ECLI:NL:OGEAC:2018:311

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
CUR201800914
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij niet-nakoming van koopovereenkomst en financieringsvoorbehoud

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, zijn Bounty Adventures B.V., Pirates Nest B.V. en The Curacao Financial Group N.V. (CFG) eisers in conventie, terwijl Bootje Varen N.V. in oprichting als gedaagde optreedt. De zaak betreft een geschil over de niet-nakoming van een koopovereenkomst en de vraag of gedaagde rechtsgeldig een beroep heeft gedaan op een financieringsvoorbehoud. De eisers stellen dat gedaagde in gebreke is gebleven bij de uitvoering van de overeenkomst, terwijl gedaagde aanvoert dat hij zich op het financieringsvoorbehoud heeft beroepen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat gedaagde niet voldoende inspanningen heeft geleverd om de financiering te verkrijgen en dat hij derhalve niet rechtsgeldig een beroep kan doen op het financieringsvoorbehoud. De vorderingen van eisers zijn in grote lijnen gericht op schadevergoeding als gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst, die door hen is ingeroepen na het niet nakomen van de verplichtingen door gedaagde. Het Gerecht heeft geoordeeld dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die eisers hebben geleden, maar dat de exacte schadevergoeding nog moet worden onderbouwd. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere conclusies.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
de besloten vennootschap
BOUNTY ADVENTURES B.V.,
de besloten vennootschap
PIRATES NEST B.V.,
de naamloze vennootschap
THE CURACAO FINANCIAL GROUP N.V.,
wonende respectievelijk gevestigd te Curaçao,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigden: mr. E.R. de Vries en mr. H.M. Weijand,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Nieuwe-Tonge,
de naamloze vennootschap in oprichting
BOOTJE VAREN N.V. i.o.
gevestigd te Curaçao,
verweerders in conventie,
voor wat betreft [gedaagde]: eiser in reconventie,
gemachtigden: mr. M.F. Murray en mr. S.A. Hortencia.
Partijen worden aangeduid als [eiser], Bounty, Pirates Nest (of gezamenlijk: [eiser] c.s.), CFG, [gedaagde] en Bootje Varen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van 22 maart 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, met producties;
- de mail van het gerecht van 15 augustus 2018, houdende een zittingsagenda;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de behandeling ter zitting van 31 oktober 2018;
- de namens beide zijden overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiser] is 100% aandeelhouder van Does Travel & Cadushi Tours N.V. (hierna: Does) en van Bounty en Pirates Nest.
2.2.
In 2017 zijn [eiser] en [gedaagde] met elkaar in overleg getreden over de overname door [gedaagde] van de aandelen in Does en van een deel van de bedrijfsactiviteiten van Does, Bounty en Pirates Nest.
2.3. [
eiser] heeft CFG ingeschakeld om hem bij te staan bij de beoogde verkoop.
2.4.
Op 13 april 2017 is (ook) tussen [gedaagde] als opdrachtgever en CFG als opdrachtnemer een overeenkomst tot stand gekomen (hierna: de opdrachtovereenkomst), op grond waarvan CFG zou assisteren bij het verkrijgen van financiering door [gedaagde] voor de in 2.2 bedoelde transactie.
2.5.
De “engagement letter” van die datum, waarin de afspraken tussen [gedaagde] en CFG zijn vastgelegd, noemt als uitgangspunten voor de financiering dat de overname zal plaatsvinden tegen een prijs van NAf 4,5 miljoen, waarvan NAf 1 miljoen uit eigen middelen zal worden gefinancierd en dat financiering voor NAf 3 à 3,5 miljoen zal worden gezocht. Als mogelijke zekerheden vermeldt de brief onder andere:

EventueelPersoonlijke Borgstellingen van Wout en Ardy – in overleg”
2.6.
De brief vermeldt als vergoeding die aan CFG toekomt een vaste fee van NAf 10.000 voor het opmaken van het financieringsvoorstel en een succes fee van 1,75% “indien een bedrag van ANG 3.5 mln aan bankfinanciering wordt gearrangeerd.” Bij de vermelding van de door [gedaagde] verschuldigde vaste fee wordt opgemerkt:
“Bij 3 afwijzingen van 3 verschillende banken, zal deze fee direct aan cfg betaald worden.”
2.7.
Op 11 september 2017 is tussen [eiser] c.s. als verkopers en [gedaagde] en Bootje Varen als kopers een “voorlopige koop- en verkoopovereenkomst” (hierna: de koopovereenkomst) tot stand gekomen. De koopovereenkomst regelt onder andere het volgende:
  • verkoop en levering (per 31 december 2017) van alle aandelen in Does tegen een koopsom van NAf 1,2 miljoen;
  • overname van een aantal roerende zaken van Does, genoemd in bijlage A bij de koopovereenkomst;
  • verkoop van in de koopovereenkomst genoemde activa van Bounty, waaronder de catamarans Jonalisa en Jonalisa To, tegen een koopsom van NAf 3,2 miljoen;
  • verkoop van op een bijlage genoemde activa van Pirates Nest tegen een koopsom van NAf 100.000.
2.8.
De koopovereenkomst bevat de volgende clausule (hierna; het financieringsvoorbehoud):
“Deze overeenkomst is onder voorbehoud van financiering van de Koper voor een bedrag van ten minste ANG 3,000.000. Indien financiering ter hoogte van dit bedrag (of hoger) beschikbaar komt, kan de Koper geen voorbehoud van financiering meer maken.”
2.9.
CFG heeft verschillende banken benaderd met het verzoek om financiering te verstrekken. Een aantal banken heeft laten weten niet geïnteresseerd te zijn.
2.10.
Op 13 oktober 2017 heeft [gedaagde] de eerste tranche van de koopsom van NAf 400.000 aan [eiser] c.s. betaald.
2.11. [
gedaagde] heeft de met CFG overeengekomen vaste fee van NAf 10.000 voor het opmaken van het financieringsvoorstel betaald.
2.12.
Bij mail van 23 november 2017 heeft CFG aan [gedaagde] onder andere het volgende bericht:
“Vidanova Bank komt op basis van het memorandum tot een bedrag van Nafl. 2.500.000, maar heeft nog niet gesproken over een persoonlijke borgstelling […]. Dus als jij bereid zou zijn om aan Vidanova Bank een persoonlijke garantie van Nafl. 500.000 te verstrekken, dan zouden we tenminste voldoen aan jouw eis om 3.0 miljoen financiering op te halen.
[…]
Dus wij stellen voor dat CFG namens jou met Vidanova Bank […] gaat onderhandelen de komende dagen.”
2.13.
Bij mail van 24 november 2017 heeft [gedaagde] aan CFG bericht dat het wat hem betreft beter is “dit boek [te] gaan sluiten,” nu er al vier afwijzingen zijn.
2.14.
Bij mail van 27 november 2017 heeft [gedaagde] aan CFG bericht, met cc aan [eiser], een deadline van één week te stellen om alsnog financiering te verkrijgen.
2.15.
Bij mail van 28 november 2017 heeft CFG aan [gedaagde] laten weten dat Vidanova Bank (hierna: Vidanova) bereid is financiering te verstrekken voor NAf 3 miljoen, waarbij als voorwaarde geldt dat de laatste tranche van de koopprijs wordt achtergesteld bij de lening van Vidanova en dat [gedaagde] een borgstelling afgeeft van NAf 500.000.
2.16.
Op 1 december 2017 heeft CFG de uitgewerkte voorwaarden van Vidanova aan [gedaagde] doorgestuurd. In de begeleidende mail heeft Vidanova laten weten nog een vermogensopstelling van [gedaagde] te willen ontvangen, alsmede keuringspapieren van de schepen en vergunningen om toeristen te vervoeren.
2.17.
Kort na ontvangst van deze mail heeft [gedaagde] per mail aan CFG en [eiser] laten weten zich te beroepen op het financieringsvoorbehoud.
2.18.
Bij brief van 18 december 2017 hebben [eiser] c.s. [gedaagde] gesommeerd om per 31 december 2017 na te komen. Tevens bevat deze brief een ingebrekestelling. [gedaagde] heeft aan de sommatie geen gehoor gegeven. [eiser] c.s. hebben de koopovereenkomst ontbonden.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] c.s. en CFG vorderen, samengevat, het volgende, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] c.s. en CFG geleden schade;
veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van NAf 1.090.800, vermeerderd met wettelijke rente;
veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan CFG van NAf 47.700, vermeerderd met wettelijke rente;
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, inclusief nakosten, beslagkosten en wettelijke rente daarover.
3.2. [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met proceskostenveroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.3. [
eiser] vordert, samengevat, het volgende bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair: opheffing van het conservatoire beslag, een verklaring voor recht dat [eiser] rechtsgeldig een beroep op het financieringsvoorbehoud heeft gedaan en dat [eiser] c.s. en CFG aansprakelijk zijn voor de door [gedaagde] geleden schade, met proceskostenveroordeling;
subsidiair: vernietiging van de koopovereenkomst en aansprakelijkstelling van de daardoor ontstane schade en opheffing van het beslag, met proceskostenveroordeling.
3.4. [
eiser] c.s. en CFG voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
In de procedure is ook Bootje Varen betrokken. Tegen deze gedaagde zijn echter geen vorderingen ingesteld. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat het niet tot oprichting van deze vennootschap is gekomen en dat oprichting niet langer aan de orde is. Op de door [eiser] c.s. en CFG overgelegde pleitaantekeningen is de naam van Bootje Varen als procespartij doorgehaald. Het gerecht neemt dan ook aan dat Bootje Varen verder geen rol speelt in deze procedure.
De vorderingen van [eiser] c.s.
4.2.
De vorderingen van [eiser] c.s. zijn alle gebaseerd op het standpunt dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting om uitvoering te geven aan de koopovereenkomst. [eiser] c.s. hebben [gedaagde] in gebreke gesteld, maar [gedaagde] heeft de aandelen en de activa niet overgenomen en de koopprijs niet betaald. [eiser] c.s. betogen dat zij de koopovereenkomst daarom rechtsgeldig hebben ontbonden, zodat [gedaagde] schadeplichtig is geworden.
4.3. [
gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat hij tijdig een beroep heeft gedaan op het financieringsvoorbehoud dat partijen in de koopovereenkomst hebben opgenomen, zodat hij niet langer aan de koopovereenkomst gebonden was. [eiser] c.s. hebben bestreden dat [gedaagde] rechtsgeldig een beroep kon doen op het financieringsvoorbehoud. Het gerecht overweegt het volgende.
4.4.
Partijen twisten over de uitleg die aan het financieringsvoorbehoud moet worden gegeven. Die uitleg moet plaatsvinden aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en de betekenis die zij redelijkerwijs aan die verklaringen hebben mogen geven. Alle omstandigheden van het geval zijn van belang, steeds gewaardeerd naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.5.
Het financieringsvoorbehoud is weinig precies geformuleerd, anders dan dat financiering voor ten minste NAf 3 miljoen verkregen moet worden. De clausule zegt niets over het benodigde aantal afwijzingen, de voorwaarden waaraan eventuele financiering moet voldoen en de uiterste datum waarop het voorbehoud kan worden ingeroepen. [gedaagde] heeft gesteld dat uit de met CFG gemaakte afspraken volgt dat drie afwijzingen van banken zouden volstaan om het financieringsvoorbehoud in te roepen. Hij verwijst in dit verband naar de in 2.6 weergegeven bepaling in de opdrachtovereenkomst. Omdat CFG ook voor [eiser] c.s. optrad en de koopovereenkomst heeft opgesteld, volgt hieruit dat [gedaagde] erop heeft mogen vertrouwen dat beide partijen het erover eens waren dat drie afwijzingen volstonden om het voorbehoud te kunnen inroepen, mede gelet op de wijze waarop deze voorbehouden gebruikelijk worden uitgelegd, aldus [gedaagde]. [eiser] c.s. hebben dit betoog bestreden.
4.6.
Het gerecht volgt [gedaagde] niet in zijn betoog. Het enkele feit dat in de relatie met CFG een aantal van drie afwijzingen is genoemd voor het verschuldigd worden van een fee, betekent niet zonder meer dat in de relatie met [eiser] c.s. drie afwijzingen volstaan om het financieringsvoorbehoud in te roepen. Het gaat om verschillende kwesties in verschillende rechtsverhoudingen. Dit zou mogelijk anders zijn als in de contacten van [gedaagde] met CFG ook was gesproken over de reikwijdte van het financieringsvoorbehoud dat in de koopovereenkomst terecht is gekomen, maar op dat punt is niets gesteld of gebleken.
4.7.
Nu van andere voor de uitleg relevante feiten niet is gebleken, is de slotsom dat partijen het aantal afwijzingen, de precieze voorwaarden voor financiering en de uiterste datum waarop financiering moet zijn verkregen ongeregeld hebben gelaten. Partijen zijn daarom gehouden met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid toepassing te geven aan het financieringsvoorbehoud. In het licht hiervan overweegt het gerecht verder als volgt.
4.8.
In november 2017 was de situatie aldus dat [gedaagde] met bijstand van CFG al geruime tijd doende was financiering te verkrijgen. Per mail van 23 november 2017 heeft CFG aan [gedaagde] voorgesteld verder te gaan met onderhandelen met Vidanova en daarin tevens een persoonlijke borgstelling van [gedaagde] van NAf 500.000 te betrekken. Bij mail van 24 november 2017 heeft [gedaagde] aan CFG laten weten het boek te willen sluiten. Bij mail van 27 november 2017 heeft [gedaagde] vervolgens bericht een deadline van een week te stellen. Op het voorstel van CFG om een persoonlijke borgstelling in de onderhandelingen te betrekken heeft [gedaagde] niet gereageerd. Op 28 november 2017 heeft CFG aan [gedaagde] laten weten dat Vidanova bereid is om voor NAf 3 miljoen te financieren, op voorwaarde dat [gedaagde] zich borg stelt voor NAf 500.000 en de laatste tranche van de koopsom wordt achtergesteld. Op 1 december 2017 heeft CFG een gedetailleerd voorstel van Vidanova aan [gedaagde] gestuurd, waarin beide voorwaarden zijn verwerkt. Blijkens de mail van CFG verlangde Vidanova nog enige informatie. Hierop heeft [gedaagde] tien minuten later gereageerd met het bericht dat dit geen aanbieding is, maar een verzoek om info, dat “dit het niet meer [gaat] worden dit jaar” en dat hij zich beroept op het financieringsvoorbehoud.
4.9.
Het gerecht is van oordeel dat [gedaagde] zich op deze manier niet heeft gedragen in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Niet bepalend is dat er al verschillende vergeefse pogingen waren gedaan om financiering te verkrijgen en dat de afgesproken overdrachtsdatum dichterbij kwam. Daarover hadden partijen immers geen afspraken gemaakt. Van groter belang is dat het voorstel van Vidanova van 1 december 2017, ontvangen binnen de door [gedaagde] zelf gestelde termijn, dermate concreet was dat van [gedaagde] in redelijkheid verwacht had mogen worden zijn best te doen om op deze basis de financiering definitief binnen te halen. Door dat niet te proberen heeft [gedaagde] gehandeld in strijd met de inspanningsverplichting die hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid had om definitieve financiering te verkrijgen. In redelijkheid kan niet worden gezegd dat de resterende termijn tot 1 januari 2018 zo kort was dat [gedaagde] reeds daarom het voorstel van Vidanova naast zich neer kon leggen. Het stond hem daarom niet vrij op dat moment al een beroep te doen op het financieringsvoorbehoud.
4.10.
Niet bepalend is dus dat Vidanova nog een slag om de arm hield. Het gaat er niet primair om of het voorstel van Vidanova van 1 december 2017 al dan niet als een daadwerkelijke offerte gezien moet worden. Het gaat erom dat, gelet op de concrete inhoud van het voorstel van Vidanova, van [gedaagde] verwacht mocht worden met dat voorstel aan het werk te gaan. Dit zou misschien anders zijn als op voorhand al evident was dat de door Vidanova nog verlangde nadere informatie alsnog tot het weigeren van financiering zou leiden. Dat is echter niet gebleken. Voor zover [gedaagde] anders heeft willen betogen, verwerpt het gerecht dat betoog als onvoldoende onderbouwd.
4.11.
De omstandigheid dat Vidanova een persoonlijke borgstelling van [gedaagde] verlangde en dat [gedaagde] dit niet wilde werpt geen ander licht op de zaak. In de eerste plaats geldt dat een borgstelling als hier aan de orde bij een financiering van een overname niet ongebruikelijk is. Gelet daarop en omdat partijen op dit punt geen afspraken hebben gemaakt, behoefden [eiser] c.s. er in beginsel geen rekening mee te houden dat het financieringsvoorbehoud ook zou kunnen worden ingeroepen als weliswaar voor NAf 3 miljoen financiering zou worden verkregen maar daarbij een persoonlijke borgstelling van [gedaagde] zou gelden. In de tweede plaats geldt dat ook volgens de stellingen van [gedaagde] een persoonlijke borgstelling niet onbespreekbaar was, zij het dat dit alleen in overleg met hem aan de orde zou kunnen komen. In dit verband is van belang dat CFG reeds op 23 november 2017 de optie van een borgstelling aan [gedaagde] heeft voorgelegd, hetgeen zij op 28 november 2017 heeft herhaald, zonder dat gebleken is dat [gedaagde] naar aanleiding daarvan heeft laten weten niet in te stemmen met een borgstelling. Hieruit kan niet anders worden afgeleid dan dat het door [gedaagde] bedoelde overleg heeft plaatsgevonden.
4.12.
Van ongebruikelijke financieringsvoorwaarden of andere – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te honoreren – bezwaren van [gedaagde] tegen het voorstel van Vidanova is niet gebleken. Als een dergelijk bezwaar kan in elk geval niet worden beschouwd dat Vidanova bij wijze van extra zekerheid verlangde dat de laatste tranche van de door [gedaagde] te betalen koopsom zou worden achtergesteld bij de verplichtingen jegens de bank, althans [gedaagde] heeft geen feiten gesteld die tot die conclusie kunnen leiden.
4.13.
De slotsom is dat [gedaagde] niet rechtsgeldig een beroep heeft gedaan op het financieringsvoorbehoud. Zijn verweer op dat punt wordt dus verworpen. Daarmee staat vast dat hij de koopovereenkomst ten onrechte niet is nagekomen. Nu hij ter zake in gebreke is gesteld en dus in verzuim was, heeft de ontbinding door [eiser] c.s. doel getroffen. [gedaagde] is aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door [eiser] c.s. geleden schade.
4.14. [
eiser] c.s. vorderen een schadevergoeding van NAf 1.090.800. Van dit bedrag geldt volgens [eiser] c.s. een deel van NAf 900.000 als compensatie van de waardedaling van de aandelen in Does en de activa van Pirates en Bounty. Volgens [eiser] c.s. kan deze waardedaling niet exact worden begroot zolang de aandelen en de activa niet daadwerkelijk aan een nieuwe koper zijn verkocht, maar gaat het hier om een schatting. Ter zitting hebben zij nog aangevoerd dat inmiddels onderhandelingen plaatsvinden met twee partijen die ieder een bod van NAf 3 miljoen hebben gedaan. Voor een bedrag van NAf 190.800 bestaat de schade volgens [eiser] c.s. uit de kosten die CFG bij hen in rekening heeft gebracht. [gedaagde] heeft de gestelde schade gemotiveerd weersproken.
4.15.
Het gerecht is van oordeel dat op zichzelf wel aannemelijk is dat de mogelijkheid van schade zich voordoet, al was het maar in de vorm van gemaakte kosten die hun doel hebben gemist, maar dat [eiser] c.s. bij de huidige stand van zaken onvoldoende hebben aangevoerd om de omvang van de schade per benadeelde partij te begroten.
4.16.
In de eerste plaats hebben [eiser] c.s. niet gesteld, laat staan onderbouwd, wie van hen welke schade heeft geleden. Ieder van hen is partij bij de koopovereenkomst en voor de assets van ieder van hen (aandelen van [eiser], afzonderlijk beschreven activa van Bounty en Pirates) zijn afzonderlijke koopprijzen overeengekomen. In dat licht konden [eiser] c.s. niet volstaan met één totaalbedrag aan schadevergoeding dat door de eisers gezamenlijk wordt gevorderd. Ter zitting is gebleken dat [eiser] c.s. dit onderkennen. Dit geldt overigens ook voor de schadevergoeding die bestaat uit het bedrag dat aan CFG is betaald. De desbetreffende factuur staat op naam van Does (die geen partij is) “en/of” Bounty “en/of” Pirates, zodat ongewis is gebleven ten laste van wiens vermogen deze factuur is gekomen.
4.17.
In de tweede plaats geldt dat [eiser] c.s. de gestelde waardedaling onvoldoende hebben onderbouwd. Denkbaar is dat de schade op dit punt niet exact kan worden begroot, maar dat laat onverlet dat ook voor een schatting van de schade voldoende aanknopingspunten verschaft moeten worden. Het enkele feit dat twee geïnteresseerde partijen een bod van NAf 3 miljoen hebben gedaan, biedt die onderbouwing niet. Kennelijk gaat het hier om een openingsbod. Dit is een te onzekere basis om de gestelde waardedaling te kunnen begroten.
4.18.
Het gerecht zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat [eiser] c.s. een conclusie na tussenvonnis kunnen nemen waarin zij de schade onderbouwen. Daarna kan [gedaagde] een antwoordconclusie nemen. In afwachting hiervan zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
De vorderingen van CFG
4.19.
De vordering van CFG betreft de succes fee die [gedaagde] volgens CFG op grond van de opdrachtovereenkomst verschuldigd is. CFG heeft daartoe aangevoerd dat dankzij haar bemiddeling financiering van Vidanova is verkregen. Voor zover de financiering door Vidanova niet geheel is gefinaliseerd, is dat aan het handelen van [gedaagde] toe te rekenen en staat dat ingevolge artikel 7:426 lid 2 BW niet aan de aanspraak van CFG in de weg, zo betoogt zij. [gedaagde] bestrijdt dit betoog. Volgens de opdrachtovereenkomst bestaat recht op een succes fee als een financieringsovereenkomst tot stand is gekomen. Dat is niet het geval, zodat CFG geen aanspraak heeft op de succes fee. Artikel 7:426 lid 2 BW doet hier niet aan af, nu partijen een hiervan afwijkende afspraak hebben gemaakt, aldus [gedaagde]. Subsidiair doet hij een beroep op de artikelen 7:417 en 7:418 BW.
4.20.
Blijkens de opdrachtovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de succes fee zou zijn verschuldigd als de bankfinanciering wordt “gearrangeerd”. Partijen hebben zich nog in onvoldoende mate uitgelaten over de vraag hoe deze bepaling moet worden uitgelegd. Ook overigens is het gerecht van oordeel dat het geschil tussen CFG en [gedaagde] nog onvoldoende uit de verf is gekomen. Bij de eerder genoemde conclusiewisseling kunnen partijen daarom ook hun standpunt hierover nader toelichten.
In reconventie
4.21.
De primair gevraagde verklaring voor recht dat [gedaagde] een rechtsgeldig beroep heeft gedaan op het financieringsvoorbehoud kan, gelet op de beoordeling in conventie, niet worden gegeven. Voor het overige zal het gerecht zijn beslissing aanhouden tot na de in conventie bedoelde conclusiewisseling.
4.22.
De subsidiaire vordering strekt tot vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling en/of bedrog. Voor het aannemen van bedrog in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW heeft [gedaagde] onvoldoende concrete feiten gesteld. Op die grondslag is de koopovereenkomst niet vernietigbaar. Voor wat betreft het beroep op dwaling overweegt het gerecht als volgt.
4.23.
In de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie worden twee punten genoemd waaromtrent [gedaagde] stelt te hebben gedwaald. In de eerste plaats de omstandigheid dat de twee catamarans (nog) niet de eigendom van Bounty waren maar door middel van een huurkoopconstructie bij Bounty in gebruik waren. In de tweede plaats heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] heeft gezwegen over een latente claim van de douane ter zake van niet betaalde invoerrechten voor de catamarans. Volgens [gedaagde] gaat het hier om een latente claim van omstreeks NAf 500.000.
4.24.
Met betrekking tot het eerste punt heeft [gedaagde] ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat dit geen rol speelt bij zijn beroep op dwaling. Het gaat alleen om de latente belastingclaim, zo heeft hij verklaard. Het gerecht leidt hieruit af dat [gedaagde] zich niet langer op het standpunt stelt dat hij ter zake van de huurkoopconstructie en de eigendom van de catamarans heeft gedwaald.
4.25.
Met betrekking tot de latente claim van de douane heeft [gedaagde] gesteld dat ten tijde van de invoer van de catamarans (in 2007 respectievelijk 2010) geen invoerrechten zijn betaald en dat de kans bestaat dat de douane alsnog tot invordering overgaat. De douane zal zich daarvoor wenden tot degene die op dat moment de eigenaar is, en dat zou na uitvoering van de koopovereenkomst [gedaagde] zijn. Gelet op de hoogte van de latente claim is dit een groot risico. [gedaagde] wist hier niet vanaf, omdat [eiser] hem niet had verteld dat er destijds geen invoerrechten zijn betaald. Zou [gedaagde] dit wel hebben geweten, dan zou hij de koopovereenkomst niet onder dezelfde voorwaarden hebben gesloten. [eiser] had dit moeten begrijpen en hij had [gedaagde] hierover moeten informeren, aldus [gedaagde]. Naar het oordeel van het gerecht faalt dit betoog op grond van het volgende.
4.26.
Bij conclusie van antwoord in reconventie hebben [eiser] c.s. een brief van de douane van 29 mei 2018 overgelegd, waarin tot uitdrukking komt dat voor de catamarans inderdaad invoerrechten betaald hadden moeten worden en dat dit ten onrechte niet is gebeurd. De brief vermeldt echter ook dat de Inspecteur een besluit tot navordering uiterlijk in 2013 respectievelijk 2015 had moeten nemen. Nu hij dat niet heeft gedaan, is hij niet meer bevoegd om tot navordering van de verschuldigde invoerrechten over te gaan, zo blijkt uit de brief. Op deze brief heeft [gedaagde] aldus gereageerd dat hieruit niet blijkt wat de “mogelijke implicaties” zijn voor een opvolgend eigenaar. Die reactie is onvoldoende concreet. Voor zover [gedaagde] bedoelt dat de douane mogelijk wel bij een nieuwe eigenaar kan aankloppen als zij dat door tijdsverloop niet meer kon bij de voorgaande eigenaar, geldt dat van [gedaagde] verwacht had mogen worden dit scenario nader te concretiseren. Nu hij dat niet heeft gedaan, gaat het gerecht er van uit dat feitelijk van een latente douaneclaim geen sprake meer is, omdat de douane niet langer de bevoegdheid had om tot invordering over te gaan.
4.27.
Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat in wezen geen sprake was van een onjuiste voorstelling onder invloed waarvan de koopovereenkomst is gesloten. [gedaagde] heeft de koopovereenkomst immers gesloten in de veronderstelling dat op de catamarans geen latente belastingclaim rustte, en die veronderstelling was correct. Dat in het verleden, voordat partijen met elkaar in overleg traden, wel sprake is geweest van een latente claim van de douane, doet hier niet aan af. Aldus is de conclusie dat geen sprake is geweest van dwaling. De subsidiaire vordering, die in al haar onderdelen kennelijk afhankelijk is van de gevraagde vernietiging, is daarom niet toewijsbaar.
4.28.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

In conventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
14 januari 2019voor conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 4.18 en 4.20, waarna [gedaagde] een antwoordconclusie kan nemen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
In reconventie
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 december 2018.