ECLI:NL:OGEAC:2018:233

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
Lar: Cur201700249
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van verklaring van niet-verzekerd zijn op basis van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan over de verlening van een verklaring van niet-verzekerd zijn aan eiser, die woonachtig is in Curaçao. Eiser had op 18 juli 2016 verzocht om deze verklaring met terugwerkende kracht tot de datum van zijn indiensttreding bij zijn werkgever, die een collectieve ziektekostenverzekering aanbiedt. De Sociale Verzekeringsbank, verweerder in deze zaak, had de verklaring verleend met ingang van 15 augustus 2016, wat eiser betwistte. Eiser stelde dat de verklaring met terugwerkende kracht verleend moest worden, omdat hij vanaf zijn indiensttreding verzekerd was.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verlening van de verklaring niet in overeenstemming was met de geldende wetgeving, specifiek artikel 5.2 van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (Lbvz). Dit artikel stelt dat de verklaring niet in werking kan treden voordat de verzekeringspas is ingeleverd. Eiser betoogde echter met succes dat de verzekeringspas een administratief bewijsstuk is en dat de beoordeling van het verzekerd zijn niet afhankelijk is van het inleveren van de pas. Het Gerecht oordeelde dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd was en dat de verklaring met terugwerkende kracht verleend moest worden, dus per 18 juli 2016.

De uitspraak werd gedaan op 13 juni 2018, waarbij het Gerecht het beroep van eiser gegrond verklaarde, het bestreden besluit vernietigde en de verklaring met terugwerkende kracht verleende. Tevens werd het land Curaçao gelast om het door eiser betaalde griffierecht van NAf 50,- te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerder,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 16 augustus 2016 heeft verweerder aan eiser op diens verzoek van 18 juli 2016 de verklaring verleend niet verzekerd te zijn op grond van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (de Lbvz) met ingang van 15 augustus 2016 (de verklaring).
Bij beschikking van 21 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen de datum van ingang van de verklaring gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 11 april 2018. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1.1, aanhef en onder g, van de Lvbvz wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder ‘verzekerde’ verstaan: degene die ingevolge deze landsverordening of de daarop berustende bepalingen verzekerd is.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, is verzekerd degene die ingezetene is. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, zijn in afwijking van het eerste lid niet verzekerd zij die werkzaam zijn bij een hier te lande gevestigd bedrijf ten aanzien waarvan de Minister ingevolge het ten tijde van de inwerkingtreding van deze landsverordening geldende artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening Ziekteverzekering (Lzv) heeft bepaald dat de werknemer tegenover de werkgever recht heeft op tegemoetkoming als bedoeld in die landsverordening (eigen risicodragers), alsmede de met hen verzekerde gezinsleden en nagelaten betrekkingen, mits die verzekeringen minstens dezelfde dekking bieden als bij of krachtens deze landsverordening bepaald. Op grond van het vierde lid, neemt verweerder een beslissing over het al dan niet verzekerd zijn, indien hij van oordeel is dat een persoon al dan niet verzekerd is in de zin van dit artikel en dat oordeel op enigerlei wijze wordt betwist. De betrokkene dient binnen de eerste drie maanden van elk kalenderjaar aan te tonen dat hij al dan niet verzekerd is. Verweerder neemt die beslissing niet eerder dan nadat betrokkene gelegenheid is gegeven om aan te tonen dat hij al dan niet verzekerd is. Onverminderd de vorige volzinnen van dit artikellid, geeft verweerder op verzoek van degene die kan aantonen op grond van dit artikel niet verzekerd te zijn, een verklaring af van het niet verzekerd zijn.
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, kan een verzekerde zijn aanspraken ingevolge de Lbvz slechts geldend maken indien hij beschikt over een geldig bewijs van registratie als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid.
Op grond van artikel 5.2, eerste lid, verstrekt verweerder aan de verzekerde een bewijs van registratie (verzekeringspas). Op grond van het derde lid geeft de verzekerde zijn verzekeringspas aan verweerder terug, zodra hij niet langer verzekerd is overeenkomstig deze landsverordening.
2.Eiser, afkomstig uit Nederland, woont sinds 2013 in Curaçao. Sinds 9 augustus 2013 is eiser bij verweerder geregistreerd als verzekerde en in het bezit van een verzekeringspas. Met ingang van 1 februari 2016 is eiser in dienst getreden bij [naam werkgever] (de werkgever), die voor haar werknemers een collectieve ziektekostenverzekering heeft. Na zijn acceptatie begin juli 2016 door een particuliere ziektekostenverzekeraar, heeft eiser op 18 juli 2016 zijn verzoek gedaan om hem de verklaring te verlenen met terugwerkende kracht tot de datum van zijn indiensttreding bij de werkgever.
Aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde verlening van de verklaring met ingang van 15 augustus 2016 heeft verweerder artikel 5.2, derde lid, van de Lbvz ten grondslag gelegd. Uit die bepaling volgt volgens verweerder dat de verklaring niet inwerking kan treden voordat de verzekeringspas is ingeleverd, wat in dit geval zou hebben plaatsgevonden op 15 augustus 2016.
3. Eiser betoogt met succes dat uit artikel 5.2, derde lid, van de Lbvz niet volgt dat de verklaring niet in werking kan treden voordat de verzekeringspas is ingeleverd. De verzekeringspas is een administratief (bewijs)stuk dat nodig is om aanspraken onder de Lvbz geldend te kunnen maken, terwijl aan de hand van artikel 2.1 van de Lbvz dient te worden beoordeeld of iemand tot de kring van verzekerden behoort. Zodra verweerder heeft beslist dat dit niet meer het geval is, dient de betrokkene de verzekeringspas in te leveren. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat dit normale gang van zaken is: de verzekeringspas moet worden ingeleverd bij de afgifte van de verklaring, terwijl daarover wordt beslist naar het moment van de aanvraag.
4. Dit betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit in aanmerking komt voor vernietiging wegens een ondeugdelijke motivering. Het Gerecht zal in het volgende bezien of het met toepassing van artikel 50, vierde lid, van de Lar zelf in deze zaak kan voorzien
5. Naar het oordeel van het Gerecht had ook in dit geval de verklaring met ingang van de datum van de aanvraag verleend moeten worden, dus per 18 juli 2016.
Anders dan eiser meent, kan hier niet worden teruggegrepen op de eerdere datum van zijn indiensttreding bij de werkgever.
Artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Lvbz biedt geen ruimte om in het geval van eiser de verklaring te verlenen, nu de werkgever immers geen zogeheten eigen risicodrager is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Lzv. Verweerder past, naar hij ter zitting heeft toegelicht, deze bepaling evenwel als buitenwettelijk, begunstigend beleid zo toe dat ook in het geval een betrokkene via zijn werkgever een (collectieve) ziektekostenverzekering heeft die minstens dezelfde dekking biedt als de Lbvz, de verklaring kan worden verleend. Dat betekent dat diegene ten minste over een dekking onder een particuliere ziektekostenverzekering moet beschikken om in aanmerking te kunnen komen voor de verklaring. Dat beleid voorziet verder niet in het verlenen van de verklaring met terugwerkende kracht, dat wil zeggen naar een datum gelegen voor de aanvraag.
Nu naar vaste rechtspraak buitenwettelijk begunstigd beleid als een gegeven dient te worden aanvaard en de rechter alleen toetst of dat beleid consistent wordt toegepast, ziet het Gerecht in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan hiervoor vermeld. Dat dit begunstigend beleid pas in april 2016 gestalte kreeg, althans bekend werd, zodat eiser zo tijdig als hem mogelijk was, heeft gehandeld om de verklaring te verkrijgen, maakt dat niet anders. De tekst van artikel 2.1 van de Lbvz is op zich duidelijk en eiser had voor verweerder het begunstigd beleid ging toepassen, geen aanspraak op afwijking van die bepaling in zijn voordeel.
6. De slotsom is dat het Gerecht zelf in deze zaak zal voorzien door te bepalen dat de verklaring zo gelezen dient te worden dat deze is verleend met ingang van 18 juli 2016.
7. Nu niet is gebleken van daarvoor in aanmerking komende kosten aan de zijde van eiser, bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel zal het Gerecht het land Curaçao gelasten het door eiser voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht van NAf 50,- aan hem te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • bepaaltdat de verklaring zo gelezen moet worden dat die verleend is met ingang van 18 juli 2016 en dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • gelasthet land Curaçao aan eiser te vergoeden het door hem betaalde griffierecht van NAf 50,-.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, voorzitter, en A.R. Ramirez en mr. J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.