ECLI:NL:OGEAC:2018:312

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
CUR201803750
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming en eigenrichting in huurgeschil met afweging van belangen

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde eiser in kort geding de ontruiming van een woning en betaling van achterstallige huur door gedaagde. De huurovereenkomst was ingegaan op 1 augustus 2013, maar gedaagde had vanaf begin 2018 huurachterstanden laten ontstaan. Eiser had de huur opgezegd zonder toestemming van de huurcommissie, wat niet rechtsgeldig was. Eiser had bovendien in oktober 2018, zonder medeweten van gedaagde, het perceel betreden en schade veroorzaakt door deuren en omheining te verwijderen. Gedaagde had in de maanden voorafgaand aan de zitting enkele huurtermijnen voldaan, wat de situatie complexer maakte.

Tijdens de zitting op 11 december 2018 werd duidelijk dat eiser de huurovereenkomst wilde ontbinden wegens wanprestatie van gedaagde. Het Gerecht oordeelde dat, hoewel gedaagde tekort was geschoten in haar betalingsverplichtingen, de ontruiming niet kon worden toegewezen. De eigenrichting van eiser werd als onrechtmatig beoordeeld, wat leidde tot schade voor gedaagde. Het belang van gedaagde bij behoud van haar woning woog zwaarder dan het belang van eiser bij ontruiming. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op NAf 1.500 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 18 december 2018.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: R.A. Ramazan,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. I.F. Moeniralam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop is als volgt:
  • het verzoekschrift van 8 november 2018, met producties;
  • de producties van [gedaagde];
  • de mondelinge behandeling van 11 december 2018;
  • de pleitnotities van mr. Moeniralam.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan de Kaya Sosiegu 7. De huur is ingegaan op 1 augustus 2013.
2.2. [
gedaagde] houdt ongeveer tien honden op het perceel waarop de gehuurde woning staat.
2.3.
Vanaf begin 2018 heeft [gedaagde] achterstand laten ontstaan in de betaling van de huurpenningen.
2.4.
Bij brief van 29 mei 2018 heeft [eiser] de huur opgezegd met ingang van 1 februari 2019. Voor deze opzegging had hij geen toestemming van de huurcommissie.
2.5.
In oktober 2018 heeft [eiser] zonder medeweten van [gedaagde] samen met enkele mannen het perceel waarop de woning staat betreden en enkele deuren en de omheining verwijderd en meegenomen.
2.6.
Bij brief van 15 oktober 2018 heeft [eiser] aan [gedaagde] twee weken de tijd gegeven om de woning te ontruimen.
2.7.
Eind oktober en begin november 2018 heeft [gedaagde] zes huurtermijnen voldaan.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert in kort geding, na vermindering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, (i.) veroordeling van [gedaagde] om de woning te ontruimen en (ii.) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van NAf 6.400 aan achterstallige huur en tot betaling van de huurtermijnen vanaf 1 december 2018 totdat zij de woning zal hebben ontruimd, met veroordeling in de proceskosten.
3.2. [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot (i.) afwijzing van de vorderingen, (ii.) het “gelasten” dat zij in de woning kan verblijven en dat zij aan al haar contractuele verplichtingen heeft voldaan, (iii.) veroordeling van [eiser] tot betaling van NAf 2.500 als schadevergoeding, (iv.) een verbod van [eiser] om haar nog langer lastig te vallen en (v.) vergoeding van de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1. [
eiser] heeft gesteld dat hij zich geconfronteerd ziet met een huurder die al lange tijd niet betaalt. Om zijn schade te beperken, is nodig dat [gedaagde] op korte termijn de woning verlaat, aldus [eiser]. Hiermee is voldoende gebleken van spoedeisend belang.
4.2. [
eiser] heeft de huurovereenkomst opgezegd. Dat is echter niet mogelijk, omdat hij niet beschikt over de vereiste toestemming van de huurcommissie. De opzegging kan dus niet leiden tot een verplichting van [gedaagde] om de woning te verlaten.
4.3.
Ter zitting heeft [eiser] echter verklaard dat hij eigenlijk heeft bedoeld de huurovereenkomst te ontbinden wegens wanprestatie van [gedaagde]. Vast staat dat [gedaagde] vanaf begin 2018 achterstand heeft laten ontstaan in de betaling van de huurpenningen. Daarmee is zij tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Die tekortkoming kan niet ongedaan worden gemaakt door op een later moment alsnog de achterstallige huur te betalen. De door [gedaagde] daarmee gepleegde wanprestatie is zodanig – meer dan een half jaar achterstand – dat ontbinding van de huurovereenkomst in beginsel is gerechtvaardigd.
4.4.
Een afweging van de wederzijdse belangen brengt echter mee dat de vordering tot ontruiming moet worden afgewezen. Het gerecht licht dit oordeel als volgt toe.
4.5.
Vast staat dat [eiser] in gezelschap van enkele mannen in oktober 2018 het door [gedaagde] gehuurde perceel heeft betreden en vervolgens deuren en de omheining heeft verwijderd. [gedaagde] wist hier niet van. Gevraagd naar de redenen van deze actie, heeft [eiser] op de zitting gezegd dat hij hiermee druk wilde uitoefenen om [gedaagde] het huis uit te krijgen. Het gerecht beoordeelt dit als een vorm van eigenrichting die niet geoorloofd is. Dit is dus onrechtmatig jegens [gedaagde]. Voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] als gevolg daarvan schade heeft geleden, in elk geval materiële schade (de kosten ter vervanging van deuren en hekwerk). [gedaagde] heeft de hoogte van die schade voldoende onderbouwd door middel van facturen. Deze schade kan zij in beginsel verrekenen met de huurpenningen die zij nog aan [eiser] verschuldigd is. Gevoegd bij de huurbetalingen die [gedaagde] eind oktober en begin november 2018 heeft gedaan, is in dit kort geding aannemelijk geworden dat geen schuld meer aan [eiser] resteert. In die omstandigheden moet het belang van [gedaagde] bij behoud van haar woning zwaarder wegen dan het belang van [eiser] bij ontruiming.
4.6.
Dit betekent ook dat de geldvordering voor achterstallige huurtermijnen niet toewijsbaar is. Er is daarom ook onvoldoende grond voor toewijzing van de vordering voor wat betreft de toekomstige huurtermijnen. Het enkele feit dat [gedaagde] in het verleden een achterstand heeft laten ontstaan is daarvoor onvoldoende. Daarbij laat het gerecht meewegen dat [gedaagde] gedurende de eerste vier jaar van de huurovereenkomst de huur steeds op tijd heeft betaald, zoals zij onbetwist heeft gesteld.
4.7. [
eiser] heeft als argument voor zijn vorderingen ook nog aangevoerd dat [gedaagde] tien honden houdt en hij gezien heeft dat deze honden ook in huis verbleven. Dit argument kan echter niet leiden tot toewijzing van enig deel van de vorderingen. Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagde] hiermee heeft gehandeld in strijd met enige verplichting uit de huurovereenkomst. Overigens heeft [gedaagde] betwist dat zij de honden in haar huis laat, zodat die stelling van [eiser] niet vast staat.
4.8.
De vorderingen zullen dus worden afgewezen. Daarom heeft [gedaagde] geen belang bij haar standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk is omdat zijn gemachtigde niet bevoegd zou zijn hem te vertegenwoordigen en omdat hij ([eiser]) niet de eigenaar is van de woning.
4.9. [
eiser] wordt in het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld, begroot op NAf 1.500 aan salaris.
4.10.
Gelet op de weergave van het verweer van [gedaagde] in 3.2, lijkt het erop dat zij ook een eis in reconventie heeft willen instellen. Deze tegeneisen zijn echter niet toewijsbaar. Het gerecht zal niet “gelasten” dat [gedaagde] in de woning kan blijven en dat zij aan haar verplichtingen jegens [eiser] heeft voldaan, omdat dat zou neerkomen op een verklaring voor recht die in een kort geding niet kan worden gegeven. De vordering tot veroordeling van [eiser] tot betaling van een schadevergoeding is niet toewijsbaar, omdat deze (geld)vordering onvoldoende ‘hard’ is om in kort geding te kunnen worden toegewezen. Voor het gevorderde verbod aan [eiser] om [gedaagde] nog langer lastig te vallen geldt dat dit te weinig bepaald is om te kunnen toewijzen. Voor een afzonderlijke beslissing over de proceskosten in reconventie ziet het gerecht geen aanleiding.

5.De beslissing

Het Gerecht, recht doende in kort geding,
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde], begroot op NAf 1.500;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.