ECLI:NL:OGEAC:2018:263

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
CUR201702086
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • I.F.L. Myers
  • D. Haan
  • A. Ramirez
  • J. Sybesma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om hogere AOV-uitkering en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, wonende in Curaçao, een verzoek ingediend om een ouderdomspensioen van NAf 2.500,- per maand toe te kennen, alsook een schadeloosstelling van NAf 220.000,- en vergoeding van kosten voor rechtskundige bijstand. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft dit verzoek afgewezen bij beschikking van 4 april 2017. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een beschikking van 17 oktober 2017. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en aanvullende gronden van beroep ingediend. De openbare behandeling vond plaats op 27 september 2018, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de SVB werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Het Gerecht heeft overwogen dat de SVB de wettelijke beslistermijn op het bezwaar van vier maanden had overschreden, maar dat dit niet betekent dat de verzoeken van eiser moesten worden ingewilligd. De wetgeving bepaalt dat het ouderdomspensioen voor ingezetenen maximaal NAf 862,- bedraagt, en de SVB heeft terecht het bezwaar van eiser op dit punt ongegrond verklaard. Eiser heeft niet aangetoond dat hij schade heeft geleden door een onrechtmatige beschikking van de SVB, waardoor ook het verzoek om schadeloosstelling ongegrond is verklaard.

De slotsom is dat het beroep ongegrond is verklaard en het bestreden besluit in stand is gelaten. Het Gerecht heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2018, en er staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

Ignacio F. L. Myers,

wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. E. Maduro,
en

de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

verweerder,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 4 april 2017 heeft verweerder een verzoek van eiser om hem een ouderdomspensioen van NAf 2.500,- per maand toe te kennen afgewezen. Verweerder heeft voorts eisers verzoek om een schadeloosstelling van NAf 220.000,- en om kosten van rechtskundige bijstand te vergoeden afgewezen.
Bij beschikking, verzonden op 17 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Op 20 oktober 2017 heeft eiser een beroepschrift ingediend. Op 22 februari 2018 heeft eiser aanvullende gronden van beroep tegen de bestreden beschikking
ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering, zoals deze luidt na wijzingen, het laatst bij P.B. 2016 no. 39 (Lv AOv) bedraagt het ouderdomspensioen voor een ingezetene NAf 862,00 per maand. Voor de degene die geen ingezetene is, bedraagt het ouderdomspensioen NAf. 775,80 per maand.
2. Eiser heeft sinds januari 2009 recht op een ouderdomspensioen op grond van de Lv AOV.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en de beschikking van 4 april 2017 gehandhaafd, nu het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich niet aan de artikelen 61 tot en met 64 van de Lar heeft gehouden en dat er daarom geen verslag van de hoorzitting is. Voorts heeft eiser gesteld dat verweerder niet op het bezwaarschrift heeft beslist binnen de in artikel 69 van de Lar vermelde termijn van vier maanden. Eiser verzoekt verweerder niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep. Daarnaast verzoekt eiser hem een ouderdomspensioen te kennen van NAf 2.500,- per maand ingaande op 1 februari 2017, te verminderen met de reeds ontvangen pensioenbedragen en te vermeerderen met de wettelijke rente en een vertragingsrente ter hoogte van 25%. Voorts verzoekt eiser hem een bedrag van NAf 220.000,- aan schadeloosstelling toe te kennen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente en een vertragingsrente van 25% met ingang van 1 april 2017. Ten slotte verzoekt eiser om vergoeding door verweerder van de kosten van rechtskundige bijstand en advies.
4. Het verzoek om verweerder niet-ontvankelijk te verklaren komt niet voor toewijzing in aanmerking. Alleen een indiener van beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep. Verweerder heeft geen beroep ingediend.
5. Met eiser constateert het Gerecht dat verweerder de beslistermijn op het bezwaar van vier maanden had overschreden toen hij het bestreden besluit nam. Dit brengt echter niet met zich zoals eiser kennelijk veronderstelt dat verweerder eisers verzoeken moest inwilligen. Toen de wettelijke beslistermijn was verstreken zonder dat een beschikking op bezwaar was gegeven, gold dat op grond van artikel 3, derde lid, van de Lar als het weigeren van het geven van een beschikking en kon dit op grond van artikel 3, tweede lid, van de Lar met voor beroep vatbare beschikking gelijk worden gesteld. Toen eiser het beroepschrift indiende had hij het bestreden besluit reeds ontvangen, althans wist hij dat dit aan hem toegezonden was, zodat het beroepschrift geacht moet worden rechtstreeks tegen het bestreden besluit te zijn gericht en niet mede tegen de op enig moment tot stand gekomen zogeheten fictieve weigering. Aan het te laat beslissen op het bezwaar zijn verder geen consequenties verbonden.
6. Voor zover eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek hem een ouderdomspensioen ter hoogte van NAf 2.500,- toe te kennen ongegrond heeft verklaard, overweegt het Gerecht als volgt. In artikel 7, eerste lid, van de Lv AOv is wettelijk vastgelegd dat het ouderdomspensioen voor ingezetenen (maximaal) NAf 862,- bedraagt. Verweerder kan hier niet van afwijken en heeft eisers bezwaar op dit punt terecht ongegrond verklaard.
7. Om voor schadeloosstelling in aanmerking te komen dient eiser aan te tonen dat hij schade heeft geleden die veroorzaakt is door een in rechte onrechtmatig geoordeelde beschikking van verweerder. Nu van een zodanige beschikking niet is gebleken, laat staan dat eiser heeft aangetoond dat hij daarvan schade heeft geleden, heeft verweerder eisers bezwaren hieromtrent terecht ongegrond verklaard.
8. Het voorgaande in aanmerking genomen, heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond kunnen verklaren zonder het houden van een hoorzitting.
De slotsom is dan ook dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit in stand kan worden gelaten.
9. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. A. Ramirez en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.