ECLI:NL:OGEAC:2018:276

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
CUR201803342
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executieverkoop door bank; misbruik van bevoegdheid?

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderden Marli Transport & Leasing N.V. en [eiseres] in kort geding de bank RBC Royal Bank N.V. te bevelen de openbare verkoop van onroerende zaken te staken. De achtergrond van het geschil ligt in een betalingsachterstand die Marli c.s. hadden ten opzichte van de bank, voortvloeiend uit kredietovereenkomsten die in 2012 waren herstructureerd. Ondanks dat Marli c.s. in het verleden extra betalingen hadden gedaan, was er een aanzienlijke achterstand ontstaan die sinds 2017 niet meer was ingelopen. De bank had aangekondigd tot executie over te gaan, wat Marli c.s. als misbruik van bevoegdheid betitelden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2018 werd duidelijk dat Marli c.s. niet in staat waren om hun betalingsverplichtingen na te komen, en dat er geen concrete voorstellen waren gedaan om de achterstand in te lopen. Het Gerecht oordeelde dat de bank in redelijkheid gebruik kon maken van haar rechten als hypotheekhouder, en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid. De vorderingen van Marli c.s. werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de bank.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan betalingsverplichtingen en de rechten van hypotheekhouders in geval van wanbetaling. Het Gerecht concludeerde dat de omstandigheden niet voldoende waren om de bank te verbieden tot executie over te gaan, en dat de belangenafweging in het voordeel van de bank uitviel.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
MARLI TRANSPORT & LEASING N.V.,
[eiseres],
gevestigd respectievelijk wonende te Curaçao,
eisers,
gemachtigde: mr. J.E. Lovert,
tegen
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen zullen hierna Marli, [eiseres] (of eisers gezamenlijk) en de bank genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnen gekomen op 5 oktober 2018;
- de aanvullende producties van Marli c.s.;
- de producties van de bank;
- de mondelinge behandeling van 18 oktober 2018;
-de door beide gemachtigden overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiseres] is aandeelhouder van Marli. In het verleden was [eiseres] ook bestuurder van Marli.
2.2.
Tussen Marli c.s. en de bank zijn kredietovereenkomsten tot stand gekomen. Deze zijn in september 2012 geherstructureerd. Die herstructurering heeft geleid tot maandlasten van NAf 8.886,11 voor Marli en NAf 2.949,52 voor [eiseres].
2.3.
Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze geldleningen hebben Marli c.s. het recht van hypotheek aan de bank verleend op een tweetal onroerende zaken, gelegen aan de Mamayaweg en de Kaya Harmonia.
2.4.
Marli c.s. hebben een achterstand laten ontstaan in hun maandelijkse betalingsverplichtingen.
2.5.
Vanaf 2016 heeft de bank Marli c.s. aangemaand om de ontstane achterstand aan te zuiveren. Hoewel Marli c.s. verschillende keren meer hebben betaald dan hun maandelijkse betalingsverplichtingen, hebben zij de opgelopen achterstand niet aangezuiverd. Vanaf het vierde kwartaal van 2017 hebben Marli c.s. bovenop de maandelijkse verplichte bedragen geen extra stortingen meer gedaan.
2.6.
Tussen Marli en de bank heeft contact plaats gevonden om te komen tot een minnelijke regeling van het ontstane geschil.
2.7.
Bij brief van 20 mei 2018 heeft de notaris op verzoek van de bank aan Marli c.s. bericht over te gaan tot de openbare verkoop van de onroerende zaken in verband met de betalingsachterstand van Marli c.s.
2.8.
Bij exploot van 13 september 2018 heeft de deurwaarder op verzoek van de bank de openbare verkoop van beide onroerende zaken aangezegd tegen 26 oktober 2018.

3.Het geschil

3.1.
Marli c.s. vorderen om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, de bank te bevelen om de openbare verkoop van de onroerende zaken te staken en gestaakt te houden, op verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de bank in de proceskosten.
3.2.
De bank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van Marli c.s. in de proceskosten, zulks bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling

4.1.
Gegeven de aanzegging door de bank van de veiling, is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.
Niet ter discussie staat dat Marli c.s. een betalingsachterstand jegens de bank hebben en ter zake in verzuim zijn, zodat de bank in beginsel gebruik kan maken van haar rechten als hypotheekhouder en kan overgaan tot parate executie door middel van een executoriale verkoop (artikel 3:268 lid 1 BW). Om de bank te verbieden over te gaan tot die executoriale verkoop, zoals Marli c.s. vorderen, zal daarom sprake moeten zijn van omstandigheden die maken dat de bank misbruik maakt van deze bevoegdheid.
4.3.
Van misbruik van bevoegdheid is naar voorlopig oordeel echter niet gebleken. Het gerecht overweegt het volgende.
4.4.
Marli c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij weliswaar in het verleden achterstand hebben laten ontstaan, maar dat zij al geruime tijd de reguliere maandelijkse betalingen weer voldoen en ook extra stortingen hebben gedaan om hun achterstand aan te zuiveren. Als gevolg hiervan is de totale achterstand aanzienlijk geringer dan die eerder was, aldus Marli c.s. Naar het oordeel van het gerecht zien Marli c.s. met dit betoog echter over het hoofd dat zij alweer geruime tijd geleden zijn gestopt met het doen van extra betalingen om hun achterstand verder aan te zuiveren. Uit de eigen gegevens van Marli blijkt immers dat Marli c.s. in september 2017 voor het laatst meer hebben betaald dan de maandelijks verplichte bedragen. Dit is van belang, omdat vaststaat dat Marli c.s. nog altijd een aanzienlijk bedrag aan achterstand jegens de bank verschuldigd zijn. Gelet op het ontbreken van enige aanzuivering van die achterstand gedurende meer dan een jaar, heeft de bank zich dus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zij niet het vertrouwen kan hebben dat Marli c.s. die achterstand spoedig zullen hebben ingelopen.
4.5.
Dit geldt te meer, nu Marli c.s. bij verschillende gelegenheden wel voorstellen hebben gedaan aan de bank om tot aflossing te kunnen komen, maar geen van die voorstellen op enigerlei wijze concreet hebben gemaakt. Zo hebben zij gesuggereerd dat hun schuld door een andere financierder wordt overgenomen en dat de echtgenoot van [eiseres] een lening afsluit om daarmee een substantiële storting te doen. Zij hebben de daad echter niet bij het woord gevoegd. In dat verband hebben zij aangevoerd dat de bank bereid zou moeten zijn om zekerheden op te geven om deze oplossingen te realiseren, maar Marli c.s. kunnen in redelijkheid niet van de bank verwachten eerst afstand te doen van haar zekerheden en pas later een betaling van de kant van Marli c.s. te ontvangen. Verder is van belang dat [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat Marli in haar bedrijfsvoering afhankelijk is van opdrachten van de Isla en dat het grotendeels stil liggen van de raffinaderij er de oorzaak van is dat Marli geen extra stortingen heeft kunnen doen. Mede gelet op deze verklaring en de huidige omstandigheden waarin de Isla zich bevindt – die geacht moeten worden van algemene bekendheid te zijn – kan een en ander er niet toe leiden dat perspectief bestaat op een aanzuivering van de achterstand binnen afzienbare tijd.
4.6.
Marli c.s. verwijten de bank dat zij zich jegens hen onnodig hard opstelt, niet bereid is mee te denken over een oplossing zonder een substantiële betaling en geen deugdelijke administratie voert van de door Marli c.s. verrichte betalingen. Op zichzelf mag van de bank verwacht worden in staat te zijn om haar klanten deugdelijk te informeren over hun betalingsverplichtingen en betalingen ook ordelijk en inzichtelijk te administreren. Dat Marli c.s. hieromtrent klachten hebben kan echter niet leiden tot de conclusie dat de bank misbruik maakt van haar bevoegdheid om tot executie over te gaan. Niet ter discussie staat immers dat nog altijd sprake is van een aanzienlijke betalingsachterstand en dat Marli c.s. die achterstand sinds meer dan een jaar niet verder hebben ingelopen. Dat de bank zich mogelijk harder jegens Marli c.s. opstelt dan voorheen, kan evenmin bijdragen aan het oordeel dat de bank misbruik van bevoegdheid maakt. Gegeven de ontstane betalingsachterstand, heeft de bank zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat een substantiële betaling nodig was alvorens te spreken over andere oplossingen.
4.7.
Naar voorlopig oordeel kan dus niet worden gesproken van misbruik van executiebevoegdheid aan de zijde van de bank. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Gegeven het feitelijke betaalgedrag van Marli c.s. in het voorbije jaar, kan de bank in redelijkheid niet het vertrouwen hebben dat de achterstand alsnog binnen afzienbare termijn zal zijn ingelopen. Het belang om in dergelijke omstandigheden te kunnen overgaan tot uitwinning van de verstrekte zekerheden weegt zwaar. Dat een van de hypothekeerde onroerende zaken, te weten het appartementengebouw aan de Mamayaweg, bedoeld is om op enig moment te dienen als pensioenvoorziening van [eiseres], kan aan dat belang niet afdoen. In de gegeven omstandigheden zou dat er immers toe leiden dat het hypotheekrecht op die onroerende zaak voor de bank (vrijwel) betekenisloos wordt.
4.8.
Subsidiair hebben Marli c.s. verzocht om de bank te gebieden slechts over te gaan tot de uitwinning van een van de onroerende zaken, namelijk de woning aan de Kaya Harmonia. Met de opbrengst daarvan kan de volledige lening en achterstand van [eiseres] worden afgelost en kan ook een storting plaatsvinden op de lening van Marli, waarna de bank zonder wezenlijke risico’s, immers met behoud van het hypotheekrecht op het gebouw aan de Mamayaweg, de kredietrelatie met Marli kan voortzetten.
4.9.
Het gerecht ziet voor deze voorziening onvoldoende grond. Gevolg van deze voorziening zou zijn dat de bank de kredietrelatie met Marli moet voortzetten, terwijl de bank zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat daarvoor geen basis meer bestaat. Behalve op de hierboven genoemde omstandigheden, heeft de bank ook – en onbetwist – gesteld dat [eiseres] zich in strijd met de contractuele afspraken heeft laten uitschrijven als bestuurder van Marli, waarmee Marli ook in zoverre wanprestatie jegens de bank heeft gepleegd. Verder heeft de bank aangevoerd dat hoogst twijfelachtig is of de veiling van de woning aan de Kaya Harmonia voldoende zal opleveren, aangezien tot dusverre slechts belangstelling is getoond voor het gebouw aan de Mamayaweg.
4.10.
De slotsom van het voorgaande is dat geen grond bestaat voor het treffen van enigerlei voorziening in kort geding. De vorderingen zullen dus worden afgewezen en Marli c.s. zullen worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Marli c.s. in de proceskosten van de bank, tot op heden begroot op NAf 1.500;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 24 oktober 2018.