ECLI:NL:OGEAC:2018:290

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
CUR201803645
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en toelatingsovereenkomst tussen zorginstelling en specialist

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is een kort geding aanhangig gemaakt door de Stichting Antilliaans Advent Ziekenhuis (hierna: Advent) tegen een gynaecoloog en verloskundige, aangeduid als [gedaagde]. De procedure betreft een executiegeschil over de vraag of Advent dwangsommen heeft verbeurd als gevolg van een eerdere veroordeling tot nakoming van een toelatingsovereenkomst met [gedaagde]. De feiten van de zaak zijn als volgt: Advent heeft [gedaagde] sinds 2005 als specialist toegelaten, maar heeft deze toelating in augustus 2018 ontzegd. [gedaagde] heeft hiertegen juridische stappen ondernomen, wat heeft geleid tot een vonnis van 8 mei 2017 waarin Advent werd bevolen de toelatingsovereenkomst na te komen. Advent heeft echter betwist dat zij dwangsommen heeft verbeurd, terwijl [gedaagde] stelt dat hij recht heeft op deze dwangsommen vanwege de ontzegging van toegang tot het ziekenhuis.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 november 2018 heeft Advent primair gevorderd de door [gedaagde] gelegde beslagen op te heffen en hem te verbieden tot executie van de dwangsommen over de periode van 1 augustus 2018 tot 25 oktober 2018 over te gaan. Subsidiair vorderde Advent dat [gedaagde] de beslagen zou opheffen na het verstrekken van een bankgarantie. [gedaagde] vorderde op zijn beurt een verhoging van de dwangsom en een toekenning van meer operatie-uren.

De rechter heeft geoordeeld dat Advent voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beslagen haar bedrijfsvoering in gevaar brengen. Het gerecht heeft vastgesteld dat Advent dwangsommen heeft verbeurd over de periode waarin [gedaagde] de toegang tot het ziekenhuis is ontzegd. De rechter heeft de beslagen opgeheven voor zover deze een bedrag van NAf 137.500 te boven gaan en Advent veroordeeld in de proceskosten. De vordering van [gedaagde] om het aantal operatie-uren te verhogen is afgewezen, omdat onvoldoende bewijs is geleverd dat hij oneerlijk wordt behandeld ten opzichte van andere artsen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de stichting
STICHTING ANTILLIAANS ADVENT ZIEKENHUIS,
gevestigd te Curaçao,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en L.S. Davelaar,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Curaçao,
verweerder in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem.
Partijen worden hierna aangeduid als Advent en [gedaagde].

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnen gekomen op 2 november 2018;
- de aanvullende producties van Advent;
- de producties van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling van 6 november 2018;
-de door beide gemachtigden overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
gedaagde] is gynaecoloog en verloskundige.
2.2.
Sinds 2005 stelt Advent aan [gedaagde] als toegelaten specialist ruimte, personeel en apparatuur ter beschikking, opdat hij medische ingrepen kan uitvoeren. Deze toelating vindt plaats op basis van een brief van Advent aan [gedaagde] van 27 april 2005, waarin staat dat het bestuur van Advent heeft besloten
to grant Hospital privileges to [gedaagde] to admit patients in the Hospital for […] surgeries […].
2.3.
In april 2013 heeft Advent de samenwerking met [gedaagde] beëindigd per eind juli 2013 vanwege de verstoord geraakte verhoudingen.
2.4. [
gedaagde] heeft die beëindiging eerst in kort geding en vervolgens in een bodemprocedure met succes aangevochten. Het Hof heeft in het kort geding bij vonnis van 1 april 2014 Advent bevolen
om [gedaagde] – en zijn patiënten die hij verwijst naar de instelling van het Advent – binnen 24 uur na betekening van dit vonnis – op gebruikelijke wijze conform de toelating van 27 april 2005 zonder enige belemmering toe te laten tot de gebouwen van het Advent c.q. het ziekenhuis van het Advent en [gedaagde] in de gelegenheid te stellen zijn medische werkzaamheden uit te voeren c.q. zijn patiënten te behandelen conform de toelating van 27 april 2005, voor zover deze niet door de inspectie der volksgezondheid werd verboden;
Het Hof heeft dit bevel versterkt met een dwangsom.
2.5.
Bij onherroepelijk vonnis van 8 mei 2017 heeft dit gerecht in de bodemprocedure onder meer het volgende beslist:
- verklaart voor recht dat de opzegging van de (toelatings)overeenkomst door Advent op 22 april 2013 geen stand kan houden nu deze onrechtmatig, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid, is;
- beveelt Advent de (toelatings)overeenkomst van 27 april 2005 met [gedaagde] voort te zetten c.q. na te komen, voor zover deze niet door de inspectie der volksgezondheid werd verboden;
- bepaalt dat Advent een dwangsom van NAf 2.500,= verbeurt voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Advent in gebreke zal zijn met de nakoming van dit bevel, met een maximum van NAf 250.000,=;
2.6.
Advent heeft na betekening van dit vonnis [gedaagde] toegelaten tot haar ziekenhuis.
2.7.
In november 2017 heeft Advent [gedaagde] een nieuwe toelatingsovereenkomst ter ondertekening voorgelegd. Over de inhoud daarvan is tussen partijen geen overeenstemming bereikt. [gedaagde] heeft niet getekend.
2.8.
Advent heeft [gedaagde] vervolgens met ingang van augustus 2018 de toegang tot haar ziekenhuis ontzegd. Door [gedaagde] te verrichten operaties die gepland stonden voor 2 augustus 2018 zijn niet doorgegaan en Advent heeft [gedaagde] niet meer ingepland voor het uitvoeren van operaties.
2.9.
Bij vonnis in kort geding van 23 oktober 2018 heeft het gerecht, voor zover hier van belang, Advent veroordeeld om aan [gedaagde] bij wijze van voorschot een bedrag te betalen van NAf 2.500 voor iedere week die hij sinds 1 augustus 2018 niet is of wordt toegelaten tot het ziekenhuis van Advent.
2.10.
Advent is van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
2.11.
Vanaf 29 oktober 2018 heeft Advent [gedaagde] weer ingeroosterd en toegelaten tot haar ziekenhuis, op basis van een rooster van één dagdeel in de twee weken.
2.12.
Op 29 oktober 2018 heeft Advent aan [gedaagde] een bedrag van NAf 35.000 betaald.
2.13.
Op 31 oktober 2018 heeft de deurwaarder op verzoek van [gedaagde] ten laste van Advent beslag gelegd onder de SVB en de MCB-bank. In de exploten wordt melding gemaakt van een vordering van NAf 212.500 ter zake van verbeurde dwangsommen.

3.Het geschil

3.1.
Advent vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, primair opheffing van de door [gedaagde] gelegde beslagen en een verbod aan [gedaagde] om over te gaan tot executie van dwangsommen met betrekking tot de periode 1 augustus 2018 tot 25 oktober 2018, een en ander op straffe van een dwangsom, subsidiair [gedaagde] te bevelen over te gaan tot opheffing van de beslagen binnen 24 uur na het verstrekken door Advent van een bankgarantie ten belope van NAf 200.000, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [
gedaagde] vordert, deels voorwaardelijk, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat verhoging van de dwangsom opgelegd in het vonnis van 8 met 2017 tot NAf 25.000 per dag en Advent te bevelen hem 28 operatie-uren per maand toe te kennen, op straffe van een dwangsom.
3.3.
Partijen voeren over en weer verweer.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Advent heeft gesteld dat door de beslagen op haar vorderingen op de SVB en de MCB-bank haar bedrijfsvoering, en dus de zorg aan patiënten, op korte termijn in gevaar komt. Gelet op de omvang van de vordering waarvoor beslag is gelegd, heeft Advent aldus voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van spoedeisend belang.
4.2. [
gedaagde] heeft het beslag gelegd omdat hij meent dat Advent (van 1 augustus 2018 tot 7 november 2018) een bedrag van NAf 212.500 aan dwangsommen heeft verbeurd. Advent meent daarentegen dat zij de in die periode verbeurde dwangsommen al aan [gedaagde] heeft voldaan, evenals het voorschot op de schadevergoeding dat zij ingevolge het vonnis van 23 oktober 2018 aan [gedaagde] is verschuldigd. Per saldo heeft [gedaagde] dan ook geen vordering meer op Advent, zo betoogt zij.
4.3.
Het betreft hier een executiegeschil, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel al dan niet is nageleefd. In een dergelijke zaak heeft de rechter niet tot taak de door de dwangsomrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter zake relevante handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De gerechtvaardigde belangen van de veroordeelde vergen voorts dat hij met voldoende mate van zekerheid moet kunnen vaststellen onder welke voorwaarden hij een dwangsom verbeurt.
4.4.
Het Advent is bij vonnis van 8 mei 2017 bevolen om de toelatingsovereenkomst met [gedaagde] “voort te zetten c.q. na te komen, voor zover deze niet door de inspectie der volksgezondheid werd verboden.” Gesteld noch gebleken is dat de toelatingsovereenkomst zelf een beschrijving bevat van wat onder de toelating moet worden verstaan. Het gerecht acht echter aannemelijk dat daaronder niet slechts valt de toelating van [gedaagde] op het vaste aantal uren op de vaste dag in de week in de operatiekamer dat hij door Advent wordt ingeroosterd. Volgens Advent zelf worden uren in de operatiekamer die vrijvallen, bijvoorbeeld omdat de desbetreffende chirurg verhinderd is, toegewezen aan een of meer van de andere chirurgen, voor zover die daar behoefte aan hebben. Ook [gedaagde] komt daarvoor in beginsel in aanmerking, zo volgt uit het betoog van Advent. Aangenomen moet worden dat ook de toelating van [gedaagde] voor dergelijke – extra – operatie-uren plaatsvindt op basis van de toelatingsovereenkomst. Ook acht het gerecht aannemelijk dat [gedaagde] in voorkomend geval ook reden heeft om buiten de operatie-uren in het ziekenhuis te zijn, bijvoorbeeld om overleg te plegen met medewerkers of om een patiënt bezoeken. Een redelijke uitleg van de toelatingsovereenkomst brengt mee dat Advent hem ook daartoe gelegenheid moet geven.
4.5.
De nakoming van de toelatingsovereenkomst, waartoe Advent in het vonnis van 8 mei 2017 is veroordeeld, heeft naar voorlopig oordeel dus betrekking op alle aspecten van uitvoering van die overeenkomst. Op schending van die – algemene – verplichting tot nakoming is de dwangsom gesteld. Zou beoogd zijn de dwangsom slechts te stellen op schending door Advent van haar verplichting om [gedaagde] toe te laten tot de vaste vooraf ingeroosterde operatie-uren, dan zou in de rede hebben gelegen dat dit in het dictum tot uitdrukking zou zijn gebracht. Nu dat niet is gebeurd, moet het dictum van het vonnis van 8 mei 2017 zo worden begrepen dat de dwangsom is gesteld op verhindering door Advent van alle vormen van uitvoering van de toelatingsovereenkomst.
4.6.
De ontzegging van de toegang van [gedaagde] tot het ziekenhuis door Advent verhindert categorisch alle vormen van uitvoering van de toelatingsovereenkomst. Dit heeft naar voorlopig oordeel tot gevolg dat Advent op alle dagen dat zij [gedaagde] de toegang tot haar ziekenhuis heeft ontzegd een dwangsom heeft verbeurd.
4.7.
Steun hiervoor ziet het gerecht in de hoogte van de dwangsom. Zou de door Advent bepleite uitleg worden gevolgd, dan zou zij voor een volle maand waarin zij [gedaagde] de toegang tot het ziekenhuis ontzegt slechts een dwangsom van NAf 5.000 verbeuren (op basis van één ingeroosterde donderdag per twee weken). Dit kan bezwaarlijk worden beschouwd als afdoende financiële prikkel om het door het gerecht gegeven bevel na te komen. Het ligt niet voor de hand dat deze consequentie is beoogd met het vonnis van 8 mei 2017.
4.8.
Het voorgaande laat onverlet dat de werkzaamheden van [gedaagde] uit hoofde van de toelatingsovereenkomst kennelijk in hoofdzaak bestaan uit het uitvoeren van operaties. Uit de stellingen van partijen en uit de overgelegde stukken, meer concreet de roosters voor de operatiekamers, leidt het gerecht af dat in beginsel alleen op doordeweekse dagen wordt geopereerd en niet ook in het weekend. Een redelijke uitleg van het dictum van het vonnis van 8 mei 2017 brengt daarom mee dat een dwangsom alleen kan worden verbeurd over doordeweekse dagen. Dat er in spoedeisende gevallen ook wel eens in het weekend wordt geopereerd, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, doet hier niet aan af.
4.9.
De slotsom van al het voorgaande is dat Advent, naar voorlopig oordeel, over alle doordeweekse dagen in de periode van 1 augustus 2018 tot 29 oktober 2018 een dwangsom heeft verbeurd. Daarmee is een bedrag aan dwangsommen van in totaal NAf 155.000 (namelijk, rekening houdend met de sluiting van de operatiekamers op 10 oktober 2018 (productie 11 van Advent), 62 dagen x 2.500). Dat bedrag is aanzienlijk hoger dan het totaalbedrag dat Advent aan [gedaagde] heeft betaald
(NAf 35.000 inclusief het voorschot op schadevergoeding ingevolge het vonnis van 23 oktober 2018; met dat voorschot is volgens de onbetwiste stellingen van Advent NAf 17.500 gemoeid). In zoverre faalt het standpunt van Advent dat [gedaagde] geen grond had om tot executiemaatregelen over te gaan.
4.10. [
gedaagde] heeft voor een hoger bedrag executoriaal beslag gelegd, namelijk voor een hoofdsom van NAf 212.500. Gelet op het hiervoor overwogene zal het gerecht de gelegde beslagen opheffen voor zover zij een bedrag van (155.000 – 17.500 =) NAf 137.500 in hoofdsom te boven gaan en [gedaagde] verbieden over te gaan tot executie van het meerdere. Aannemelijk is immers dat voor het meerdere geen executoriale titel bestaat, zodat [gedaagde] niet gerechtigd is executiemaatregelen te treffen. Aan het verbod zal een dwangsom worden verbonden zoals in het dictum omschreven.
4.11.
Advent heeft subsidiair gevorderd dat het beslag wordt opgeheven indien zij een bankgarantie stelt. Deze subsidiaire vordering zal worden afgewezen. Ter zitting heeft Advent desgevraagd verklaard dat met de bankgarantie zekerheid kan worden gesteld totdat het Hof op het hoger beroep tegen het vonnis van 23 oktober 2018 heeft beslist. Die procedure heeft strikt genomen echter niets te maken met de vraag in de onderhavige procedure, namelijk of Advent ingevolge het vonnis van 7 mei 2018 dwangsommen heeft verbeurd. Niet gebleken is van zwaarwegende belangen aan de zijde van Advent die meebrengen dat van haar niet kan worden gevergd de verdere executie te dulden.
4.12.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Advent worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 1.500 aan salaris.
In reconventie
4.13.
Het voorwaardelijke deel van de vordering van [gedaagde] strekt ertoe dat de in het vonnis van 8 mei 2017 opgelegde dwangsom wordt verhoogd tot NAf 35.000. Deze vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat het gerecht Advent volgt in haar standpunt dat de dwangsom slechts wordt verbeurd over de dagen dat Advent [gedaagde] niet toelaat op de vaste en vooraf ingeroosterde uren in de operatiekamer. Uit de beoordeling in conventie volgt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan. Dit deel van de vordering van [gedaagde] blijft daarom buiten beschouwing.
4.14.
Met het onvoorwaardelijke deel van zijn vordering beoogt [gedaagde] te bereiken dat het aantal uren per maand dat hij vast wordt ingeroosterd wordt verdubbeld van 14 naar 28. De vordering is niet toewijsbaar. Het gerecht overweegt hiertoe als volgt.
4.15.
Het gerecht zal moeten beoordelen of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] aanspraak heeft op toekenning van 28 vaste operatie-uren. [gedaagde] stelt dat hij die uren nodig heeft om aan de behoeften van zijn patiënten tegemoet te kunnen komen. Ook stelt hij dat de operatie-uren door Advent oneerlijk worden verdeeld: andere artsen krijgen meer uren toebedeeld dan hij, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat. Advent heeft hier tegen in gebracht dat alle artsen te kampen hebben met wachtlijsten en dat dus iedereen meer operatie-uren wil krijgen. Eventuele extra uren die beschikbaar komen worden gelijktijdig aan alle artsen aangeboden, op basis van een systeem van ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’. De arts die als eerste reageert, krijgt in principe extra uren toebedeeld. Sommige artsen hebben meer uren dan [gedaagde], sommigen ook minder, aldus Advent.
4.16.
Het gerecht is van oordeel dat, gelet op dit debat, onvoldoende duidelijkheid bestaat omtrent de vraag of [gedaagde] tekort wordt gedaan met het hem ter beschikking gestelde aantal uren. Onvoldoende inzicht bestaat in de bijzonderheden die (mogelijk) gelden voor de verschillende artsen en de medische gebieden waarop zij actief zijn. Niet ondenkbaar is dat louter het aantal toegekende uren niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of [gedaagde] oneerlijk wordt behandeld. De omstandigheid dat [gedaagde] niet elders kan opereren en andere artsen mogelijk wel, kan relevant zijn, maar kan niet geacht worden zonder meer bepalend te zijn. Van belang is ook dat, zoals Advent onbetwist heeft gesteld, het totaal aantal beschikbare uren (te) beperkt is, zodat een uitbreiding van het aantal uren van [gedaagde] onherroepelijk ten koste gaat van uren van anderen. Mogelijk is dit een aanvaardbare consequentie, maar het ontbreekt aan voldoende aanknopingspunten om op dit punt een verantwoorde beslissing te nemen. De vordering komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
4.17.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten van Advent, die worden begroot op NAf 750 voor salaris.

5.Beslissing

Het gerecht, rechtdoende in kort geding
In conventie
5.1.
heft op de op 31 oktober 2018 ten laste van Advent door [gedaagde] onder de MCB-bank en de SVB gelegde beslagen en verbiedt [gedaagde] om tot executie over te gaan van dwangsommen over de periode van 1 augustus 2018 tot 26 oktober 2018 voor zover deze beslagen en deze executie een bedrag in hoofdsom van NAf 137.500 te boven gaan, het bedoelde verbod op straffe van een dwangsom van NAf 1.500 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] daarmee in strijd handelt met een maximum van NAf 150.000;
5.2.
veroordeelt Advent in de proceskosten van [gedaagde], begroot op NAf 1.500;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van Advent, begroot op NAf 750;
5.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2018.