ECLI:NL:OGEAC:2018:271

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
CUR201601472
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen oud-zakenpartners over kantoorpand ondergebracht in stichting; ontslag bestuurder en ontbinding stichting

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee voormalige zakenpartners, [eiser sub 1] en [gedaagde sub 3], die samen een kantoorpand hebben dat ondergebracht is in een stichting particulier fonds, de Marshanti Foundation. De partners kunnen het niet eens worden over de huuropbrengsten en de verdeling van het kantoorpand. Na een zakelijke scheiding in november 2012 heeft [gedaagde sub 3] via zijn vennootschap PMP de zeggenschap over de stichting. In een eerder vonnis van 9 juli 2018 is geoordeeld dat gedaagden de vordering van [gedaagde sub 3]’s vennootschap Emyr en de hypothecaire bezwaring van het kantoorpand niet aan eisers kunnen tegenwerpen. Gedaagden zijn in de gelegenheid gesteld om inzage te geven in de inkomsten en uitgaven van de stichting, maar hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

Eisers verzoeken om het ontslag van PMP, [gedaagde sub 3] en Gijsbertha als bestuurders van de stichting, en om een bestuursverbod voor vijf jaar. Het Gerecht oordeelt dat er sprake is van wanbeleid en dat het ontslag van PMP gerechtvaardigd is. Het verzoek om een bestuursverbod wordt afgewezen, omdat het geschil niet in de verhouding klant-trustkantoor ligt, maar tussen voormalige zakenpartners. Eisers verzoeken ook om een onafhankelijke bestuurder aan te stellen voor de ontbinding van de stichting, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat er geen geschikte kandidaat is.

Het Gerecht ontbindt de stichting ambtshalve en benoemt mr. B. Nagelmakers als curator en mr. U.I.D. Luydens als rechter-commissaris. PMP en [gedaagde sub 3] worden veroordeeld tot schadevergoeding aan eisers voor onrechtmatig handelen, en moeten rekening en verantwoording afleggen. De uitspraak is gedaan door mr. P.E. de Kort op 5 november 2018.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNISen
BESCHIKKING
in de zaak van:
[EISERS],
te [woonplaats], Nederland,
eisers,
gemachtigde: mr. R.F. van den Heuvel,
tegen

1.SPF MARSHANTI FOUNDATION,

2. PMP (CURAÇAO) N.V.,

3. [GEDAAGDE sub 3],

4. [GEDAGGDE sub 4],
te Curaçao,
gedaagden,
gemachtigde: mr. A.C. Small.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het vonnis van 9 juli 2018
- de akte van eisers van 27 augustus 2018
- de akte van gedaagden van 24 september 2018.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Ook in deze uitspraak zal tot uitgangspunt worden genomen dat deze zaak in de kern een geschil is tussen twee voormalige zakenpartners - [eiser sub 1] en [gedaagde sub 3] - die samen een kantoorpand hebben aan de Fransche Bloemweg en het niet eens kunnen worden over de huuropbrengsten en de verdeling van het kantoorpand. Om belasting te besparen hebben zij het kantoorpand destijds ondergebracht in een stichting particulier fonds, Marshanti. In hun onderlinge verhouding is dat echter bijzaak: uitgangspunt was en bleef dat het pand van hen gezamenlijk was en dat de revenuen aan hen gezamenlijk, ieder voor de helft, zouden toekomen. Sinds hun zakelijke scheiding in november 2012 is het de facto alleen nog [gedaagde sub 3], via zijn vennootschap PMP - welke vennootschap behalve de enige bestuurder van Marshanti tevens de huurder is van het kantoorpand - die zeggenschap heeft in Marshanti.
2.2
Bij het vonnis van 9 juli 2018 is onder meer geoordeeld dat gedaagden de gestelde vordering van [gedaagde sub 3]’s vennootschap Emyr en de hypothecaire bezwaring van het kantoorpand in september 2013, alsmede de daaruit voor Marshanti voortvloeiende betalingsverplichtingen, in redelijkheid niet aan eisers kunnen tegenwerpen. Ook is geoordeeld dat moet worden uitgegaan van een door PMP aan Marshanti te betalen huur van EUR 7.000 per maand over de periode december 2012 tot en met maart 2014, en van NAf 3.500 vanaf april 2014 en dat PMP gehouden is rekening en verantwoording af te leggen.
2.3
Gedaagden zijn bij het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld eisers alsnog inzage te geven in de inkomsten en uitgaven van Marshanti door overlegging aan eisers van een opstelling en van de bank afkomstige overzichten van de mutaties op de rekening(en) van Marshanti. Voorts zijn gedaagden in de gelegenheid gesteld tot afdracht van de helft van de netto-huuropbrengsten.
2.4
Gedaagden hebben zich in hun vervolgens genomen akte op het standpunt gesteld dat het tussenvonnis berust op feitelijke misslagen en dat op de daarin gegeven bindende eindbeslissingen dient te worden teruggekomen. Het Gerecht ziet daartoe in hetgeen gedaagden in dit verband hebben aangevoerd geen aanleiding, en volhardt bij hetgeen bij dat vonnis is overwogen en beslist (met dien verstande dat overwegingen 4.8 en 4.9 in omgekeerde volgorde moeten worden gelezen, maar dat heeft geen gevolgen voor het vervolg van het geding). Gedaagden hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden gelegenheid tot het geven van inzage en het doen van afdracht.
2.5
Eisers verzoeken (sub 4 bij wijziging van eis) het ontslag van PMP, [gedaagde sub 3] en Gijsbertha als (feitelijk) bestuurders van Marshanti, met bepaling dat zij voor de duur van vijf jaar geen bestuurder van een stichting meer mogen zijn. Het uitblijven van rekening en verantwoording, alsmede hetgeen in dit geding aannemelijk is geworden over voor eisers en Marshanti nadelige rechtshandelingen die PMP als bestuurder van Marshanti ten gunste van zichzelf heeft verricht - in het bijzonder de hypotheekverlening en de huurverlaging - leidt tot de conclusie dat sprake is van wanbeleid en dat het verzochte ontslag van PMP gerechtvaardigd en geboden is. PMP zal bij deze uitspraak worden ontslagen als bestuurder van Marshanti. Voor een beslissing over de feitelijk leidinggevenden bestaat gelet daarop geen belang.
2.6
Het gevraagde bestuursverbod zal worden afgewezen. PMP, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zijn actief in de Curaçaose trustsector. Het betreft in deze zaak in de kern niet een geschil in de verhouding klant-trustkantoor, maar een geschil tussen voormalig zakelijke partners. Gelet op die achtergrond rechtvaardigt het handelen van gedaagden geen bestuursverbod.
2.7
Eisers verzoeken voorts dat het Gerecht “[eiser sub 1], althans een onafhankelijke partij als bestuurder aanstelt die tot taak krijgt de stichting te ontbinden en vereffenen”. Gelet op de slechte verhouding tussen partijen, komt [eiser sub 1] niet in aanmerking voor aanstelling als bestuurder. Dat er een derde is die de bestuurderstaak op zich zou kunnen en willen nemen, en wie dat dan zou zijn, is gesteld noch gebleken. Gelet daarop zal het verzoek van eisers om een bestuurder aan te stellen worden afgewezen.
2.8
Artikel 2:57 lid 2 BW bepaalt dat de rechter tegelijk met de afwijzing van een verzoek om een bestuurder aan te stellen ambtshalve de stichting kan ontbinden. Daartoe zal bij deze uitspraak worden overgegaan. Marshanti heeft haar bestaansgrond met de zakelijke scheiding van [eiser sub 1] en [gedaagde sub 3] en de daarop gevolgde conflicten verloren en vormt een belemmering die scheiding af te wikkelen. In overeenstemming met artikel 2:24 lid 4 BW, zal bij deze uitspraak tevens een curator worden benoemd en een rechter-commissaris aangewezen.
2.9
Overweging 2.2 en hetgeen overigens is overwogen, leidt tot de veroordelingen van PMP als hieronder opgenomen onder 3.3 tot en met 3.6;
2.1
Terzake de voor eisers nadelige bezwaring met hypotheek, de verlaging van de huur en het nalaten van het doen van afdrachten en van rekening en verantwoording, mede bezien in samenhang met de kenbare belangen van eisers en de verhouding van [eiser sub 1] en [gedaagde sub 3] als ex-zakenpartners, treft PMP en [gedaagde sub 3] als bestuurder respectievelijk feitelijk leidinggevende van Marshanti een ernstig, persoonlijk verwijt. Zij hebben onrechtmatig jegens eisers gehandeld en zijn terzake schadeplichtig. Of en in hoeverre sprake is van schade, zal bij de vereffening van Marshanti blijken. Gelet daarop zullen de schadevergoedingsvorderingen van eisers in die zin worden toegewezen, dat PMP en [gedaagde sub 3] zullen worden veroordeeld tot vergoeding van schade, op te maken bij staat.
2.11
Ten aanzien van [gedaagde sub 4] zijn onvoldoende omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan eisers ook jegens hem vorderingen kunnen doen gelden.
2.12
De vorderingen van eisers die gericht zijn tegen Marshanti of ertoe strekken dat gedaagden Marshanti ertoe bewegen betalingen te verrichten of huur te incasseren (vorderingen 1E, 2, 7 en 8) zullen worden afgewezen. Met de ontbinding en vereffening van Marshanti wordt op deze punten afdoende in de belangen van eisers voorzien.
2.13
Het voorgaande en hetgeen reeds bij het tussenvonnis is overwogen leidt tot de hieronder in het dictum opgenomen beslissingen.
2.14
PMP en [gedaagde sub 3] zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de aan de zijde van eisers gerezen proceskosten, waarbij het gemachtigdensalaris zal worden geliquideerd op basis van 4 ½ punt, tarief 8. Eisers zullen worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 4], die evenwel op nihil zullen worden gesteld, gelet op de omstandigheid dat hij door dezelfde gemachtigde is bijgestaan en een eensluidend verweer heeft gevoerd als de overige gedaagden. Tussen eisers en Marshanti zullen de proceskosten, gelet op de uitkomt van het geding, worden gecompenseerd.

3.De beslissing

Het Gerecht:
3.1
ontslaat PMP als bestuurder van Marshanti;
3.2
ontbindt Marshanti, met aanstelling van de advocate mr. B. Nagelmakers als curator en met benoeming van mr. U.I.D. Luydens tot rechter-commissaris;
3.3
veroordeelt PMP tot betaling aan (de vereffenaar van) Marshanti van de huurtermijnen van EUR 7.000 per maand over de periode van september 2012 tot en met maart 2014 en NAf 3.500 per maand vanaf 1 april 2014, steeds voor zover niet reeds voldaan, vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand over de niet-betaalde termijnen;
3.4
veroordeelt PMP om drie maanden na de betekening aan PMP van dit vonnis de lening die namens Marshanti is aangegaan bij Orcobank af te lossen en te bewerkstelligen dat de hypothecaire inschrijving ten laste van Marshanti door Orcobank wordt doorgehaald, dit laatste op straffe van verbeurte aan eisers van een dwangsom van NAf 1.000 per dag dat PMP hiermee in gebreke blijft, met een maximum van NAf 100.000;
3.5
veroordeelt PMP tot betaling aan (de vereffenaar van) Marshanti van het bedrag van alle kosten (waaronder rente en bankkosten) die voor Marshanti met de lening bij Orcobank gemoeid zijn geweest, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data waarop de desbetreffende kosten ten laste van Marshanti zijn gebracht;
3.6
veroordeelt PMP om binnen drie maanden na de betekening aan PMP van dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen aan eisers en aan de vereffenaar van Marshanti ten aanzien van alle (overige) onttrekkingen uit Marshanti vanaf september 2012, op straffe van verbeurte aan eisers van een dwangsom van NAf 1.000 per dag dat PMP hiermee in gebreke blijft, met een maximum van NAf 100.000;
3.7
veroordeelt PMP en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, aan eisers te vergoeden de door eisers de als gevolg van de onrechtmatig geoordeelde hypotheekverlening, huurprijsverlaging en nagelaten afdracht geleden schade te vergoeden, op te maken bij staat;
3.8
veroordeelt PMP en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in de kosten van het geding aan de zijde van eisers gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 6.000 aan griffierecht, NAf 1.507,27 aan oproepingskosten, NAf 5.601,15 aan beslagkosten en NAf 13.500 voor salaris gemachtigde;
3.9
veroordeelt eisers in de kosten van het geding gerezen aan de zijde van [gedaagde sub 4] tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
3.1
compenseert de kosten tussen eisers en Marshanti aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.11
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
3.12
wijst af het meer of anders verzochte en gevorderde.
Aldus gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.