ECLI:NL:OGEAC:2018:306

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
CUR201700309
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van verblijfsvergunning voor gezinshereniging en de afweging van openbare orde en gezinsleven

In deze zaak heeft eiser, een vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor gezinshereniging door de minister van Justitie. De aanvraag was eerder afgewezen op basis van de openbare orde, gezien de strafrechtelijke achtergrond van eiser, die in 2015 was veroordeeld tot een gevangenisstraf voor woninginbraak. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend terwijl hij in detentie zat, en zijn verzoek werd afgewezen omdat de minister van Justitie oordeelde dat er geen sprake was van 'more than the normal emotional ties' tussen eiser en zijn ouders, die in Curaçao verblijven.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 19 december 2018 geoordeeld dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet gerechtvaardigd was. Het Gerecht stelde vast dat eiser, als jongvolwassene die nog geen eigen gezin heeft gesticht, recht heeft op bescherming van zijn gezinsleven met zijn ouders. De rechter oordeelde dat de minister ten onrechte had geoordeeld dat er geen bijzondere afhankelijkheid was tussen eiser en zijn ouders. Bovendien werd benadrukt dat de belangenafweging tussen de openbare orde en het gezinsleven niet correct was uitgevoerd, aangezien eiser sterke banden met Curaçao heeft en zijn strafbare feiten niet zo ernstig waren dat ze een verbreking van het gezinsleven konden rechtvaardigen.

Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en de minister werd opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat het land Curaçao het griffierecht aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

verblijvend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: E.Y. Jordan,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Isenia, werkzaam bij het ministerie.

Procesverloop

Bij beschikking van 7 april 2016 (de afwijzing) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging/vorming bij vreemdeling (de aanvraag) afgewezen.
Bij beschikking van 21 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder ongegrond verklaard het door eiser tegen de afwijzing gemaakte bezwaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 27 juni 2018 plaatsgevonden. Eiser en verweerder hebben zich door hun gemachtigde laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft, voor zover thans van belang, een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
1.1
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Curaçao toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister van Justitie worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
1.2
Op grond van het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Toelatingsbesluit (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (de HIG) is onder paragraaf 3.2.2 bepaald dat het uitgangspunt bij toelating in het kader van gezinshereniging ook inhoudt dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het individuele belang.
Gaat het om de weigering van een verzoek om voortgezet verblijf dan is er sprake van inmenging. Er dient dan een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds het algemeen belang en anderzijds het persoonlijk belang van betrokkene bij het in Curaçao voortzetten van het gezinsleven om na te gaan of de inmenging gerechtvaardigd is.
Wordt het voortgezet verblijf geweigerd dan zal deze weigering moeten voldoen aan de aan het artikel 8, tweede lid, van het EVRM gestelde voorwaarden.
Bij de HIG is voorts onder paragraaf 4.3.5 bepaald dat in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin niet aan alle voorwaarden voor toelating in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt voldaan, bij
uitzonderingtoelating op grond van klemmende redenen van humanitaire aard mogelijk is. Ter beantwoording van de vraag of een verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard behoort te worden toegestaan, dient uiteraard per concreet geval bekeken te worden en dienen aan verweerder te worden voorgelegd.
2. Eiser, geboren op 12 oktober 1996, is een vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit. Hij is zoon van (de moeder) die in Curaçao verblijft met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Eiser is samen met zijn ouders in 2002 Curaçao ingereisd. Op 22 april 2002 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij moeder’. De geldigheidsduur van deze vergunning is laatstelijk verlengd tot 21 juli 2015.
Bij onherroepelijk vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 22 mei 2015 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar voor het plegen van een woninginbraak. Bij dit vonnis is ook de in 2014 - eveneens wegens woninginbraak - opgelegde jeugddetentie tenuitvoergelegd.
Op 15 juli 2015, gedurende zijn detentie, heeft eiser de aanvraag gedaan. Vervolgens heeft verweerder de afwijzende beslissing op de aanvraag genomen, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit.
3. Verweerder heeft aan de gehandhaafde afwijzing ten grondslag gelegd dat de door eiser bij herhaling gepleegde woninginbraken een inbreuk vormen op de openbare orde. Nu het om weigering van een verzoek om voortgezet verblijf gaat, is eiser niet langer in staat het gezinsleven hier te lande uit te oefenen. Er is dus sprake van inmenging op het recht op familie– en gezinsleven van eiser en zijn ouders in de zin van artikel 8 van het EVRM. Deze inmenging is volgens verweerder gerechtvaardigd omdat er tussen eiser en zijn ouders geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’. Evenmin bestaat er volgens verweerder een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Curaçao uit te oefenen. Verweerder heeft ten slotte aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard op basis waarvan eiser een verblijfsvergunning zou moeten worden toegekend.
3.1
Volgens vaste rechtspraak van het EHRM (onder meer: Onur tegen het Verenigd Koninkrijk van 17 februari 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907) zal tussen ouders en meerderjarige kinderen sprake moeten zijn van ‘more than the normal emotional ties’ (meer dan de gebruikelijke emotionele banden), alvorens bescherming op grond van artikel 8 van het EVRM kan worden ingeroepen. Dat kan worden aangenomen, indien de band zo bijzonder is, dat van een, de normale emotionele banden overstijgende, bijzondere afhankelijkheid sprake is. Uitzondering daarop vormt de situatie van meerderjarige kinderen die jongvolwassen zijn en nog geen eigen gezin hebben gesticht. Uit de rechtspraak van het EHRM kan worden afgeleid dat in die situatie voor de vaststelling van gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen niet is vereist dat meer dan de normale emotionele banden bestaan (bijvoorbeeld het arrest van 23 juni 2008, Maslov tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0623JUD000163803, punt 62, en het arrest van 23 september 2010, Bousarra tegen Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0923JUD002567207, punt 38).
3.2
Nu eiser een jongvolwassene is die nog geen eigen gezin heeft gesticht en die nog deel uitmaakt van het gezin van zijn ouders, hoeft er naar het oordeel van het Gerecht niet te worden vastgesteld of tussen eiser en zijn ouders meer dan gebruikelijke emotionele banden bestaan.
3.3
Verweerder heeft in deze zaak eerst vastgesteld dat gezinsleven bestaat tussen eiser en zijn ouders en vervolgens in het kader van de belangenafweging onderzocht of de band tussen eiser en zijn ouders zo bijzonder is dat een de normale emotionele banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgende, bijzondere afhankelijkheid bestaat. Voor deze beoordelingswijze van verweerder biedt voormelde rechtspraak van het EHRM geen aanknopingspunten. Daaruit volgt immers dat de vraag of meer dan de normale emotionele banden bestaan, alleen van belang is voor de vaststelling van gezinsleven. Verweerder heeft derhalve in de belangenafweging ten onrechte gewicht toegekend aan het feit dat naar zijn oordeel geen meer dan de normale emotionele banden bestaan. Gelet hierop heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat de afwijzing van de verlenging van de verblijfsvergunning een gerechtvaardigde inmenging op eisers gezinsleven vormt.
3.4
Het Gerecht overweegt verder dat uit jurisprudentie van het EHRM volgt (zie bijvoorbeeld het arrest van 2 augustus 2001, Boutlif tegen Zwitserland, nr. 54273/00) dat indien zoals hier openbare ordeaspecten een rol spelen in de weigering verder verblijf toe te staan, bij de beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een voorliggend geval een inmenging in het familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt, een “fair balance” dient te worden gevonden tussen het belang van de desbetreffende vreemdeling en diens familie enerzijds en het Curaçaos algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toetsingsbeleid anderzijds. Hiertoe behoren onder meer de aard en ernst van het gepleegde misdrijf, de duur van het verblijf in het gastland, het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van de betrokken vreemdeling gedurende die tijd en de hechtheid van de sociale culturele en familiebanden van de betrokken vreemdeling met het gastland en het land van herkomst.
Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
3.5
Omdat eiser reeds op zesjarige leeftijd naar Curaçao is geëmigreerd en sindsdien – inmiddels 15 jaar – in Curaçao heeft verbleven, moet worden aangenomen dat hij zeer sterke banden met Curaçao heeft. Eiser is – met uitzondering van de periode waarin hij gevangen heeft gezeten – sinds zijn komst naar Curaçao feitelijk bij zijn ouders gebleven, die rechtmatig in Curaçao verblijven. Eiser heeft geen dan wel slechts zeer beperkte banden met zijn land van herkomst, nu, naar niet betwist is, hij sinds zijn komst naar Curaçao slechts één keer met zijn ouders naar Suriname op vakantie is geweest. Daarnaast weegt in het voordeel van eiser dat hij verstandelijk beperkt is als gevolg waarvan hij niet zelfstandig kan functioneren en de zorg van zijn ouders nodig heeft. Er is weliswaar niet gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Suriname voort te zetten, maar de mate waarin ook de ouders inmiddels geworteld zijn in de Curaçaose samenleving weegt eveneens in eisers voordeel. De door eiser gepleegde misdrijven zijn niet zo ernstig dat zij, niettegenstaande het voorgaande, een verbreking van de familieverband kunnen rechtvaardigen. De belangenafweging dient aldus in het voordeel van eiser uit te vallen. Het Gerecht merkt hierbij op dat hiermee geen vrijbrief aan eiser wordt gegeven om door te gaan met het plegen van strafbare feiten. Dat op dit moment de belangenafweging nog in eisers voordeel uitvalt, betekent niet dat dit na een eventueel volgend delict nog steeds zo zal zijn.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser dienen te nemen.
5. Nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten aan de zijde van eiser niet is gebleken, bestaat er geen grond voor een proceskostenveroordeling. Wél zal het Gerecht bepalen dat het land Curaçao aan eiser het door hem voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • bepaaltdat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beschikking op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaaltdat het land Curaçao aan eiser het door hem betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.