Op 3 september 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak betreffende de onroerendezaakbelasting. De belanghebbende, wonende te Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen voorlopige aanslagen voor de jaren 2014, 2015 en 2016, die waren opgelegd door de Inspecteur der Belastingen te Curaçao. De voorlopige aanslagen waren oorspronkelijk vastgesteld op een waarde van NAf 1.980.000, maar na bezwaar door de belanghebbende waren deze verminderd tot NAf 1.500.000. De Inspecteur had op 16 augustus 2018 de voorlopige aanslagen verder verlaagd tot NAf 1.400.000.
De zitting vond plaats op 30 augustus 2018, waarbij de belanghebbende en zijn echtgenote aanwezig waren, en de Inspecteur vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. In geschil was of de Inspecteur de waarde per waardepeildatum 1 januari 2014 te hoog had vastgesteld. De belanghebbende stelde dat dit het geval was, terwijl de Inspecteur dit ontkende.
Het Gerecht oordeelde dat ingevolge artikel 9, lid 1, van de Landsverordening onroerendezaakbelasting bezwaar alleen mogelijk is voor het jaar 2014 in het tijdvak 2014-2018. De bezwaren tegen de voorlopige aanslagen voor 2015 en 2016 werden niet-ontvankelijk verklaard. Partijen kwamen ter zitting overeen dat de waarde per 1 januari 2014 vastgesteld zou worden op NAf 1.300.000, en dat de voorlopige aanslagen voor het tijdvak 2014-2018 dienovereenkomstig zouden worden verminderd. Het Gerecht verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar, en droeg de Inspecteur op het griffierecht van NAf 50 te vergoeden.