In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan over de verlening van een verklaring van niet-verzekerd zijn aan eiser, die woonachtig is in Curaçao. Eiser had op 18 juli 2016 verzocht om deze verklaring met terugwerkende kracht tot de datum van zijn indiensttreding bij zijn werkgever, die een collectieve ziektekostenverzekering aanbiedt. De Sociale Verzekeringsbank, verweerder in deze zaak, had de verklaring verleend met ingang van 15 augustus 2016, wat eiser betwistte. Eiser stelde dat de verklaring met terugwerkende kracht verleend moest worden, omdat hij vanaf zijn indiensttreding verzekerd was.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verlening van de verklaring niet in overeenstemming was met de geldende wetgeving, specifiek artikel 5.2 van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (Lbvz). Dit artikel stelt dat de verklaring niet in werking kan treden voordat de verzekeringspas is ingeleverd. Eiser betoogde echter met succes dat de verzekeringspas een administratief bewijsstuk is en dat de beoordeling van het verzekerd zijn niet afhankelijk is van het inleveren van de pas. Het Gerecht oordeelde dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd was en dat de verklaring met terugwerkende kracht verleend moest worden, dus per 18 juli 2016.
De uitspraak werd gedaan op 13 juni 2018, waarbij het Gerecht het beroep van eiser gegrond verklaarde, het bestreden besluit vernietigde en de verklaring met terugwerkende kracht verleende. Tevens werd het land Curaçao gelast om het door eiser betaalde griffierecht van NAf 50,- te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van de uitspraak.