ECLI:NL:OGEAC:2018:27

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
CUR201600294
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een N.V. gevestigd in Curaçao, in beroep was gekomen tegen een naheffingsaanslag winstbelasting en een boete. De belanghebbende had echter het verschuldigde griffierecht van Naf. 150,- niet betaald, wat volgens de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) een voorwaarde is voor ontvankelijkheid van het beroep. Het Gerecht had de belanghebbende en haar oud-bestuurder herhaaldelijk geïnformeerd over de betalingsverplichting en de gevolgen van niet-betaling. Ondanks deze waarschuwingen heeft de belanghebbende nagelaten om het griffierecht tijdig te voldoen. Het Gerecht oordeelde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de wettelijke vereisten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de verantwoordelijkheden van partijen in het proces.

Uitspraak

Uitspraak van 1 maart 2018
BBZ nr. CUR201600294
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
Na vereenvoudigde behandeling van het beroep in de zin van artikel 7a van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) in het geding tussen:
[ X ] N.V., gevestigd in Curaçao,
belanghebbende,
en,
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 24 juli 2015 over het jaar 2013 een naheffingsaanslag winstbelasting en een boete opgelegd. De bestuurder van belanghebbende, [ Z NV], is namens belanghebbende op 14 augustus 2015 tegen de aanslag en de boete in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft op 23 februari 2016 uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslag en de boete gehandhaafd. De bestuurder belanghebbende is, via haar bestuurder, op 3 maart 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar.
1.2
Het Gerecht heeft de bestuurder van belanghebbende, met dagtekening 23 januari 2017, per e-mail een brief verstuurd met de mededeling dat griffierecht is verschuldigd van Naf. 150,- en dat het bedrag binnen zes weken na dagtekening van de brief moet zijn betaald. De brief is naar het juiste e-mailadres verzonden. In de brief is vermeld dat, indien het griffierecht niet tijdig wordt betaald, het beroep niet- ontvankelijk kan worden verklaard.
1.3
Nadien heeft het Gerecht [ Z NV] ter herinnering een brief doen
toekomen met dagtekening 15 maart 2017 met de mededeling dat uit de administratie
van het Gerecht blijkt dat belanghebbende nog niet heeft voldaan aan de uitnodiging
om het griffierecht te betalen en dat het griffierecht binnen twee weken na dagtekening
van de brief betaald dient te worden. Deze brief is op 15 maart 2017 per e-mail
verstuurd. Ook is belanghebbende in deze brief erop gewezen dat bij niet tijdige
betaling niet- ontvankelijk verklaring kan volgen.
1.4
Op 15 en 16 maart 2017 heeft [ Z NV ] e-mails naar het Gerecht
gestuurd met de mededeling dat zij is afgetreden als bestuurder van belanghebbende.

2.OVERWEGINGEN OMTRENT HET BEROEP

2.1
Ingevolge artikel 7a, letter b Landsverordening op het beroep in belastingzaken
(LBB) kan het Gerecht, totdat partijen zijn uitgenodigd voor de behandeling van de
zaak, onmiddellijk uitspraak doen indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
2.2
Op grond van artikel 18, eerste lid LBB juncto artikel 1, sub b Landsbesluit
griffierechten beroep in belastingzaken is belanghebbende voor het door haar
ingestelde beroep Naf. 150 griffierecht verschuldigd. Ingevolge artikel 18, derde lid
LBB dient de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het
griffierecht te wijzen en mede te delen dat het griffierecht binnen zes weken na de
verzending van zijn mededeling dient te zijn betaald aan, voor zover hier van belang,
het Gerecht in eerste aanleg (verder: het Gerecht). In het vierde lid van dat artikel is
geregeld dat, indien het griffierecht niet tijdig is betaald, het beroep niet-ontvankelijk
wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van
het beroepschrift in verzuim is geweest.
2.3
Gelet op het bepaalde in artikel 18, derde lid LBB heeft belanghebbende het griffierecht niet tijdig betaald. [ Z NV ] heeft, naar aanleiding van het herhaald verzoek om betaling van het griffierecht, verklaard dat zij niet langer bestuurder is van belanghebbende, dat er geen nieuwe bestuurder benoemd is en dat er verder geen contactgegevens zijn. Naar het oordeel van het Gerecht had het op de weg van belanghebbende en haar oud-bestuurder gelegen om een adreswijziging aan het Gerecht te doen toekomen. Nu zij dit niet gedaan hebben moet het er voor worden gehouden dat het Gerecht belanghebbende op juiste wijze in kennis gesteld heeft van de verschuldigdheid van het griffierecht. Verder is gesteld noch gebleken dat sprake is van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak komt het Gerecht niet toe.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit Gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier, N.N. Noël-van der Biezen en uitgesproken op 1 maart 2018.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen schriftelijk verzet doen bij het Gerecht in eerste aanleg (art. 7b van de Landsverordening beroep in belastingzaken, hierna LBB).
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt overeenkomstig art. 7b, tweede lid, twee maanden. Deze termijn vangt aan nadat de uitspraak aan de partijen is toegezonden.
Is het Gerecht in eerste aanleg van oordeel dat het verzet gegrond is, dan vervalt deze uitspraak en wordt de zaak alsnog in behandeling genomen.