1.1Bij landsbesluit van 19 april 2010 is aan [concessiehoudster] voor een periode van vijftien jaar de Concessie verleend onder daarbij vermelde nadere voorwaarden.
Op grond van artikel 44 van de Concessie kan de Concessie na voorafgaande waarschuwing van de Minister bij een met redenen omkleed landsbesluit, [concessiehoudster] gehoord, voorlopig of definitief worden ingetrokken, indien ondanks een krachtens artikel 32, tweede lid, van de Ltcv opgelegde administratieve boete een door de Minister gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 32, eerste lid, niet wordt nagekomen (onder a) en indien de exploitatie van de telecommunicatie-infrastructuur, anders dan ten genoegen van de Minister aan te tonen overmacht, niet volgens het bepaalde in de Concessie of de daaraan verbonden technische- en operationele richtlijnen plaatsvindt (onder c).
Op grond van artikel 46, eerste lid, is het [concessiehoudster] niet toegestaan de Concessie aan een andere natuurlijke- of rechtspersoon over te dragen behoudens met voorafgaande toestemming van de Minister. Op grond van het tweede lid wordt onder ‘overdracht’ mede verstaan verkoop van in totaal meer dan 50% van de aandelen. Op grond van het derde lid kan de Concessie worden ingetrokken als [concessiehoudster] zich niet aan de in het eerste lid vermelde verplichting houdt.
2. [ Eiseres] is de oorspronkelijke concessiehouder en de grootste aanbieder van telecomdiensten in Curaçao. Zij stelt oneerlijke concurrentie van [concessiehoudster] te ondervinden, doordat [concessiehoudster], anders dan [eiseres], geen gevolg heeft gegeven aan de uit de Concessie volgende verplichting een landelijk dekkende telecommunicatie-infrastructuur uit te rollen (de uitrolverplichting). [Concessiehoudster] heeft zich volgens [eiseres] ten aanzien van de uitrolverplichting beperkt tot commercieel aantrekkelijke gebieden (‘cherry picking’), terwijl [eiseres] ook kosten moet maken voor commercieel veel minder aantrekkelijke gebieden. Wegens het verzaken van de uitrolverplichting moet de Minister volgens [eiseres] de Concessie intrekken en toestemming onthouden voor de overdracht van de Concessie aan [derde-belanghebbende] (via een aandelentransactie).
Na advies te hebben ingewonnen bij BTP, dat een nader onderzoek heeft ingesteld naar de exploitatie door [concessiehoudster], heeft de Minister bij het bestreden besluit in overeenstemming met dat advies, de afwijzing en toestemming gehandhaafd.
3. Nu ter zitting is gebleken dat de aandelentransactie tussen [concessiehoudster] en [derde-belanghebbende] is geëffectueerd, heeft alleen [derde-belanghebbende] een rechtstreeks belang bij het bestreden besluit. Zij wordt hier dan ook als derde-partij aangemerkt.
Ten aanzien van de afwijzing
4. Het Gerecht stelt ambtshalve voorop dat intrekking van de Concessie alleen bij landsbesluit kan geschieden en dus niet een bevoegdheid betreft van de Minister, maar van de Regering van Curaçao (de Regering).
De wettelijke grondslag voor de door [eiseres] verzochte intrekking van de Concessie wegens schending van de uitrolverplichting kan alleen worden gevonden in artikel 32 van de Ltcv in samenhang met artikel 44, aanhef en onder a, van de Concessie. Anders dan [eiseres] meent kan artikel 44, aanhef en onder c, daartoe niet dienen, omdat deze bepaling niet mede ziet op de aanleg van de telecommunicatie-structuur, maar alleen op de wijze van exploitatie daarvan.
Voorwaarde voor intrekking op grond van artikel 44, aanhef en onder a, is dat ondanks een door de Minister opgelegde boete [concessiehoudster] nalatig zou blijven te voldoen aan een door hem gegeven aanwijzing over de nakoming van een verplichting.
Het Gerecht vindt in het voorgaande aanleiding de afwijzing zo op te vatten dat de Minister daarbij heeft geweigerd [concessiehoudster] een aanwijzing op grond van artikel 32, eerste lid, van de Ltcv te geven om te voldoen aan de uitrolverplichting, waarvan niet nakoming op grond van het tweede lid gesanctioneerd zou kunnen worden met een boete. Het bestreden besluit strekt in zoverre dan tot de handhaving van de weigering [concessiehoudster] een aanwijzing te geven ter zake van de uitrolverplichting.
5. Tussen partijen is niet in geschil, en ook het Gerecht gaat daarvan uit, dat aan de Concessie de uitrolverplichting is verbonden, echter zonder dat die verplichting is geconcretiseerd door die te binden aan een termijn. Volgens het bestreden besluit is dat toen bewust zo geregeld, omdat [concessiehoudster], anders dan [eiseres] en haar dochtervennootschappen indertijd, niet kon beschikken over een vooraf (geheel) aangelegd netwerk, zodat binding aan een termijn onredelijk zou zijn.