ECLI:NL:OGEAC:2018:294

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
CUR201802746 en CUR201802748
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing leerplicht voor kinderen op basis van bezwaren tegen lokale scholen

In deze zaak heeft verzoeker, samen met zijn echtgenote, de minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport verzocht om ontheffing van de leerplicht voor hun kinderen, omdat zij van mening zijn dat het reguliere onderwijssysteem in Curaçao niet aansluit op de onderwijsbehoeften van hun kinderen. De minister heeft op 16 augustus 2018 deze ontheffing geweigerd, maar bood wel de mogelijkheid voor thuisonderwijs onder bepaalde voorwaarden. Verzoeker heeft hier niet mee ingestemd en heeft beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, met het verzoek om een voorlopige voorziening.

De openbare behandeling vond plaats op 24 september 2018, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de minister en zijn vertegenwoordigers. Het Gerecht heeft de feiten beoordeeld en vastgesteld dat de bezwaren van verzoeker tegen de inrichting van de lokale scholen niet voldoende grond bieden voor de gevraagde ontheffing. De minister heeft terecht gesteld dat de Leerplichtlandsverordening geen ontheffing biedt op basis van de door verzoeker aangevoerde bezwaren.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de minister de ontheffing terecht heeft geweigerd, omdat de bezwaren van verzoeker niet in lijn zijn met de bepalingen van de Leerplichtlandsverordening. Het beroep van verzoeker is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Martinez en bekendgemaakt op 12 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Beslissing

op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening
en, met toepassing van artikel 95, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), op het beroep van:

[Naam],

verzoeker,
gemachtigde: mr. Marguérite Nahar,
tegen

de minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport,

hierna: de minister,
gemachtigde: mr. W.R. Flocker, advocaat.

Procesverloop

Bij brief van 13 april 2018 heeft verzoeker en zijn echtgenote, [naam], de minister verzocht hen op de voet van artikel 4, tweede lid, van de Leerplichtlandsverordening ontheffing te verlenen van de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgenomen verplichting om hun elfjarige zoon, [naam], en negenjarige dochter, [naam], (hierna: de kinderen) in te schrijven op een school in Curaçao, omdat zij van mening zijn dat de inrichting van het regulier onderwijssysteem hier te lande niet aansluit op de onderwijsbehoefte van hun kinderen en daardoor niet bevorderlijk is voor hun ontwikkeling.
Bij beschikking van 16 augustus 2018 heeft de minister de verzochte ontheffing geweigerd. Daarbij heeft de minister zich bereid verklaard om goed te keuren dat dat bij wijze van een pilot project aan de kinderen thuisonderwijs wordt gegeven (de pilot thuisonderwijs), indien verzoeker vóór 23 augustus 2018 zou instemmen met de in de bijlage bij de beschikking opgenomen voorwaarden, die betrekking hadden op de uitvoering van de pilot en het toezicht daarop.
Verzoeker heeft de minister schriftelijk bericht dat hij niet instemt met die voorwaarden.
Op 22 augustus 2018 heeft verzoeker tegen de beschikking van 16 augustus 2018 beroep ingesteld bij het Gerecht. Voorts heeft verzoeker het Gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft nadere stukken ingediend.
De openbare behandeling van het verzoek heeft ter zitting van het Gerecht op 24 september 2018 plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is ter zitting verschenen, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, vergezeld door drs. C. de Witt Hamer en
A. Dambruck‑Kleinmoedig, adviseur respectievelijk leerplichtambtenaar bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur, Wetenschap en Sport.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) kan een beschikking waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, of waaromtrent een bestuurlijke heroverweging plaatsvindt als bedoeld in hoofdstuk 4, op verzoek van de indiener van het beroepschrift onderscheidenlijk de bezwaarde geheel of gedeeltelijk door het Gerecht worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, aanhef en onder b, kan het Gerecht, indien een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, is gedaan, onmiddellijk uitspraak op het beroepschrift doen, indien het Gerecht oordeelt dat de feiten geen nader onderzoek vergen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtlandsverordening zijn degene die het gezag over een in Curaçao woonachtige jongere uitoefent, en degene die met de feitelijke verzorging van een zodanige jongere is belast, verplicht zorg te dragen voor:
a. de inschrijving van die jongere als leerling van een school, en
b. het door die jongere bijwonen van de voor die jongere bestemde lessen op de school, bedoeld in onderdeel a.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Leerplichtlandsverordening is de toezichthoudende instantie bevoegd op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen voor een door haar te bepalen duur ontheffing te verlenen:
a. van de in dat lid bedoelde verplichtingen, indien de jongere op grond van langdurige geestelijke of lichamelijke onbekwaamheid niet in staat zal zijn lessen bij te wonen;
b. van de in dat lid, onderdeel b, bedoelde verplichting, voor zover de jongere op grond van langdurige geestelijke of lichamelijke onbekwaamheid niet in staat zal zijn bepaalde lessen bij te wonen.
Ingevolge het tweede lid verleent de minister op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen ontheffing van de in dat lid bedoelde verplichtingen, indien die personen overwegende bezwaren hebben tegen de richting van alle in het desbetreffende eilandgebied aanwezige scholen waarop de jongere de lessen zou kunnen bijwonen en zij aantonen dat de jongere op een andere wijze voldoende onderwijs geniet.
2 De kinderen zijn met ingang van januari 2017 ingeschreven bij de IVIO‑Wereldschool in Nederland en hebben sindsdien onderwijs bij die school gevolgd. Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtlandsverordening waren zij tot en met het schooljaar 2017/2018 ingeschreven als leerling van een particuliere basisschool in Curaçao en volgden zij ook bij die school onderwijs.
3 Aan de beschikking van 16 augustus 2018 heeft de minister ten grondslag gelegd dat de gronden voor ontheffing, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Leerplichtlandsverordening, zich in dit geval niet voordoen.
4. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt er toe dat verzoeker op de voet van artikel 4, tweede lid, van de Leerplichtlandsverordening ontheffing wordt verleend van de verplichting om de kinderen in te schrijven op een lokale school. Verzoeker betoogt dat een ontheffing zoals door hem is verzocht, namelijk een ontheffing in verband met overwegende bezwaren tegen de inrichting van alle in Curaçao aanwezige scholen, bij beschikking van 10 juni 2016 in een ander geval is verleend, zodat ook in dit geval de verzochte ontheffing dient te worden verleend. Verder stelt verzoeker dat de pilot thuisonderwijs geen wettelijke grondslag heeft en hij zijn kinderen niet wil blootstellen aan mogelijk politiek bestuurlijke wijzigingen die met zich kunnen brengen dat de pilot wordt stopgezet. Daarnaast zijn de kosten voor het onderwijs bij de IVIO-Wereldschool voor de kinderen dusdanig hoog dat het voor hem bezwaarlijk is om daarnaast nog nodeloze kosten te moeten maken voor de inschrijving op een school in Curaçao, aldus verzoeker.
5. De rechtsvraag die verzoeker aan het Gerecht heeft voorgelegd is, of op grond van artikel 4, tweede lid, van de Leerplichtlandsverordening ontheffing kan worden verleend indien overwegende bezwaren bestaan tegen de (didactische) inrichting (de wijze van lesgeven) van alle in Curaçao aanwezige scholen waarop de kinderen lessen zouden kunnen bijwonen. Verzoeker meent dat dat het geval is, terwijl de minister van oordeel is dat die bepaling daar geen grond voor biedt.
6 Het Gerecht is van oordeel dat de feiten geen nader onderzoek vergen en ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 95, eerste lid, aanhef en onder b, van de Lar, onmiddellijk uitspraak op het beroepschrift te doen. Partijen hebben daarvoor toestemming gegeven.
7 Nu dat in het ontheffingsverzoek is vermeld en verzoeker dat ter zitting heeft bevestigd, is niet in geschil dat het ontheffingsverzoek gegrond is op artikel 4, tweede lid, van de Leerplichtlandsverordening. Verder is in het verzoek vermeld dat verzoeker en zijn echtgenote bezwaren hebben tegen de inrichting van het regulier onderwijssysteem in Curaçao. Ook uit de door verzoeker in het verzoek gegeven toelichting volgt dat de bezwaren betrekking hebben op de inrichting van de lokale scholen en niet de richting van het lokaal aangeboden onderwijs. Immers, is vermeld dat de reden van dat verzoek gelegen is in het feit dat de kinderen geen aansluiting vinden binnen het regulier onderwijssysteem en dat de IVIO‑Wereldschool ervaring heeft met het aanbieden van een onderwijsmethodiek die aansluit op de onderwijsbehoeften van de kinderen, waaronder een eigen leerlijn, de mogelijkheid van top-down leren, het aanbieden van aansluiting op hun individueel didactisch niveau, verrijking op plus niveau en projecten. Gelet daarop is de minister bij de beoordeling van het verzoek terecht uitgegaan van bezwaren tegen de inrichting van de lokale scholen. De inrichting van het onderwijs betreft de pedagogische, didactische en organisatorische inrichting van het onderwijs, waarbij het onder meer gaat om aspecten als de keuze van leermethoden.
8 Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Leerplichtlandsverordening is ontheffing mogelijk in geval van bezwaren tegen de richting van het onderwijs. Zoals door de minister terecht is gesteld, gaat het daarbij om bezwaren tegen de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van het lokaal aangeboden onderwijs. Doordat de door verzoeker geuite bezwaren gericht waren tegen de inrichting van de lokale scholen, heeft de minister terecht en op juiste gronden de door verzoeker verzochte ontheffing geweigerd.
9 Voor zover verzoeker een beroep heeft gedaan op in Nederland geldende wetgeving kan dat beroep hem niet baten, omdat die wetgeving niet in Curaçao van toepassing is.
10 Ten aanzien van het beroep van verzoeker op het gelijkheidsbeginsel geldt het volgende. Daargelaten de omstandigheid dat verzoeker onvoldoende heeft toegelicht dat het door hem genoemde geval gelijk is aan dit geval, is de ontheffing van 10 juni 2016 een evident onjuiste beslissing. Immers, in die beschikking is in strijd met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Leerplichtlandsverordening ontheffing verleend wegens bezwaren tegen de inrichting van het lokale onderwijs. Zoals de minister terecht heeft aangevoerd strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een gemaakte fout moet worden herhaald. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt aldus niet.
11. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen verzoeker voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.
12. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
13 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
I.
verklaarthet beroep
ongegrond;
II.
wijsthet verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
af.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en bekend gemaakt te Curaçao op 12 oktober 2018, in aanwezigheid van de griffier, mr. M.J.C. Beerse.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.