ECLI:NL:OGEAC:2018:319

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
CUR201700738
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een rechtspersoon door de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Curaçao en de gevolgen voor het recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Curaçao op 25 april 2017 een naamloze vennootschap ontbonden op basis van artikel 2:25, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vennootschap heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit beroep is niet-ontvankelijk verklaard. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.M. Noordhoek, heeft op 21 juli 2017 beroep ingesteld tegen de beschikking van de Kamer. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. E. van der Plank, heeft een verweerschrift ingediend. De openbare behandeling vond plaats op 4 juli 2018.

Het Gerecht heeft overwogen dat de bekendmaking van de ontbindingsbeschikking op 28 april 2017 op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden, waardoor de beroepstermijn van zes weken is aangevangen. Eiseres betoogde dat de bekendmaking zonder persoonlijke kennisgeving in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar het Gerecht oordeelde dat de wet voorziet in een adequate bekendmaking en dat eiseres op de hoogte had kunnen zijn van de beschikking.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat het beroepschrift te laat is ingediend, aangezien de termijn op 12 juni 2017 verstreek. De late kennisname van de beschikking door eiseres was niet verschoonbaar, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Haan en bekendgemaakt op 15 oktober 2018. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

de naamloze vennootschap [vennootschap] (de vennootschap),

eiseres,
gemachtigde: mr. P.M. Noordhoek, advocaat,
en

de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Curaçao,

verweerder,
gemachtigde: mr. E. van der Plank, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 25 april 2017 heeft verweerder de vennootschap met toepassing van artikel 2:25, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) per die datum ontbonden (de bestreden beschikking).
Bij brief, bij het Gerecht ingediend op 21 juli 2017, heeft eiseres beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 4 juli 2018 plaatsgevonden. Eiseres werd daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door de heer J. Jacobs, secretaris van verweerder.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 2:25, eerste lid, van het BW wordt een in het handelsregister ingeschreven naamloze vennootschap, besloten vennootschap, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, vereniging, stichting of stichting particulier fonds, door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Nijverheid ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat ten minste één van de navolgende omstandigheden zich voordoet:
a. gedurende ten minste een jaar staan geen bestuurders van de rechtspersoon in het register ingeschreven, terwijl ook geen opgaaf tot inschrijving is gedaan.
b. blijkens de administratie van de Kamer heeft de rechtspersoon gedurende ten minste een jaar niet voldaan aan de verplichting om het voor inschrijving in het handelsregister verschuldigde bedrag te voldoen.
Op grond van het tweede lid maakt de Kamer het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, bekend, met vermelding van de omstandigheden waarop het voornemen is gegrond. Op grond van het derde lid vindt de bekendmaking van het voornemen plaats door opname van de statutaire naam van de rechtspersoon op een lijst, aan te duiden als ontbindingslijst, die geplaatst wordt op de webpagina van de Kamer. Op grond van het vierde lid doet de Kamer tevens van de plaatsing van de ontbindingslijst mededeling in het blad waarin van Landswege de officiële berichten worden geplaatst en in een of meer hier te lande verschijnende dagbladen. Op grond van het vijfde lid ontbindt de Kamer de rechtspersoon bij beschikking na verloop van zes weken na de mededeling, bedoeld in het vierde lid, tenzij voordien aan de Kamer is gebleken dat de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, zich niet of niet meer voordoen. Op grond van het zesde lid wordt de beschikking tot ontbinding van de rechtspersoon bekendgemaakt door opname daarvan in het handelsregister en door bekendmaking overeenkomstig het derde en vierde lid.
Op grond van artikel 2:25a, eerste lid, van het BW zijn ten aanzien van een beschikking tot ontbinding van de rechtspersoon als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van het BW de artikelen 55 en 75 van Lar niet van toepassing.
1.1
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven. Op grond van het tweede lid geldt de dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt als de dag waarop deze is gegeven. Op grond van het derde lid blijft, wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kan worden.
2. De bekendmaking van de bestreden beschikking heeft op 28 april 2017 plaatsgevonden op de bij artikel 2:25, zesde lid, van het BW voorgeschreven wijze. Die voorziet niet in verzending of uitreiking zoals vermeld in artikel 16, tweede lid, van de Lar, maar dat doet er naar het oordeel van het Gerecht niet aan af dat na de bekendmaking met toepassing van artikel 2:25 van het BW de beroepstermijn is aangevangen. Uit de ontbindingsprocedure die de wetgever voor dit geval heeft bepaald, leidt het Gerecht af dat artikel 2:25 BW een lex specialis vormt die voorrang heeft op de in de Lar neergelegde regels met betrekking tot bekendmaking van beschikkingen.
Eiseres betoogt in dit verband tevergeefs dat het doen aanvangen op die wijze van de beroepstermijn door publicatie, zonder persoonlijke in kennisstelling, afbreuk doet aan, en dus in strijd is met, artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden met betrekking tot het recht op een eerlijk proces. Belanghebbenden, en dus ook eiseres, moeten worden geacht kennis te hebben gehad van de beschreven wijze van bekendmaking, zoals in de wet vastgelegd, en hebben dan ook de mogelijkheid gehad ter zake maatregelen te treffen om te verzekeren dat zij van de bekendmaking van een ontbindingsbeschikking op die wijze tijdig op de hoogte zouden komen om nog gebruik te kunnen maken van het openstaande rechtsmiddel. Gelet op de aard en het doel van de ontbindingsbeschikking vindt het Gerecht deze bij wet voorziene wijze van bekendmaking ook niet inadequaat en niet onevenredig bezwarend voor belanghebbenden.
3. Ambtshalve daartoe gehouden, stelt het Gerecht vast dat eiseres haar beroepschrift op 21 juli 2017 niet tijdig heeft ingediend. De beroepstermijn van zes weken na bekendmaking als vermeld onder 2 van de bestreden beschikking verstreek immers, met toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Lar, op 12 juni 2017.
Dat eiseres, naar zij stelt, eerst op 13 juni 2017 door een, op haar verzoek gedane, digitale toezending van de bestreden beschikking kennis heeft kunnen nemen, maakt niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zoals volgt uit 2 is die late kennisname van de bestreden beschikking een aan haar toerekenbare omstandigheid.
4. De slotsom is dat het beroep te laat is ingesteld en daarom niet‑ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden beschikking komt het Gerecht aldus niet toe.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gerecht
verklaarthet beroep
niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt te Curaçao op 15 oktober 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Zie artikel 2:25a BW.