ECLI:NL:OGEAC:2018:299

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
CUR201700514
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOV-pensioen en de toepassing van terugwerkende kracht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Nederland, en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van een ouderdomspensioen. Eiser had op 13 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor AOV-pensioen, met een ingangsdatum die door de SVB was vastgesteld op 1 november 2014. Eiser was van mening dat hij recht had op een AOV-pensioen met terugwerkende kracht vanaf zijn 60e verjaardag op 24 mei 1999, omdat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om een schriftelijke aanvraag in te dienen. De SVB had het bezwaar van eiser tegen het eerdere besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij het Gerecht.

Tijdens de zitting op 26 september 2018 was eiser niet aanwezig, maar de SVB was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het Gerecht overwoog dat op grond van de Landverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV) iemand die 60 jaar is geworden recht heeft op ouderdomspensioen, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigden. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet tijdig een aanvraag had kunnen indienen. De onbekendheid met de wettelijke regeling werd niet als een bijzonder geval aangemerkt.

Het Gerecht verklaarde het beroep van eiser ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en er staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonende in Nederland,
eiser,
gemachtigde: mr. E. Bokkes, advocaat,
en

de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2015 heeft verweerster aan eiser op diens aanvraag van 13 oktober 2015 ouderdomspensioen toegekend en de ingangsdatum daarvan bepaald op 1 november 2014.
Bij besluit van 7 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Eiser heeft nog een nadere reactie ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Eiser is, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6 van de Landverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV) heeft degene, die verzekerd is geweest en de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst recht op ouderdomspensioen.
Op grond van artikel 9, eerste lid, wordt het ouderdomspensioen alsmede een verhoging daarvan op aanvraag toegekend door de Sociale Verzekeringsbank (de Bank).
Op grond van artikel 11 gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Op grond van het tweede lid kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een ouderdomspensioen niet eerder ingaan dan een jaar voor de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de aanvraag werd ingediend of waarin de ambtshalve toekenning plaatsvond. De Bank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijzen.
2. Eiser, geboren op 24 mei 1939, heeft na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd in 1999 op 13 oktober 2015 een pensioenaanvraag bij verweerster ingediend. Verweerster heeft eiser ingevolge de LvAOV met ingang van 1 november 2014 een AOV-pensioen ten bedrage van NAf 176,= toegekend. Daarbij is overwogen dat geen bijzondere omstandigheden bekend zijn geworden op grond waarvan het pensioen kan worden toegekend met een langere terugwerkende kracht dan een jaar voor de aanvraagdatum.
3. Eiser betoogt dat hij op 24 mei 1999 60 jaar is geworden en vanaf die datum recht heeft op een AOV-pensioen. Hij was hiervan niet op de hoogte en ook niet dat er een schriftelijke pensioenaanvraag bij verweerster moest worden ingediend. Hij ging ervan uit dat hij – nu hij meer dan 40 jaar geleden naar Nederland was geremigreerd – bericht van verweerster zou krijgen. Verder heeft hij erop gewezen dat hij in Nederland zijn pensioen al vanaf 1 juni 2004 toegekend heeft gekregen en verzoekt om ook zijn AOV-pensioen per die datum te ontvangen wegens de reeds genoemde bijzondere omstandigheden dan wel vanaf 1 juni 2008, omdat hij sedert die datum telefonisch contact zou hebben gehad over het doen van een aanvraag met verweerster.
4. Ter beoordeling staat de vraag of in eisers geval sprake is van een bijzonder geval dat verweerster aanleiding heeft moeten geven een langere terugwerkende kracht toe te passen dan een jaar. Volgens het beleid van verweerster is er sprake van een bijzonder geval indien belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Op grond van dit beleid wordt door verweerster in elk voorkomend geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bezien of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt. Beoordeeld wordt of het complex van omstandigheden in onderlinge samenhang een bijzonder geval oplevert.
5. De onder 3 genoemde omstandigheden geven geen aanleiding om van een bijzonder geval te kunnen spreken. De door eiser te laat ingediende pensioenaanvraag valt alleen toe te schrijven aan onbekendheid met de geldelijke wettelijke regeling. Deze onbekendheid vormt volgens vaste rechtspraak geen bijzonder geval. De enkele stelling van eiser, zonder enige concretisering, dat hij vanaf 2008 telefonisch in contact was met verweerster over een aanvraagformulier, is, wat daar verder ook van zij, niet aannemelijk gemaakt.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, voorzitter, en A.R. Ramirez en mr. J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2018, in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.