In deze zaak vordert eiser, verblijvende in Venezuela, in kort geding dat het Land Curaçao wordt gelast om de Venezolaanse autoriteiten te informeren dat zijn uitleveringsdetentie niet door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is bevolen. Eiser is door het Openbaar Ministerie aangemerkt als verdachte en verblijft in Venezuela. Op 19 oktober 2016 is er een internationaal verzoek om aanhouding van eiser uitgevaardigd, waarna hij op 17 maart 2017 in Venezuela is aangehouden. Eiser heeft verschillende verzoeken ingediend om zijn vrijheidsbeneming te beëindigen, maar deze zijn door de rechter-commissaris en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie afgewezen. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelt dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat hij de weg van het strafvorderlijke kort geding moet bewandelen. De civiele rechter kan niet ingaan op deze strafvorderlijke aangelegenheden, aangezien er een bijzondere rechtsgang openstaat die voldoende rechtswaarborgen biedt. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op NAf 1.500. Het vonnis is uitgesproken op 30 augustus 2018.