde van het vonnis te betalen bedrag wordt geparkeerd op een derdengeldrekening, zodat Oren voorlopig sowieso niet over het geld zal kunnen beschikken. Dat is juist, maar doet aan het hiervoor geschetste belang van Oren bij spoedige betaling niet af. Door betaling op een gesepareerde rekening wordt het bedrag immers zeker gesteld en is Oren niet langer afhankelijk van de financieel onzekere situatie waarin Naturgas en wellicht ook Banco del Orinoco verkeren. Mede daarin is het belang van Oren gelegen.
4.10.
Het met het restitutierisico gemoeide belang van Naturgas wordt naar het oordeel van het gerecht niet in relevante maten minder gediend door storting van het geld op de derdengeldrekening van de advocaat van Oren dan wanneer – overeenkomstig het bepaalde in het vonnis – Oren een bankgarantie zou hebben verstrekt. Juist is dat, zoals Naturgas heeft betoogd, op de derdengeldrekening beslag door een andere schuldeiser kan worden gelegd, maar niet valt in te zien dat met die mogelijkheid een rechtens te respecteren belang van Naturgas in het gedrang komt. Voor zover het geld op de gesepareerde rekening voor Naturgas zou worden gehouden, kan de derde schuldeiser zich wellicht op die rekening verhalen. Naturgas voldoet in dat geval dus een schuld en wordt door de beslaglegging niet benadeeld. Voor zover het geld voor Oren wordt gehouden, zou een beslaglegging ten laste van Naturgas geen doel treffen, zodat ook in dat geval geen sprake is van benadeling van Naturgas.
4.11.
Vast staat dat pas na het vonnis is gebleken dat Oren, ondanks daartoe strekkende inspanning, geen bankgarantie heeft kunnen stellen. Anders dan Naturgas heeft bepleit, kan uit de e-mailwisseling tussen partijen in de desbetreffende periode niet worden afgeleid dat partijen bindend hebben afgesproken dat een bankgarantie zou worden gesteld. De in dat kader door Oren gedane uitlatingen tonen veeleer aan dat Oren er vanuit ging dat zij een bankgarantie zou kunnen stellen. Het niet verkrijgen van een bankgarantie geldt als een nieuwe omstandigheid. Deze rechtvaardigt, gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot de wederzijdse belangen, dat een aanvullende voorziening wordt getroffen, in die zin dat Naturgas in redelijkheid niet kan weigeren ter afdekking van het restitutierisico genoegen te nemen met een zekerheidsstelling in de vorm van storting van het geld op de derdengeldrekening van de advocaat van Oren.
4.12.
Anders dan Naturgas meent, leidt een beslissing in deze zin er niet toe dat er twee onverenigbare rechterlijke uitspraken van gelijke rang zullen bestaan. Met de in dit vonnis te nemen beslissing wordt het eerdere vonnis niet ter zijde geschoven, maar wordt slechts een aanvullende voorziening getroffen. Die aanvulling is in lijn met het eerdere vonnis, waarin immers de mogelijkheid is geopend dat partijen een andere vorm van zekerheidsstelling dan door middel van een bankgarantie overeenkomen. In die zin moet de thans te treffen voorziening worden begrepen: in de gegeven omstandigheden behoort Naturgas in redelijkheid mee te werken aan een zekerheidsstelling in de vorm van storting op de derdengeldrekening.
4.13.
Naturgas heeft nog de vrees geuit dat zij bij toewijzing van de huidige vordering twee keer zal moeten betalen, namelijk zowel op grond van het huidige en het vorige vonnis alsook doordat Oren zal trekken onder de door Banco del Orinoco gestelde bankgarantie. Dit risico acht het gerecht niet reëel. Helder is dat Oren haar vordering slechts één keer zal mogen incasseren. Zou zij om welke reden ook overgaan tot dubbele executie, dan zal een executiegeschil soelaas bieden.
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Naturgas worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 450 aan griffierecht, NAf 434,45 aan explootkosten en NAf 1.500 aan salaris. De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.
4.15.
Naturgas heeft tijdig voorafgaande aan de zitting laten weten dat zij een incidentele vordering tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten zal instellen. Ter zitting hebben beide partijen te kennen gegeven er mee te kunnen instemmen dat een beslissing op deze incidentele vordering in dit vonnis gegeven zal worden. Uit het voorgaande wordt duidelijk dat Oren niet in de proceskosten zal worden veroordeeld. Dit brengt mee dat Naturgas geen belang heeft bij een zekerheidstelling door Oren van de proceskosten tot betaling waarvan Oren veroordeeld zal kunnen worden. De incidentele vordering zal worden afgewezen. Voor een beslissing omtrent de proceskosten in het incident bestaat geen aanleiding.

5.De beslissing

Het Gerecht:

rechtdoende in kort geding:
5.1.
verklaart, in zoverre in aanvulling op het vonnis van het gerecht van 16 augustus 2017 met zaaknummer KG 83302/2017, dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad, onder de voorwaarde dat de op basis van dat vonnis door Naturgas te betalen bedragen worden gestort op de derdengeldrekening van de gemachtigde van Oren (meer specifiek: op een bankrekening aangehouden door de Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor VanEps Kunneman VanDoorne) en daar worden gehouden totdat in de bodemprocedure eindvonnis is gewezen, althans totdat in het hoger beroep tegen voornoemd vonnis en/of tegen onderhavig vonnis eindvonnis is gewezen;
5.2.
wijst de incidentele vordering van Naturgas af;
5.3.
veroordeelt Naturgas in de proceskosten van Oren, tot op heden begroot op NAf 2.384,45 alsmede in de nakosten, begroot op NAf 250 zonder betekening van dit vonnis en NAf 400 met betekening van dit vonnis, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten met ingang van veertien dagen na heden tot aan de dag van voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 5.1 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.