In deze zaak vordert de bank, Banco di Caribe N.V., betaling van een bedrag van NAf 4.161.486 en USD 196,12 van de gedaagde, die zich garant heeft gesteld voor de verplichtingen van een vennootschap. De gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere stellende dat de eerste garantie is komen te vervallen door de totstandkoming van een tweede garantie. De rechtbank oordeelt dat beide garanties van kracht zijn, omdat de eerste garantie nooit is teruggegeven of geannuleerd door de bank. De gedaagde heeft ook aangevoerd dat zijn echtgenote niet heeft meegetekend voor de tweede garantie, maar de rechtbank concludeert dat dit verweer niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden en dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de garantstellingen zijn komen te vervallen door de nieuwe rechtsverhouding die in 2009 zou zijn ontstaan. De rechtbank concludeert dat de bank haar vordering voldoende heeft onderbouwd en dat de verweren van de gedaagde niet slagen. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten en de vordering van de bank wordt toegewezen.