ECLI:NL:OGEAC:2018:255

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
Cur201803114
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang weigering gynaecoloog door ziekenhuis en vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, een gynaecoloog en verloskundige, een kort geding aangespannen tegen de Stichting Antilliaans Advent Ziekenhuis. Eiser vordert dat het ziekenhuis hem weer toegang verleent en een voorschot betaalt op de gederfde inkomsten. De procedure begon met een verzoekschrift van eiser op 19 september 2018, waarna gedaagde op 12 oktober 2018 een verzoek indiende om de Inspectie voor de Volksgezondheid in vrijwaring te gelasten. Dit verzoek werd door de rechter afgewezen. De behandeling vond plaats op 17 oktober 2018, waarbij beide partijen hun standpunten en bewijsstukken presenteerden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Eiser was sinds 1998 bevoegd om geneeskundige praktijk uit te oefenen op Curaçao en had een samenwerking met gedaagde die in 2013 werd beëindigd. Eiser heeft deze beëindiging succesvol aangevochten, en in een vonnis van 8 mei 2017 werd gedaagde veroordeeld om de toelatingsovereenkomst met eiser na te komen. Ondanks dit vonnis heeft gedaagde eiser vanaf augustus 2018 de toegang tot het ziekenhuis ontzegd, wat heeft geleid tot een verlies van inkomsten voor eiser.

De rechter oordeelde dat gedaagde de toegang van eiser tot het ziekenhuis onterecht had geweigerd en dat er geen verbod van de gezondheidsinspectie was om eiser toe te laten. De rechter wees de vorderingen van eiser voor een verhoging van de dwangsom en het toekennen van operatie-uren af, maar kende wel een voorschot van NAf 2.500 per week toe voor de periode dat eiser niet was toegelaten. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 23 oktober 2018 door mr. P.E. de Kort.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISER],
te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem,
--tegen--
DE STICHTING ANTILLIAANS ADVENT ZIEKENHUIS,
te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en L.S. Davelaar.

1.Verloop van de procedure

1.1
Eiser heeft op 19 september 2018 een verzoekschrift ingediend.
1.2
Bij op 12 oktober 2018 ingediende incidentele conclusie heeft gedaagde verzocht de oproeping in vrijwaring te gelasten van de Inspectie voor de Volksgezondheid Curacao. Bij brief van 15 oktober 2018 heeft gedaagde met het oog op de oproeping in vrijwaring uitstel van de behandeling verzocht. Nadat eiser zich tegen het verzoek van gedaagde had verzet, heeft de rechter partijen bericht dat het incidenteel verzoek niet zal worden toegewezen.
1.3
De behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Verschenen zijn eiser en zijn gemachtigde, alsmede namens gedaagde haar directrice [naam], bijgestaan door mrs. Davelaar en Wildeman. Partijen hebben verwezen naar op voorhand overgelegde stukken. De gemachtigden hebben pleitnota’s overgelegd.
1.4
Ten slotte is vonnis gevraagd.

2.De feiten

In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. a) Eiser is gynaecoloog en verloskundige. Hij is sinds 1998 bevoegd tot uitoefening van de geneeskundige praktijk op Curaçao. Sinds 2005 stelt gedaagde aan eiser als toegelaten specialist ruimte, personeel en apparatuur ter beschikking, opdat hij medische ingrepen kan uitvoeren.
b) In april 2013 heeft gedaagde de samenwerking met eiser beëindigd per eind juli 2013 vanwege de verstoord geraakte verhoudingen.
c) Eiser heeft die beëindiging eerst in kort geding en vervolgens in een bodemprocedure met succes aangevochten. Bij onherroepelijk vonnis van dit Gerecht van 8 mei 2017 is in de bodemprocedure tussen partijen onder meer het volgende beslist:
“- verklaart voor recht dat de opzegging van de (toelatings)overeenkomst door Advent op 22 april 2013 geen stand kan houden nu deze onrechtmatig, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid, is;
- beveelt Advent de (toelatings)overeenkomst van 27 april 2005 met Edwards voort te zetten c.q. na te komen, voor zover deze niet door de inspectie der volksgezondheid werd verboden;
- bepaalt dat Advent een dwangsom van NAf 2.500,= verbeurt voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Advent in gebreke zal zijn met de nakoming van dit bevel, met een maximum van NAf 250.000,=;”
d) Gedaagde heeft na betekening van dit vonnis eiser toegelaten tot haar ziekenhuis.
e) In november 2017 heeft gedaagde eiser een nieuwe toelatingsovereenkomst ter ondertekening voorgelegd. Over de inhoud daarvan is tussen partijen geen overeenstemming bereikt. Eiser heeft niet getekend.
f) Gedaagde heeft eiser vervolgens met ingang van augustus 2018 de toegang tot haar ziekenhuis ontzegd. Door eiser te verrichten operaties die gepland stonden voor 2 augustus 2018 zijn niet doorgegaan en gedaagde heeft eiser niet meer ingepland voor het uitvoeren van operaties.
g) Gedaagde heeft geen gevolg gegeven aan eisers sommaties hem weer toe te laten.

3.Het geschil

3.1
Eiser vordert dat het Gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de aan het bevel in het vonnis van 8 mei 2017 verbonden dwangsom zal verhogen tot NAf 25.000 per dag;
2. gedaagde zal bevelen eiser minimaal 28 operatie-uren per maand toe te kennen;
3. gedaagde zal veroordelen om bij wijze van voorschot aan eiser te betalen NAf 30.000, vermeerderd met NAf. 5.000 per week of gedeelte van een week dat eiser vanaf 17 september 2018 niet is toegelaten tot het ziekenhuis van gedaagde;
4. althans zal beslissen zoals in goede justitie te bepalen.
3.2
Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat gedaagde het vonnis van 18 mei 2017 weigert na te leven, dat hij daardoor geen patiënten kan opereren en inkomsten misloopt.
3.3
Gedaagde heeft verweer gevoerd, waarop voor zover nodig hierna zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Het verzoek van gedaagde om de Inspectie voor de Volksgezondheid in vrijwaring te doen oproepen zal, zoals aangekondigd, worden afgewezen. De aard van dit kort geding, het bezwaar van eiser tegen het verzoek en de vertraging die oproeping in vrijwaring zou meebrengen, verzetten zich tegen de inwilliging van het verzoek.
4.2
Vaststaat dat eiser als gevolg van de weigering door gedaagde om hem nog tot gedaagdes ziekenhuis toe te laten sinds 1 augustus 2018 zijn patiënten - van wie er enkele ter zitting aanwezig waren - niet kan opereren. Aannemelijk is daarnaast dat gedaagde daardoor zijn reguliere inkomsten misloopt. Het spoedeisend belang bij de vorderingen is daarmee gegeven.
4.3
Bij het vonnis van 7 mei 2017 is gedaagde veroordeeld de (toelatings)overeenkomst met eiser voort te zetten, “voor zover deze niet door de inspectie der volksgezondheid werd verboden”. Van een dergelijk verbod is niet gebleken. Integendeel, gedaagde heeft de gezondheidsinspectie bij herhaling schriftelijk uitgenodigd haar een verbod op te leggen om eiser toe te laten, maar de inspectie is niet op die uitnodiging ingegaan en heeft in plaats daarvan bemiddeld bij de totstandkoming van een nieuwe toelatingsovereenkomst tussen partijen. In de brieven van de inspectie van 15 juni 2018 en 18 september 2018 aan gedaagde zijn door de inspectie punten naar voren gebracht die volgens de inspectie in de nieuwe toelatingsovereenkomst (anders) geregeld moeten worden. Ook uit die brieven blijkt niet dat de inspectie beoogd heeft gedaagde te verbieden eiser toe te laten tot haar ziekenhuis. De in het algemeen aan gedaagde gestelde eis dat zij medisch specialisten en verloskundigen slechts toelaat op basis van een toelatingsovereenkomst, is niet gelijk te stellen met een specifiek verbod zoals in het vonnis van 7 mei 2017 bedoeld. Het in het vonnis van 7 mei 2017 aan gedaagde gegeven bevel is dan ook nog steeds van kracht.
4.4
Het voorgaande brengt echter niet mee dat een verhoging van de aan het bevel verbonden dwangsom op haar plaats is. De reeds in de bodemprocedure opgelegde dwangsom van NAf 2.500 per dag is aanzienlijk en moet een afdoende prikkel voor gedaagde zijn om het vonnis na te leven. Dat gedaagde dit sinds 1 augustus 2018 niet heeft gedaan, komt, naar aannemelijk is geworden, niet door het bedrag van de dwangsom, maar door de onjuiste aanname van gedaagde dat het haar verboden is eiser toe te laten. Onderdeel 1 van de vordering van eiser zal dan ook worden afgewezen.
4.5
Niet uit te sluiten is dat, indien partijen ook na nader overleg niet tot overeenstemming komen over de inhoud van de nieuwe toelatingsovereenkomst, eisers weigering een nieuwe overeenkomst te tekenen als onredelijk heeft te gelden en aanleiding kan geven aan de inspectie om gedaagde alsnog te verbieden eiser toe te laten. Die situatie doet zich nu echter niet voor. In elk geval kan van de eerder door eiser gemaakte bezwaren tegen de ongeclausuleerde beëindiging van zijn toelating na twee jaren en bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet gezegd worden dat deze onredelijk waren.
4.6
Ook onderdeel 2 van de vordering van eiser zal worden afgewezen. Vanzelfsprekend is dat gedaagde eiser bij de nakoming van de (toelatings)overeenkomst een redelijk aantal operatie-uren zal moeten toekennen. In de correspondentie met de gezondheidsinspectie is dit door de inspectie ook benadrukt. Welk aantal uren nodig, haalbaar en redelijk is, dient echter het onderwerp te zijn van overleg tussen partijen, al dan niet met tussenkomst van de inspectie. Voor een beslissing daarover in dit kort geding ontbreken vooralsnog voldoende aanknopingspunten.
4.7
Aannemelijk is dat eiser door de ongerechtvaardigde toegangsweigering inkomsten heeft moeten missen en daardoor schade heeft geleden en lijdt. Eiser stelt dat zijn gebruikelijke omzet uit zijn werkzaamheden in het ziekenhuis van gedaagde NAf 5.000 per week bedraagt. Gedaagde heeft dat betwist, heeft voorbeelden genoemd van maanden waarin eisers omzet beduidend lager - bijna de helft - zou zijn geweest en heeft erop gewezen dat eiser ook wel eens vakantie neemt of cursussen volgt. Gelet op die betwisting en gelet op de voorwaarden voor de toewijzing van geldvorderingen in kort geding, is het door eiser gevorderde voorschot slechts gedeeltelijk toewijsbaar. Voldoende aannemelijk is dat de door eiser geleden schade vanaf 1 augustus 2018 in ieder geval NAf 2.500 per week beloopt. In zoverre is zijn vordering toewijsbaar.
4.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen. Gedaagde zal als de (inhoudelijk) overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding
5.1
wijst af het verzoek van gedaagde om de oproeping in vrijwaring te gelasten van de Inspecteur voor de Volksgezondheid Curacao;
5.2
veroordeelt gedaagde om bij wijze van voorschot aan eiser te betalen een bedrag van NAf. 2.500 voor iedere week die eiser sinds 1 augustus 2018 niet is of wordt toegelaten tot het ziekenhuis van gedaagde;
5.3
veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, die van het vrijwaringsincident daaronder begrepen, aan de zijde van eiser begroot op NAf 2.000 voor salaris gemachtigde;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2018.