ECLI:NL:OGEAC:2018:270

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
AR 67646/2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van aandelen en deskundigenrapport in geschil tussen aandeelhouder en oud-bestuurder

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, stond de waardering van aandelen centraal. De eiseres, Global International Trading N.V., had een geschil met de oud-bestuurder over de waarde van de aandelen en de wijze van verslaglegging. De procedure omvatte meerdere vonnissen en deskundigenrapporten, waarbij de deskundige op 18 april 2018 een aanvullend rapport indiende. Dit rapport concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een wijziging in de verslaglegging en dat de intrinsieke waarde van de aandelen per 31 december 2012 correct was berekend. De oud-bestuurder had bezwaren geuit tegen de werkwijze van de deskundige, maar deze werden als te laat beschouwd en niet in overweging genomen. Het Gerecht oordeelde dat de jaarcijfers een juist beeld gaven en dat de verkoopprijs van de aandelen niet onredelijk was vastgesteld. De oud-bestuurder werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Global, evenals de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 5 november 2018.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
GLOBAL INTERNATIONAL TRADING N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigden: mr. R.G. Saleh,
tegen
[DE OUD-BESTUURDER],
wonende in [woonplaats], Nederland,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. J. de Baar.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
- het vonnis van 11 januari 2016
- het vonnis van 11 april 2016
- het vonnis van 5 juni 2017
- het vonnis van 6 november 2017
- de brief van de deskundige van 18 april 2018 met een aanvullend rapport
- het e-mailbericht van de rechter van 7 mei 2018 met een nadere vraag
- het aangevulde aanvullend rapport van de deskundige van 14 mei 2018
- de conclusies na deskundigenbericht van partijen van 9 juli 2018.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1
In zijn aanvullend verslag heeft de deskundige een nader antwoord gegeven op de tweede aan hem gestelde vraag. Het antwoord van de deskundige op die vraag luidt dat hij geen aanwijzingen heeft dat er een wijziging is opgetreden in de wijze van verslaglegging in de kwartaalrapportage per 30 juni 2010 en dat op basis van de door de deskundige uitgevoerde werkzaamheden de conclusie zou zijn dat het resultaat per 1 juli 2010 op dezelfde wijze is vastgesteld als in de jaarrekeningen 2010 tot en met 2012.
2.2
Het Gerecht neemt ook het antwoord van de deskundige op de tweede vraag over.
2.3
Uit de beantwoording door de deskundige van de vragen volgt dat Global de intrinsieke waarde van de aandelen per 31 december 2012 correct heeft berekend en dat er niet is gebleken van voor [de oud-bestuurder] nadelig uitpakkende wijzigingen in de boekhoudkundige verslaglegging na het instapmoment (de kwartaalrapportage per 30 juni 2010).
2.4
De in zijn conclusie na deskundigenbericht door [de oud-bestuurder] aangevoerde bezwaren tegen de werkwijze en conclusies van de deskundige komen te laat. Uit de brief van de deskundige van 18 april 2018 blijkt dat hij [de oud-bestuurder] bij herhaling tevergeefs heeft verzocht om commentaar op de conceptversie van zijn rapport. Uit het oogpunt van een goede procesorde zullen de bezwaren in [de oud-bestuurder]s conclusie niet alsnog aan de deskundige voor commentaar worden voorgelegd. Die bezwaren geven voorts geen aanleiding de conclusies van de deskundige niet over te nemen. De door de deskundige gevolgde werkwijze stemt overeen met zijn opdracht.
2.5
De deskundige heeft op verzoek van het Gerecht gereageerd op een nadere vraag over een in het concept-rapport van 18 april 2018 vermelde eenmalige last van EUR 299.000 terzake een in de tweede helft van 2010 opgenomen naheffing. Nu uit de door de deskundige bij zijn rapport gevoegde e-mail van [de oud-bestuurder] van februari 2011 blijkt dat [de oud-bestuurder] met het opnemen van deze last bekend was voordat hij de participatieovereenkomst met Global en WWE aanging, heeft deze kwestie geen relevantie voor de onderhavige zaak.
2.6
Slotsom is dat niet aannemelijk is geworden dat de jaarcijfers 2012 geen juist beeld gaven en dat de verkoopprijs van de aandelen te laag - en dus in het nadeel van [de oud-bestuurder] - is vastgesteld. En zijn geen gronden gebleken voor het oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Global [de oud-bestuurder] houdt aan de participatieovereenkomst en de vastgestelde verkoopprijs.
2.7
Het voorgaande en hetgeen reeds bij de eerdere tussenvonnissen is overwogen, leidt tot de beslissingen als in het dictum van dit vonnis omschreven. [De oud-bestuurder] zal zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Het gemachtigdensalaris in conventie wordt begroot op basis van 3 punten, tarief 7 en in reconventie op basis van 7 x ½ punt, tarief 7.

3.De beslissing

Het Gerecht:
in conventie
3.1
veroordeelt [de oud-bestuurder] aan Global te betalen EUR 75.788, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 tot de dag der algehele voldoening;
3.2
veroordeelt [de oud-bestuurder] in de kosten van het geding aan de zijde van Global gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.850 aan griffierecht, NAf 392,16 aan oproepingskosten, NAf 6.000 voor salaris gemachtigde en aan nakosten NAf 250 zonder betekening en NAf 400 in geval van betekening;
3.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
3.4
wijst af het gevorderde;
3.5
veroordeelt [de oud-bestuurder] in de kosten van het geding aan de zijde van Global gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 7.000 voor salaris gemachtigde, alsmede in de (door [de oud-bestuurder] voorgeschoten) kosten van de deskundige;
3.6
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.