In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), en verweerder. Eiseres, die als adjunct-directeur werkzaam was bij een verzorgingstehuis, had een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op tegemoetkomingen op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvO) en de Landsverordening Ziekteverzekering. Eiseres had op 31 oktober 2016 een ongeval gehad op de buitentrap van haar woning, waarbij zij letsel opliep. Het dienstverband met het verzorgingstehuis eindigde op 31 augustus 2017, en sindsdien was eiseres niet meer in staat om te werken.
De kern van het geschil was of het ongeval dat eiseres was overkomen, kon worden aangemerkt als een dienstongeval zoals gedefinieerd in de LvO. Eiseres stelde dat zij op weg naar haar werk was toen het ongeval plaatsvond, en verwees naar de Memorie van Toelichting bij de LvO en een eerdere uitspraak van het College van Beroep. Het Gerecht oordeelde dat om als dienstongeval te worden aangemerkt, het ongeval objectief gerelateerd moest zijn aan de dienstvervulling. Het Gerecht concludeerde dat het ongeval zich had voorgedaan op het erf van eiseres, binnen haar woonplaats, en dat dit niet kon worden aangemerkt als een ongeval 'gaande van huis naar werk'.
Daarom verklaarde het Gerecht het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van de uitspraak.