1.1Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven. Op grond van het tweede lid geldt de dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt als de dag waarop deze is gegeven. Op grond van het derde lid blijft, wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kan worden.
2. De bekendmaking van de bestreden beschikking heeft op 28 april 2017 plaatsgevonden op de bij artikel 2:25, zesde lid, van het BW voorgeschreven wijze. Die voorziet niet in verzending of uitreiking zoals vermeld in artikel 16, tweede lid, van de Lar, maar dat doet er naar het oordeel van het Gerecht niet aan af dat na de bekendmaking met toepassing van artikel 2:25 van het BW de beroepstermijn is aangevangen. Uit de ontbindingsprocedure die de wetgever voor dit geval heeft bepaald, leidt het Gerecht af dat artikel 2:25 BW een lex specialis vormt die voorrang heeft op de in de Lar neergelegde regels met betrekking tot bekendmaking van beschikkingen.
Eiseres betoogt in dit verband tevergeefs dat het doen aanvangen op die wijze van de beroepstermijn door publicatie, zonder persoonlijke in kennisstelling, afbreuk doet aan, en dus in strijd is met, artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden met betrekking tot het recht op een eerlijk proces. Belanghebbenden, en dus ook eiseres, moeten worden geacht kennis te hebben gehad van de beschreven wijze van bekendmaking, zoals in de wet vastgelegd, en hebben dan ook de mogelijkheid gehad ter zake maatregelen te treffen om te verzekeren dat zij van de bekendmaking van een ontbindingsbeschikking op die wijze tijdig op de hoogte zouden komen om nog gebruik te kunnen maken van het openstaande rechtsmiddel. Gelet op de aard en het doel van de ontbindingsbeschikking vindt het Gerecht deze bij wet voorziene wijze van bekendmaking ook niet inadequaat en niet onevenredig bezwarend voor belanghebbenden.
3. Ambtshalve daartoe gehouden, stelt het Gerecht vast dat eiseres haar beroepschrift op 21 juli 2017 niet tijdig heeft ingediend. De beroepstermijn van zes weken na bekendmaking als vermeld onder 2 van de bestreden beschikking verstreek immers, met toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Lar, op 12 juni 2017.
Dat eiseres, naar zij stelt, eerst op 13 juni 2017 door een, op haar verzoek gedane, digitale toezending van de bestreden beschikking kennis heeft kunnen nemen, maakt niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zoals volgt uit 2 is die late kennisname van de bestreden beschikking een aan haar toerekenbare omstandigheid.
4. De slotsom is dat het beroep te laat is ingesteld en daarom niet‑ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden beschikking komt het Gerecht aldus niet toe.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gerecht
verklaarthet beroep
niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt te Curaçao op 15 oktober 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Zie artikel 2:25a BW.