ECLI:NL:OGEAC:2018:279

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
CUR201803704
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning

In deze zaak heeft verzoekster, wonende in Curaçao, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Dit verzoek volgde op de afwijzing van haar aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf door de Minister van Justitie op 8 oktober 2018. Verzoekster heeft op 25 oktober 2018 beroep ingesteld tegen deze afwijzing en vroeg op 5 november 2018 om een voorlopige voorziening, zodat zij de beslissing op haar beroepschrift kon afwachten zonder risico op verwijdering.

Het Gerecht heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op grond van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (Ltu) de minister bevoegd is om personen te verwijderen die in strijd met de wet het land zijn binnengekomen of wiens verblijfsvergunning is vervallen. Het Gerecht oordeelde dat verzoekster niet voldoende spoedeisend belang had bij haar verzoek om voorlopige voorziening, omdat niet was gebleken dat er een dreiging van verwijdering bestond. De afwezigheid van een dergelijke dreiging maakte het verzoek niet voor inwilliging vatbaar.

Uiteindelijk heeft het Gerecht het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd op 9 november 2018 bekendgemaakt door rechter N.M. Martinez in tegenwoordigheid van griffier S.N. Aswani. Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open, zoals vermeld in hoofdstuk 5 van de Landsverordening administratief recht (Lar).

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Beslissing

op grond van artikel 87, derde lid, van de Lar in het geding tussen:

[verzoekster],

wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.S.M. Moeniralam, advocaat,
en

DE MINISTER VAN JUSTITIE,

verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 8 oktober 2018 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen (de bestreden beschikking).
Daartegen heeft verzoekster op 25 oktober 2018 beroep ingesteld bij dit Gerecht (CUR201803539).
Op 5 november 2018 heeft verzoekster om een voorlopige voorziening hangende het beroep verzocht.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 85, eerste lid, van de Lar kan, voor zover thans van belang, een beschikking, waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, op verzoek van de indiener geheel of gedeeltelijk worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
Artikel 86 van de Lar bepaalt dat het Gerecht met spoed in raadkamer op het verzoek beslist, na het horen, althans behoorlijke schriftelijke oproeping daartoe van alle partijen en hun gemachtigden.
Op grond van artikel 87, derde lid, van de Lar kan het Gerecht op het verzoek beslissen met terzijdestelling van artikel 86, indien het Gerecht van oordeel is dat partijen er niet door in hun belangen worden geschaad.
1.2
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening Toelating en uitzetting (Ltu) kan de minister van Justitie uit Curaçao verwijderen:
a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnen gekomen;
b. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Op grond van het derde lid geschiedt de verwijdering krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, hetwelk aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
2. Met haar verzoek beoogt verzoekster te bewerkstelligen dat zij de beslissing op het door haar ingediende beroepschrift op Curaçao mag afwachten.
3. Naar het oordeel van het Gerecht is het verzoek evident niet voor inwilliging vatbaar, omdat niet is gebleken dat verzoekster een voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar verlangde voorlopige voorziening. Verder is gesteld noch gebleken dat, als gevolg van de bestreden beschikking, ten aanzien van haar verblijf hier te lande op korte termijn bestuurlijke handhaving door middel van verwijdering op grond van artikel 19 van de Ltu of anderszins dreigt. Bij afwezigheid van een dergelijke dreiging is voor toepassing van artikel 85 van de Lar, zoals door verzoekster verzocht, geen plaats.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
wijsthet verzoek
af.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt op 9 november 2018 te Curaçao, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.