ECLI:NL:OGEAC:2018:223

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
810.00014/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling oud-minister van Gezondheid, Milieu en Natuur voor medeplegen van oplichting in mondkapjeszaak

Op 15 augustus 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, een oud-minister van Gezondheid, Milieu en Natuur, die werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting. De verdachte was betrokken bij een project voor de aanschaf van mondkapjes, waarbij een bedrag van ANG 365.853,49 werd verkregen van de Stichting Buro Ziektekostenvoorzieningen (BZV) zonder de intentie om de mondkapjes daadwerkelijk te leveren. De feiten vonden plaats tussen 1 januari 2012 en 20 april 2018. De verdachte en haar mededaders hebben opzettelijk een geldbedrag toegeëigend dat toebehoorde aan BZV, door middel van een valse offerte en het aannemen van een valse hoedanigheid. Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot 34 maanden gevangenisstraf en een ontzetting uit het recht om het ambt van minister te bekleden voor vijf jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak van alle tenlasteleggingen. Het Gerecht heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf en een ontzetting uit het recht om het ambt van minister te bekleden voor de duur van vijf jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van het misbruik van haar functie en de schending van het vertrouwen van de gemeenschap.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00218/15 (later omgenummerd tot 810.00014/18)
Uitspraak: 15 augustus 2018 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte C],
geboren op [een datum in het jaar] 1973 te Curaçao,
wonende in Curaçao, [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018, 5 juli 2018, 6 juli 2018 en 1 augustus 2018. De verdachte is op de eerste drie dagen ter terechtzitting verschenen en bijgestaan door haar raadsman, mr. E.F. Sulvaran, advocaat in Curaçao. Op de vierde dag, die slechts is gebruikt voor de sluiting van het onderzoek, zijn de verdachte en haar raadsman niet verschenen.
De officier van justitie, mr. I.R.V. Out, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de verdachte van de onder 2 ten laste gelegde verduistering en het onder 3 ten laste gelegde witwassen zal vrijspreken, maar het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van oplichting bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden met aftrek van voorarrest, en haar daarnaast voor de duur van 5 jaren zal ontzetten uit het recht het ambt van minister te bekleden.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 9 mei 2014 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
Stichting Buro Ziektekostenvoorzieningen (BZV), althans medewerker(s) van Stichting Buro Ziektekostenvoorzieningen (BZV) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van ANG. 365.853,49, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een schuld,
hebbende verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid bij Stichting Buro Ziektekostenvoorzieningen (BZV), althans medewerker(s) van Stichting Buro Ziektekostenvoorzieningen (BZV), een offerte (van ANG. 365.853,49) ingediend voor de aanschaf en/of leveren van een partij mondkapjes, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) niet de intentie had/hadden en/of niet in staat was/waren om die partij mondkapjes te leveren,
waardoor Stichting Buro Ziektekostenvoorzieningen (BZV), althans medewerker(s) van Stichting Buro Ziektekostenvoorzieningen (BZV) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
zij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 20 april 2018 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van ANG. 365.853,49, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan Stichting Buro Ziektekostenvoorzieningen (BZV), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welk(e) geldbedrag(en), althans welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger/houder een of meer geldbedragen onder zich had/hadden, wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
3.
zij in of omstreeks de periode van 29 maart 2012 tot en met 20 april 2018, althans in of omstreeks de periode van maart 2012 tot en met april 2018 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) ter waarde van (in totaal) ANG. 365.853,49, in elk geval van enig(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, of wie dat voorwerp voorhanden had, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of begre(e)p(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit (deze) geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) ter waarde van (in totaal) ANG. 365.853,49, in elk geval van enig(e) geldbedrag(en), heeft/hebben verworven en/of, voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die geldbedrag(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of begre(e)p(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit (deze) geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van verduistering en witwassen
Het Gerecht is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van verduistering kan daarover geen discussie bestaan. Voor een bewezenverklaring van verduistering is immers vereist dat de verdachte of een van haar medeverdachten het in de tenlastelegging omschreven geldbedrag “anders dan door misdrijf” onder zich had, terwijl uit de stukken blijkt dat het door oplichting is verkregen.
Voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde witwassen wordt het voordeel van de twijfel aan de verdachte gegeven. Enerzijds zal hierna, in weerwil van het betoog dat de verdediging heeft gehouden, worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de oplichting, waarbij de gekozen constructie volgens het Gerecht impliceert dat het geldbedrag in ieder geval deels zou worden overgedragen en/of omgezet. Het Gerecht wijst daarvoor op de volgende omstandigheden. Speciaal voor het zogenoemde mondkapjesproject is bij de Kamer van Koophandel een eenmansbedrijf onder de Chinese naam [Chinese naam] ingeschreven en is bij de Girobank een bankrekening geopend. Het geldbedrag is op die bankrekening gestort, wetende dat slechts een fractie daarvan nodig zou zijn voor de aanschaf van de mondkapjes. Uit de stukken kan worden afgeleid dat het restant zou worden verdeeld.
Anderzijds kan niet worden vastgesteld dat de verdachte beschikkingsmacht over het geld heeft gehad nadat het is geïncasseerd, laat staan dat zij bij de verdeling ervan betrokken is geweest. Daar komt bij dat haar opzet in geen geval zal zijn gericht op de wijze waarop het is verdeeld, nu haar echtgenoot een groot deel van het geld heeft overgemaakt naar zijn toenmalige by-side. Voor het Gerecht heeft uiteindelijk de doorslag gegeven dat de verdachte bij de geldstromen niet in beeld is gekomen. Daarom kan naar het oordeel van het Gerecht niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een van de ten laste gelegde schuld- of opzetvarianten van witwassen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het Gerecht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2012 tot en met
1 september 20129 mei 2014in Curaçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/ofdoor
een of meerlistige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels,
Stichting Buro Ziektekostenvoorzieningen (BZV),
althans medewerker(s) vanBZV,heeft
/hebbenbewogen tot de afgifte van een geldbedrag van
NAf365.853,49,
in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld en/of hettenietdoenvan een schuld,
hebbende
zij,verdachte, en
/ofhaar mededader
(s
)met vorenomschreven oogmerk
– zakelijk weergegeven –
valselijk en/oflistiglijk en
/ofbedrieglijk
en/of in strijd met de waarheidbij
BZV, althans medewerker(s) vanBZV,een offerte
(van
omgerekend NAf365.853,49
)ingediend voor de aanschaf en
/ofleveringvan een partij mondkapjes,
waardoor BZV, althans medewerker(s) van BZV,werd(en)bewogen tot bovenomschreven afgifte,terwijl
zij,verdachte
,en
/ofhaar mededader
(s
) niet de intentie had/hadden en/ofniet in staat
was/waren om die partij mondkapjes te leveren.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen [1]
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit vonnis wordt verwezen, stelt het Gerecht de volgende feiten en omstandigheden vast.
In deze bewijsmiddelen zijn de verdachte en zijn medeverdachten steeds bij hun voor- en/of achternaam worden genoemd. De toevoeging van “verdachte” of “medeverdachte” is om praktische redenen weggelaten. Verder is de inhoud van de bewijsmiddelen omwille van de leesbaarheid zakelijk weergegeven, met dien verstande dat zo dicht mogelijk bij de letterlijke tekst ervan is aangesloten.

Aangifte van oplichting rondom het mondkapjesproject
1.Op 24 februari 2014 heeft [nieuwe voorzitter BZV], als nieuw aangetreden voorzitter van de Stichting Buro Ziektekostenvoorzieningen (hierna: BZV), een brief verzonden aan het Parket van de Officier van Justitie, waarin te kennen werd gegeven dat BZV aangifte wenste te doen van oplichting. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
“Het voormalige bestuur van BZV heeft op 28 maart 2012 een cheque uitgeschreven op naam van [Chinese naam, iets anders gespeld] voor de somma van NAf 365.853,49.
[Chinese (bedrijfs)naam] betreft een eenmanszaak waarvan [A] eigenaar is. Wat direct opvalt, is dat de naam op de cheque, die van eenmanszaak (Chinese naam, iets anders gespeld] (schrijfwijze volgens cheque en factuur), afwijkt van de naam van de bij de Kamer van Koophandel ingeschreven onderneming. Voorts is de cheque de volgende dag al, te weten op 29 maart 2012, verzilverd. De cheque was blijkbaar bedoeld voor de aankoop van 40.000 maskers. De maskers werden niet geleverd.” [2]
In de bijlage bij deze brief wordt voorts onder meer het volgende opgemerkt:
“- De opdracht tot levering is gegeven in het zicht van de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten c.q. opheffing van BZV.
- De te leveren maskers werden aangeschaft in het kader van het project Preventie van BZV.
- Strijdig met hetgeen gebruikelijk is, werd slechts één offerte aangevraagd.
- Het gehele aankoopbedrag van NAf 365.853,49 werd ineens betaald bij ontvangst van de factuur op 28 maart 2012.
- De cheque is gedateerd 28 maart 2012. Op de factuur staat de aantekening “akkoord uitgegeven in betaling” met paraaf [initiaal] ([toenmalig secretaris BZV]) en een tweede paraaf met vermelding [toenmalig voorzitter BZV]; datum 29 maart 2012.
- Er is geen formeel, genotuleerd, bestuursbesluit beschikbaar ten aanzien van deze aanzienlijke uitgave.
- De cheque is op 29 maart 2012 gestort bij de Girobank op rekeningnummer [bankrekening eenmansbedrijf met Chinese naam van A].
- Er is geen overeenkomst opgemaakt met daarin bijvoorbeeld leverings- en betalingsvoorwaarden. Het is dan ook niet duidelijk waarom de ongebruikelijke betaling ineens direct bij ontvangst van de factuur werd gedaan. Immers, gebruikelijk is dat circa de helft bij de bestelling en het restantbedrag na goedkeuring van de geleverde goederen wordt betaald.
- Blijkens aantekening op de factuur werd deze op 30 maart 2012 doorgeleid naar de Manager Finance,[toenmalig financial manager BZV] met paraaf [initiaal toenmalig secretaris BZV] en de aantekening v.h.n. (het Gerecht: voor het nodige).
- De cheque is getekend door de secretaris van het bestuur, tevens gedelegeerd bestuurder, de heer toenmalig secretaris BZV] en door [toenmalig financial manager BZV].
- Vervolgens werd de cheque overhandigd aan [D]. Zij was in die tijd beleidsmedewerker van [C].” [3]

Verklaringen voormalige bestuursleden BZV
2.Toenmalig secretaris BZV], die in 2012 gedelegeerd bestuurslid en secretaris van het bestuur van BZV was, heeft onder meer het volgende verklaard:
“[Toenmalig voorzitter BZV] had het contact met de overige bestuursleden en had overleg met minister [C]. Minister [C] kon met de pot van anderhalf miljoen gulden voor het project preventie zaken opdragen, want die pot kwam van haar ministerie. Zij kon daartoe direct de directie aansturen.
Het initiatief tot de mondkapjes had betrekking op het feit dat er bezorgdheid was over de gezondheidstoestand binnen de Chinese restaurants.
Door de minister is toen het besluit genomen (het Gerecht begrijpt gelet op de hierna weergegeven verklaring dat de getuige dit van [toenmalig voorzitter BZV] heeft begrepen) om in dat kader mondmaskers te bestellen. Het viel onder het preventieprogramma.” [4]
“[Toenmalig voorzitter BZV] is (het Gerecht: binnen BZV) met het project gekomen. Hij zei mij dat er constant pressie was van de pers over het onhygienische gedoe van de Chinezen op het eiland. Daarvoor waren de mondkapjes bestemd. Ik ben afgegaan op wat [toenmalig voorzitter BZV] mij heeft verteld.” [5]
3.Toenmalig voorzitter BZV], indertijd voorzitter van het bestuur van BZV, heeft het volgende verklaard:

Om en nabij het eerste kwartaal van 2012 werden bepaalde preventietaken door minister [C] aan BZV toebedeeld. Besluiten konden ad hoc worden genomen aan de hand van de op dat moment spelende factoren.
Ten tijde van de besluitvorming over de mondkapjes speelde er een groot hygiënisch probleem in de Chinese restaurants. Dit idee is ontstaan bij het bureau waarvan minister [C] de leiding had. Het invoeren van mondkapjes zou een toegevoegde waarde hebben voor de hygiëne. Om deze redenen is toen geaccordeerd om de mondkapjes te bestellen.
Het bureau van de minister heeft het voorstel tot het aanschaffen van de mondkapjes gepresenteerd en de voorzitter, ik dus, heeft het geaccordeerd. Er heeft geen aanbesteding plaatsgevonden. Ik heb begrepen dat het bureau van de minister [C] de offerte had uitgewerkt.[D] maakte deel uit van het preventieteam.[C] was toen minister van GMN en tevens aanstuurster van het project preventie.” [6]
4.Toenmalig bestuurslid BZV], destijds ook bestuurslid van BZV, heeft het volgende verklaard:
“Mevrouw [C] ken ik als zijnde minister van GMN gedurende mijn periode als bestuurslid van BZV.Wat ik mij kan herinneren, is dat BZV altijd een “potje” had dat te maken had met preventie, zoals gezondheidsvoorlichting en de tandartsbussen. Wij hoorden dat de minister van Volksgezondheid het besluit had genomen dat de preventietaken die bij de GGD waren ondergebracht, werden overgedragen aan BZV.Met betrekking tot de mondkapjes heb ik gehoord van de heer [toenmalig secretaris BZV] dat de minister de mondkapjes heeft besteld. Er is nooit binnen een bestuursvergadering gesproken en besloten over de aanschaf van de mondkapjes. [7]
5.Toenmalig financial manager BZV], destijds financial manager van BZV, heeft het volgende verklaard:
“Alle uitgaven die door of namens BZV werden gedaan, vielen onder mijn verantwoordelijkheid. Er diende bij bestedingen boven de vijfduizend gulden bij diverse bedrijven offertes te worden opgevraagd voor de te leveren producten of diensten. De keuze wordt vervolgens door de projectleider schriftelijk gemotiveerd ter goedkeuring aan het bestuur van BZV.[C] ken ik als minister van Gezondheid, Milieu en Natuur in het kabinet Schotte. Zij was de minister waaronder wij, BZV, toen vielen. Zij bepaalde het beleid. Zij had daartoe steeds te maken met het bestuur van BZV.
Het bestuur neemt de besluiten en daar wordt door de directie uitvoering aan gegeven. Voor wat betreft het project preventie verliep dit toen geheel anders. Minister [C] had binnen dit project heel veel inspraak en invloed.
Minister [C] kwam op enig moment zelf met de leverancier van de door u bedoelde mondkapjes (het Gerecht begrijpt gelet op haar nadere verklaring, dat zij dit heeft gehoord van [toenmalig secretaris BZV] [8] ). Ik weet dat ik in maart 2012 een cheque heb getekend voor [Chinese naam, anders gespeld] of iets dergelijks. Het was in elk geval een Chinees klinkende naam.
Ik heb toen deze cheque getekend nadat de factuur was voorzien van twee handtekeningen van het bestuur. Deze cheque was bestemd voor de betaling van de bestelde mondkapjes.” [9]

De factuur, de offerte en het eenmansbedrijf [Chinese naam]
6.De factuur waarover wordt gesproken, is gedateerd van 8 maart 2012. De factuur houdt onder meer het volgende in:
“[Chinese naam, iets anders gespeld]
Acct. # Giro: 1102981
Date: March 8th, 2012
Invoice #: 34- G- 3812
Item #: 2112
Bill to
Company: BZV
Address: [adres 1]
Description 40.000 pcs Hygiene transparent health masks
Amount Usd. $ 186.000,--
Sub Total Usd. $ 186.000,--
Sea Freight 3.640,--
OB 11.378,40
----------------------
Total Usd. $ 201.018,40”
Verder is op de factuur – naast de al genoemde opmerkingen en parafen – de wisselkoers (1,82) en het totaalbedrag in guldens (365.853,49) handgeschreven toegevoegd.
De factuur vermeldt geen leveringsvoorwaarden. [10]
7.In het dossier bevindt zich voorts een offerte, die ook op 8 maart 2012 is opgemaakt. Die offerte houdt het volgende in:

[Chinese naam, iets anders gespeld]
Acct. # Giro: 1102981
Willemstad, Curaçao
March 8th, 2012
To: [toenmalig voorzitter BZV]
[adres 1]
BZV
Quotation for Hygiene transparent health masks
Product 2112
Description Hygiene mask
Quantity 40.000
Price per unit Usd $ 4,65
Total amount Usd $ 186.000,--
Sub Total Usd. $ 186.000,--
Sea Freight 3.640,--
OB 11.378,40
----------------------
Total Usd. $ 201.018,40”.
De offerte vermeldt geen leveringsvoorwaarden. [11]
8.Uit een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Curaçao blijkt dat [A] een eenmansbedrijf met de naam [Chinese naam] heeft ingeschreven. Als doelstelling is “General contractor” vermeld. [12] De inschrijving was feitelijk een naamswijziging van het eenmansbedrijf [naam aannemersbedrijf]. Op 14 maart 2012 heeft [A] de naam van dit eenmansbedrijf veranderd in [Chinese naam]. [13]
9.A] heeft op 28 maart 2012 - op de dag dat de cheque is uitgeschreven – voor [Chinese naam] een bankrekening bij de Girobank geopend: bankrekeningnummer [bankrekening eenmansbedrijf met Chinese naam van A]. [14] Het bankrekeningnummer dat op de factuur en de offerte zijn genoemd, betreft een persoonlijke rekening van [A]. [15]

10.[A] heeft in de zomer van 2017 het volgende verklaard:

“Begin 2012 werd ik door [B] benaderd. Hij heeft mij voorgesteld om hem te helpen met het project van mondkapjes. Het was een project van zijn vrouw, de ex-minister [C].
Ik heb op verzoek van [B] de offerte gemaakt. Bij het maken van de offerte heeft [B] mij gezegd wat ik erop moest zetten.
Ik wist van tevoren niet dat de mondkapjes in China zouden worden besteld. [B] heeft met mij afgesproken dat ik 4% van de NAf 365.000,-- zou krijgen. Ik heb van [B] NAf 20.000,-- gekregen.” [16]

De cheque
11.De op 28 maart 2012 voor het mondkapjesproject uitgeschreven cheque is door BZV aan [D], destijds beleidsmedewerkster van de minister, overhandigd.
[Administratief medewerkster BZV], administratief medewerkster van BZV, heeft dat waargenomen en heeft daarover het volgende verklaard:
“Ik ben bekend met het project mondkapjes. Voor ontvangst van de cheque heeft [D] (het Gerecht: [D]) getekend. Ik heb gezien dat [D] de cheque toen in ontvangst heeft genomen. In dat kantoor van [toenmalig secretaris BZV] zaten toen naast mijzelf, [D], ook [toenmalig voorzitter BZV] en [toenmalig secretaris BZV].” [17]
12.D] heeft bevestigd dat zij de cheque in ontvangst heeft genomen. Zij heeft tegenover de politie onder meer het volgende verklaard:
“Ik was toen beleidsmedewerkster van de minister. Ik liep bijna de hele dag bij [C] binnen. Ik was gewoon haar rechterhand en had de hele dag contact met haar over allerlei zaken. Het idee van de mondkapjes ontstond bij de minister.
Ik heb de cheque die door BZV is uitgeschreven voor de aanschaf van de mondkapjes aangenomen. Ik heb getekend voor ontvangst. Ik heb de cheque naar het ministerie meegenomen en vervolgens overhandigd. De persoon die de cheque kwam ophalen, heeft zich bij mij gelegitimeerd en heeft een kopie van (het Gerecht: een uittreksel van) de kamer van koophandel van het bedrijf laten zien. Ik herinner me dat het bedrijf een Chinese naam had.” [18]
13.A] heeft de cheque op dezelfde dag ontvangen, zo blijkt uit zijn hierna weergegeven verklaring:
“Op 28 maart 2012 heb ik een BZV cheque ter waarde van NAf 365.853,49 gekregen.” [19]

De eerste geldstromen
14.Op 29 maart 2012 is de cheque van BZV geïncasseerd en op de bankrekening van [Chinese naam] gestort. Vanaf die bankrekeningen zijn op 3 en 4 april 2012 vervolgens aanzienlijke bedragen overgeboekt/opgenomen. Het bankafschrift vermeldt hierover het volgende:
Datum
Omschrijving
Debit
Credit
29 maart 2012
Deposit slip [nummer]
NAf 365.853,49
3 april 2012
Transfer to [ex-partner B],
account [nummer]
NAf 5.000,--
3 april 2012
Transfer to [bedrijf B], account [nummer]
NAf 97.200,--
3 april 2012
Transfer to [vriendin B], account 346780
NAf 152.800,--
3 april 2012
Withdrawal
ID [nummer] [A]
NAf 85.000,--
3 april 2012
Withdrawal
ID [nummer] [A]
NAf 7.500,--
4 april 2012
Withdrawal
ID [nummer] [A]
NAf 12.500,-- [20]

15.[A] heeft hierover onder meer het volgende verklaard:

“Op 28 maart 2012 heb ik de cheque ontvangen. Ik moest met de cheque naar de bank om het op de rekening van het bedrijf [Chinese naam] te storten. [B] (het Gerecht: [B]) had op een klad papier geschreven wat er met het geld moest gebeuren. Dus bijvoorbeeld dat ik daarna een geldbedrag naar de rekening van [bedrijf B] moest overmaken. Hij bepaalde wat er met het geld moest gebeuren. [B] had mij ook gevraagd het geld naar [ex-partner B] en naar [vriendin B] over te maken.” [21]
“Op 3 april 2012 heb ik bij de Girobank een contant bedrag van NAf 85.000,-- van de rekening van [Chinese naam] opgenomen en heb ik deze naar [B] gebracht.” [22] “[B] had mij gevraagd om dat geld op te nemen en aan hem te geven.” [23]
16.Ex-partner B] is een ex-partner van [B], met wie zij een dochter heeft. [Ex-partner B] is gehoord naar aanleiding van de overboeking naar haar bankrekening. Haar verklaring houdt onder meer het volgende in:
“Ik had in het verleden een liefdesrelatie met [B]. Ik heb een dochter met hem. Zij heet [dochter B]. Zij wordt ook [bijnaam dochter B] genoemd.
In april 2012 had mijn dochter het advies gekregen dat zij naar de HAVO kon gaan. In verband hiermee zei [B] tegen mij dat hij NAf 5.000,-- voor mijn dochter op mijn rekening zal storten, zodat zij op vakantie kon gaan. [B] had tegen [Bijnaam dochter B] gezegd dat zij een cadeau van papi en tante zouden krijgen voor haar prestatie op school. Met tante bedoelde hij [C]. Mijn dochter noemt [C] tante. Op een gegeven moment kreeg ik een telefoon van [B] dat hij het geld had gestort voor [bijnaam dochter B].” [24]
17.bedrijf B], voluit [bedrijf B], is een onderneming van [B]. Hij is daarvan de directeur en enig aandeelhouder. [25]
18.Het banksaldo van de bankrekening van [bedrijf B] bedroeg NAf 75,26 vóór de overboeking van [Chinese naam] op 3 april 2012. De eerste mutatie die daarop volgt, dateert van 10 april 2012; op die dag is door [B] (dat is te zien aan de vermelding van zijn ID-nummer) een bedrag van NAf 77.300,-- contant opgenomen. In de periode van 7 mei 2012 tot 3 augustus 2012 wordt het resterende bedrag opgemaakt via contante opnames en betalingen bij verschillende bedrijven. [26]
19.Vriendin B] is een vriendin van [B]. [27] Van het bedrag van NAf 152.800,-- dat op haar bankrekening is gestort, is in de periode van 4 april 2012 tot en met 4 juli 2012 in totaal NAf 58.095,-- contant opgenomen. Dat blijkt uit een bankafschrift, dat onder meer het volgende inhoudt:
Datum
Omschrijving
Debit
Credit
3 april 2012
Transfer from [Chinese naam]
Account [nummer]
NAf 152.800,--
4 april 2012
[ID-nummer]
NAf 15.000,--
16 april 2012
[ID-nummer]
NAf 4.325,--
26 april 2012
[ID-nummer]
NAf 10.000,--
2 mei 2012
[ID-nummer]
NAf 4.000,--
4 mei 2012
[ID-nummer]
NAf 6.000,--
4 mei 2012
[ID-nummer]
NAf 10.000,--
23 mei 2012
[ID-nummer]
NAf 1.400,--
31 mei 2012
[ID-nummer]
NAf 3.000,--
8 juni 2012
[ID-nummer]
NAf 1.820,--
26 juni 2012
[ID-nummer]
NAf 1.850,-
4 juli 2012
[ID-nummer]
NAf 700,-- [28]

20.[Vriendin B] heeft hierover het volgende verklaard:

“[B] heeft mij verteld dat hij een som geld van [A] zou ontvangen. [B] heeft mij toen gevraagd of ik een bankrekening bij de Girobank had, zodat [A] het bedrag kon storten.” [29]
“De som geld werd in 2012 gestort. Ik heb [B] hierna de bankpas van mijn rekening gegeven, zodat hij het geld zelf kon opnemen wanneer hij het nodig had. Het is ook voorgekomen dat ik naar de bank ging om geld voor [B] op te nemen. Ik herken het rekeningoverzicht van mijn bankrekening die ik in 2012 bij de Girobank heb geopend.
Het nummer dat bij de opnames staat, is mijn identiteitsnummer. Deze opnames heb ik allemaal in opdracht van [B] gedaan. Het geld heb ik aan [B] overgedragen.” [30]

De onderhandelingen in China
21.Vanaf de bankrekening van [vriendin B] hebben vervolgens op 11 april 2012 twee betalingen plaatsgevonden aan Dutch Antilles Express (het Gerecht: een particuliere luchtvaartmaatschappij in Curaçao, die in 2013 failliet is verklaard). Dit staat als volgt vermeld op het bankafschrift:
Datum
Omschrijving
Debit
11 april 2012
Girobank purchase [nummer]
Ducht Ant Express Curacao
NAf 1.000,--
11 april 2012
Girobank purchase [nummer]
Ducht Ant Express Curacao
NAf 995,-- [31]
22.B] is op 11 april 2012 vertrokken uit Curaçao en op 30 april 2012 teruggekeerd. [32]
23.Op 25 en 27 april 2012 is in China (Guangzhou en Beijing) contant geld opgenomen van de bankrekening van [vriendin B]. Het bankafschrift vermeldt dat als volgt:
Datum
Omschrijving
Debit
25 april 2012
Cirrus withdraw [nummer]
1234 Guangzh
NAf 877,93
27 april 2012
Cirrus withdraw [nummer]
BeiJingShiShunYiQuJi00
NAf 733,62 [33]
24.In de tussentijd is op 23 april 2012 een bedrag van NAf 13.229,10 teruggeboekt naar de rekening van [Chinese naam] onder vermelding van “Transfer to China [Chinese naam]”. [34]
25.Op 4 mei 2012 heeft het bedrijf [Chinese fabrikant] twee vrijwel gelijkluidende facturen opgemaakt: één voor “[Chinese naam]” en één voor “[bedrijf B]” De facturen houden beide het volgende in:
“Invoice No.: [nummer]
Date: 4th May 2012
Item 1
Description Mask
FOB Airport (RMB) 3,80 (het Gerecht: FOB staat voor Free on Board)
Quantity 40.100
Amount 152.380,-- RMB (het Gerecht: Chinese Renminbi)
Remark: This is the RMB price, the exchange rate of USD according the date when pay.
Terms of payment: T/T (het Gerecht: “Telegraphic transfer”, een bankoverschrijving)
30% as deposit, remaining 70% before delivery.
So advanced 7.260 USD as discussed
Delivery term: In 30 days after receipt of 30%T/T deposit” [35]
26.Vanaf de rekening van [Chinese naam] is vervolgens op 16 mei 2012 een bedrag van NAf 13.213,20 overgemaakt naar de rekening van het bedrijf [Chinese
fabrikant] (omschrijving op bankafschrift: “Transfer: 2012/05/16:[nummer] in favour of [Chinese fabrikant] USD 7.260,-- at 1,82000”). [36]

27.[A] heeft daarover het volgende verklaard:

“Op 23 april 2012 heb ik [vriendin B] bij Girobank in Zuikertuintje ontmoet. Hierbij heeft [vriendin B] een bedrag van NAf 13.229,10 overgeboekt naar de rekening van [Chinese naam]. Ik heb op mijn beurt een bedrag overgemaakt naar de rekening van het bedrijf [Chinese fabrikant] in China, die de mondkapjes zou moeten gaan leveren. Op dat moment bevond [B] zich in China en was hij bezig met de onderhandelingen voor de mondkapjes.” [37]
“Ik werd door [B] vanuit China opgebeld. [B] heeft mij verzocht om [vriendin B] te gaan ontmoeten bij Girobank in Zuikertuintje om de gerelateerde transacties te verrichten. Ik moest die transactie in opdracht van [B] verrichten.” [38]

28.[Vriendin B] heeft het volgende verklaard:

“Op 23 april 2012 heb ik [A] voor het eerst gezien. Ik was door [B] van te voren ingelicht wie ik bij de bank moest ontmoeten. Wat ik me kan herinneren, is dat [A] mij de gegevens van de bankrekening gaf waarop het geld gestort moest worden en dat ik dit vervolgens heb gedaan.” [39]

De daaropvolgende overboekingen
29.Vanaf de bankrekening van [vriendin B] zijn verder nog de volgende overboekingen gedaan:
Datum
Omschrijving
Debit
21 mei 2012
Stg Derdengelden [naam] Erven [B]
NAf 70.000,--
25 juni 2012
Transfer: 2012/06/25:[nummer] in favour of [naam] EUR 3.450,00 at 2,26900
NAf 7.828,05 [40]
30.Vriendin B] heeft verklaard deze overboekingen in opdracht van [B] te hebben gedaan. [41]

Het uitblijven van de betaling van het openstaande bedrag
31.Nadat [B] in China had onderhandeld en [A] in zijn opdracht een aanbetaling had gedaan, is [A] door [B] in contact gebracht met [contactpersoon Chinese fabrikant], de contactpersoon van [Chinese fabrikant] Dat blijkt uit de hierna weergegeven verklaring van [A]:
[B] heeft met broker [contactpersoon Chinese fabrikant] onderhandeld toen hij in China was. Toen hij van China terugkwam, heeft [B] mij in contact gebracht met [contactpersoon Chinese fabrikant].” [42]
32.Op 22 juni 2012 heeft [contactpersoon Chinese fabrikant] per e-mail aan [A] gevraagd, met [B] in de cc, om het openstaande bedrag te betalen. Dit e-mailbericht houdt het volgende in:

“Fri, Jun 22, 2012 at 1:27 AM

[contactpersoon Chinese fabrikant] <[e-mailadres van contactpersoon]>
To: [A] <[e-mailadres van A]>, [e-mailadres 2 van A], [e-mailadres van B]
[A],
You’d better transfer the open amount plus the shipping cost.
Do you need insurance? The insurance amount is 0,3% of the total amount.
Do you need the CO (Certificate of Original)
Thank you
[Contactpersoon Chinese fabrikant]” [43]
33.A] en [contactpersoon Chinese fabrikant] hebben in die periode ook gecorrespondeerd over de verpakking. [A] heeft daarover het volgende verklaard:

“[Contactpersoon Chinese fabrikant] had een bericht gestuurd op het e-mailadres van [B] om te vragen hoe de verpakking eruit moest zien. [Contactpersoon Chinese fabrikant] had een paar voorbeelden opgestuurd waaruit wij konden kiezen. Omdat ik geen antwoord van [C] en [B] kreeg, kon ik [contactpersoon Chinese fabrikant] geen antwoord geven.

[C] wilde (het Gerecht begrijpt: later) haar foto op de verpakking van de mondkapjes met de tekst “Minister Sra. [C] Minister di Salu, Medio ambiente i Naturalesa”. De tekst die op de verpakking moest komen, heb ik van [C] zelf gekregen. Ik heb de foto uiteindelijk niet van [C] en [B] gekregen. Ik was ook aan het wachten op de kleur van de verpakking die [C] wilde. [C] had uiteindelijk voor “olive green” gekozen, net als de kleur van het logo van het ministerie van GMN. [C] had mij het logo van GMN getoond en zei tegen mij dat de verpakkingen van de mondkapjes dezelfde kleur moesten krijgen.” [44]
34.Vervolgens heeft [C] op 8 augustus 2012 aan [A] gevraagd te regelen dat minder mondkapjes voor het al aanbetaalde bedrag zouden worden verzonden. Dat kan worden afgeleid uit het volgende e-mailbericht:

“Wed, Aug 8, 2012 at 12:32 PM

[C] <[e-mailadres van C]>
To: [e-mailadres van A]
Please hasi e maskernan menos pa e sen ku ya nos a duna splika nan ku mester hana nan mas pronto ku ta posibel i ku nan tin ku bira menos e duna bo e kantidat ku e tin di e sen ku ya nos a duna awor aki, den future ta wak sip or tuma sbra pero awor aki dduna nos e aantal di e sen ku nos a paga por fabor
Danki” [45]
Ter terechtzitting is de inhoud van dit e-mailbericht door de tolk als volgt vertaald:
“Alsjeblieft maak de maskers voor minder geld dan wij al hebben gegeven. Leg aan ze uit dat we ze zo snel mogelijk moeten krijgen en dat ze minder moeten worden. Hij/zij moet het aantal aan jou geven dat hij/zij heeft voor het geld dat wij al hebben gegeven. In de toekomst zullen we kijken of de rest kan worden gestuurd, maar op dit moment geef ons het aantal waarvoor betaald is, alstublieft.
Bedankt” [46]
35.A] heeft nog diezelfde dag het verzoek aan [contactpersoon Chinese fabrikant] gedaan, zo bljikt uit het hierna weergegeven e-mailbericht:

“Wed, Aug 8, 2012 at 10:22 PM

[A] <[e-mailadres van A]>
To: ji liangfeng <[contactpersoon Chinese fabrikant]861025@hotmail.com>
[Contactpersoon Chinese fabrikant],
Good morning,
Because of some last minute complications I might have to make a small change in our order and go with ordering what the already transferred amount of Usd. 7260,-- can cover including airfreight and insurance. Can you calculate this for us?
We will do all possible to come back with another backorder for the rest.
Thank you for understanding.
Best regards,
[A]” [47]
36.A] heeft daarop direct aan [C] laten weten dat het verzoek is uitgezet. Zijn e-mailbericht aan haar houdt het volgende in:

“Wed, Aug 8, 2012 at 10:23 PM

[A] < [e-mailadres van A]>
[C] <[e-mailadres van C]>
Sra. e-mail a wordu manda. Manera nan rosponde mi ta mustra Sra.
Slds,
[A]
(Vrije vertaling Gerecht: Mevrouw. E-mailbericht is verzonden. Zodra zij hebben geantwoord, laat ik het aan u zien.
Groeten, [A]).” [48]
37.Contactpersoon Chinese fabrikant] heeft vervolgens op 10 augustus 2012 laten weten dat dit niet meer mogelijk is. Zijn reactie luidt als volgt:

“Fri, Aug 10, 2012 at 1:37 AM

[Contactpersoon Chinese fabrikant <[e-mailadres conactpersoon]>
To: [A] <[e-mailadres van A]>
[A],
You mean that you just want the small quantity of masks. However we have already finished all masks with your logo GMN, so we cannot sell them for others.
Furthermore the price of the single mask is based on the quantity of more than 40.000. I can understand your situation. Please understand our situation.
Thank you very much.
[Contactpersoon Chinese fabrikant]” [49]

38.[A] heeft over de daaropvolgende periode het volgende verklaard:

“Tussen augustus 2012 en december 2012 heb ik verschillende pogingen gedaan door naar hen, dus [C] en [B], toe te gaan of telefonisch om de rest van het geld te krijgen, zodat de bestelling zo spoedig mogelijk geleverd kan worden. Al deze pogingen waren tevergeefs.” [50]
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft de beschuldigingen aan haar adres krachtig ontkend. Zij heeft herhaaldelijk verklaard dat zij procedureel op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het mondkapjesproject.
Haar raadsman heeft bepleit dat zij van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken en heeft daartoe in de kern het volgende aangevoerd:
(i). de voor de verdachte belastende verklaringen van [A] zijn onrechtmatig verkregen, omdat deze na sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek zijn afgelegd en zowel de rechter als de verdediging daarbij door het openbaar ministerie welbewust buiten spel zijn gezet;
(ii). de verklaringen van [A] kunnen niet als betrouwbaar worden aangemerkt;
(iii). het door [A] aangeleverde e-mailbericht van 8 augustus 2012 is niet door de verdachte verzonden;
(iv). verklaringen van andere betrokkenen, zoals de toenmalige bestuursleden van BZV, zijn inconsistent en kennelijk voortgekomen uit zelfbescherming;
(v). uit de verklaringen van die bestuursleden volgt daarentegen wel dat de verdachte met hen over het mondkapjesproject geen rechtstreeks contact heeft onderhouden;
(vi). de verdachte heeft zelf geen geldelijk gewin behaald met de transactie en is evenmin betrokken geweest bij de verdeling van het geïncasseerde geldbedrag.
Het Gerecht overweegt als volgt.
(i).
Bij beschikking van 6 juli 2016 heeft de rechter-commissaris op vordering van officier van justitie mr. G.H. Rip in de zaak van de verdachte een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld. In het kader van dat gerechtelijk vooronderzoek zijn vervolgens in de periode van 17 oktober 2016 tot en met 6 december 2016 diverse getuigen gehoord. Bij beschikking van 11 januari heeft 2017 heeft de rechter-commissaris – na raadpleging van het openbaar ministerie en de verdediging – geconcludeerd dat tot voortzetting van het gerechtelijk vooronderzoek geen grond meer bestond; daarom werd bepaald om het gerechtelijk vooronderzoek te sluiten. Deze beschikking is op 19 januari 2017 aan de verdachte betekend.
Medeverdachte [A] heeft op 5 juni 2017 in het bijzijn van zijn toenmalige raadsvrouw, mr. V.S. La Fleur, een gesprek gehad met officier van justitie mr. Rip. Het initiatief daartoe lag bij medeverdachte [A] en zijn raadsvrouw; zij hebben de officier van justitie benaderd en te kennen gegeven dat medeverdachte [A] opening van zaken wilde geven en bereid was een verklaring af te leggen. Tijdens het gesprek heeft [A] een door hem gemaakte tijdlijn van de gebeurtenissen overhandigd. De officier van justitie heeft vervolgens een inspecteur van het Korps Politie Curaçao benaderd om hem daarvan op de hoogte te stellen.
Deze inspecteur heeft vervolgens per telefoon contact opgenomen met medeverdachte [A]. [A] heeft toen laten weten dat hij inderdaad bereid was om in het bijzijn van zijn raadsvrouw te worden verhoord. Dat verhoor heeft op 8 juni 2017 plaatsgevonden. Tijdens dat verhoor heeft hij onder meer de genoemde tijdlijn overhandigd. Aan het einde van het verhoor werd afgesproken dat het verhoor op 12 juni 2017 zou worden voortgezet. Bij beide gelegenheden heeft [A] een inhoudelijke verklaring afgelegd, die belastend is voor de verdachte en medeverdachte [B].
De raadsman meent dat het openbaar ministerie hiermee welbewust de rechter en de verdediging van de verdachte buiten spel heeft gezet. In zijn visie had de officier van justitie het Gerecht moeten verzoeken [A] ter terechtzitting te horen dan wel het gerechtelijk vooronderzoek te heropenen om hem door de rechter-commissaris te laten verhoren. In dat geval zouden de belangen van de verdediging zijn gewaarborgd. Dat klemt volgens de raadsman des te meer, nu er op dat moment nog geen bewijs tegen de verdachte was en ernstige vraagtekens bij de waarachtigheid van de verklaringen van medeverdachte [A] moeten worden geplaatst.
Het Gerecht is een ander oordeel toegedaan. Wellicht was het correcter geweest als medeverdachte [A] door een rechter was verhoord, maar het Gerecht stelt vast dat met deze gang van zaken geen normen zijn geschonden. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat van een parallel opsporingsonderzoek geen sprake was (het gerechtelijk vooronderzoek was immers al gesloten) en dat het ging om verhoren als verdachte (niet als getuige), die op initiatief van medeverdachte [A] zelf en in het bijzijn van zijn toenmalige raadsvrouw zijn gehouden. Daar komt bij dat [A] ten behoeve van zijn af te leggen verklaring al het een en ander aan het papier had toevertrouwd en uit de verhoren niet blijkt van enige sturing door politie en justitie. Bovendien is [A] vervolgens alsnog ter terechtzitting als getuige gehoord; bij die gelegenheid heeft hij ook op de vragen van de verdediging antwoord gegeven. De verdediging is daarom niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.
(ii).
Anders dan de verdediging is het Gerecht van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte [A] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Het Gerecht acht van belang dat medeverdachte [A] zijn verklaringen heeft onderbouwd met de door hem gevoerde e-mailcorrespondentie en dat de door hem beschreven toedracht naadloos aansluit bij de geldstromen die in beeld zijn gekomen.
Steun voor deze toedracht is voorts te putten uit de verklaring van de getuige [nieuwe secretaris BZV], die in maart/april 2013 als secretaris is toegetreden tot BZV. Op 12 augustus 2014 heeft hij onder meer het volgende verklaard:
“We zijn bezig met een grootschalig onderzoek naar onrechtmatigheden binnen het oude bestuur. Zo viel op dat er mondkapjes besteld waren, die niet waren geleverd. Hiermee was een bedrag gemoeid van ongeveer NAf 360.000,--.Enkele weken na het constateren van de misstanden bij de bestelling van de mondkapjes ben ik benaderd door mijn broer [broer nieuwe secretaris BZV. Hij vertelde dat [A] hem had verteld dat [A] in contact was gekomen met het echtpaar [B-C] (het Gerecht: [B-C]). [C] is de toenmalige minister van Volksgezondheid. [A] was door de man of de ex-minister benaderd om een bedrijfje op te richten zodat BZV mondkapjes via hem kon bestellen. Er werd door het echtpaar verteld aan [A] dat zij ervoor zorg zouden dragen dat er via zijn bedrijf mondkapjes besteld moesten worden.
Mijn broer vertelde dat het geld dat [A] had gekregen voor de bestelling van de mondkapjes een deal was, waarbij op voorhand al was afgesproken dat [A] niet hoefde te leveren, maar dat hij een bedrag van NAf 10.000,-- of zo zou krijgen. Ongeveer NAf 350.000,-- heeft [A] aan het echtpaar gegeven.
Hij gaf dit in meerdere tranches contant aan het echtpaar [B-C]. [A] zou daar ook nog bewijzen van hebben in de vorm van opgeslagen sms-berichten en betalingen.” [51]
[Nieuwe secretaris BZV] heeft dit ook verteld aan [nieuwe voorzitter BZV] (de nieuw aangetreden voorzitter van BZV), die aangifte heeft gedaan en tijdens een nader verhoor daarover heeft verklaard. [52] [Broer van nieuwe secretaris BZV] heeft er zelf niet over willen verklaren, omdat hij dat te gevaarlijk vindt. Uit zijn verklaring blijkt dat hij vreest voor represailles. [53]
De raadsman heeft terecht opgemerkt dat de verdachte in de verklaring van [nieuwe secretaris BZV] over één kam wordt geschoren met medeverdachte [B]. De verklaring bevat ook andere elementen die minder juist zijn (het ging immers in totaal om ruim NAf 365.000,--, [A] heeft daarvan NAf 20,000,-- ontvangen en de rest is voor een deel contant aan [B] gegeven of overgemaakt naar door [B] doorgegeven rekeningen). Het belang van deze verklaring is er echter met name in gelegen dat [A] al jaren eerder in grote lijnen heeft verklaard wie volgens hem betrokken zijn. In zijn verklaringen van 8 en 12 juni 2017 heeft [A] zich genuanceerder uitgelaten. Hij heeft bijvoorbeeld verklaard dat [B] hem heeft benaderd met een voorstel ten aanzien van het mondkapjesproject. Dat voorstel heeft [B] uitgelegd, [B] heeft ook opgeschreven wat er met het geïncasseerde geld moest gebeuren en het was [B] die hem vertelde dat hij NAf 20.000,-- mocht houden. Hij verklaarde dat hij er pas na het ontvangen van de cheque met de verdachte over heeft gesproken.
(iii).
Tegen deze achtergrond hoeft het geen verbazing te wekken dat de door [A] overgelegde e-mailberichten vooral contacten zijn tussen de contactpersoon van de Chinese fabrikant enerzijds en [A], met [B] in de cc, anderzijds. Dat de verdachte aanvankelijk in die e-mailberichten niet naar voren is gebracht, past in de door [A] geschetste toedracht. Hij had overleg met [B] over het mondkapjesproject en begreep uit dat overleg dat [B] op zijn beurt daarover contact had met de verdachte. De inbreng van de verdachte was kennelijk weer nodig, toen de vormgeving van de verpakking van de mondkapjes en de betalingsproblemen aan de orde kwamen. Het bericht dat op 8 augustus 2012 is verzonden vanaf het persoonlijke e-mailadres van de verdachte, is kennelijk een poging geweest om voor de betalingsproblemen een oplossing te vinden.
[A] werd tenslotte in dat bericht verzocht voor te stellen om minder mondkapjes te leveren voor het al aanbetaalde bedrag.
De verdachte heeft met klem ontkend dat zij dit e-mailbericht heeft verzonden. Zij heeft benadrukt dat het desbetreffende bericht is verzonden vanaf een IP-adres dat is verbonden aan de provider Flow, terwijl zij overal gebruikmaakte van de provider UTS.
Zij heeft verder benadrukt dat indertijd anderen, zoals enkele medewerkers van haar departement, in de gelegenheid waren om vanaf haar persoonlijke e-mailadres berichten te verzenden. Volgens haar moet sprake zijn van een complot.
Het Gerecht acht dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats is gesteld noch gebleken dat anderen er op dat moment belang bij hadden om een dergelijk bericht te versturen. De schijnwerpers waren immers in die periode nog niet op deze transactie gericht. Niet valt in te zien waarom een ander de moeite zou nemen met de levensgrote kans dat de verdachte het bericht zou terugzien in haar mailbox, wetende dat over de betrokkenheid van de verdachte al werd gesproken door [A] en [B]. Het feit dat [A] op het desbetreffende bericht, dat rond de lunchtijd was verzonden, ’s avonds laat heeft gereageerd, maakt het door de verdachte geschetste scenario des te minder aannemelijk. Een ander zou dan niet alleen het oorspronkelijke bericht, maar ook de reactie daarop moeten hebben verwijderd uit de mailbox van de verdachte zónder dat de verdachte dat heeft kunnen opmerken. Dat scenario moet naar het oordeel van het Gerecht dan ook van de hand worden gewezen. Dat het bericht niet vanaf een IP-adres van de vaste provider van de verdachte is verzonden, kan dat niet anders maken. De verdachte kan immers gebruik hebben gemaakt van een andere internetdienst, bijvoorbeeld van een café of restaurant.
(iv).
Het Gerecht deelt wel het standpunt van de raadsman dat de oplichting op dat moment feitelijk al was voltooid. Voor een bewezenverklaring is vereist dat de verdachte ook voor het uitreiken van de cheque al bij het oplichtingsplan betrokken was. [A] heeft dat zo begrepen uit de contacten die hij met [B] onderhield:
“het was een project van [C]”(bewijsmiddel 9). De toenmalige bestuursleden van BZV die voor de cheque hebben getekend – [toenmalig voorzitter BZV] en [toenmalig secretaris BZV] –, zijn bij uitstek personen die dat zouden kunnen bevestigen of ontkennen. Hun verklaringen zijn echter allesbehalve duidelijk. De verklaringen zijn inconsistent en onvolledig; hun herinnering zou hen in de steek hebben gelaten. Het Gerecht heeft de indruk gekregen dat zij het achterste van hun tong niet hebben willen laten zien om te voorkomen dat hun eigen handelen ter discussie zou (blijven) staan. Het beleid bij BZV was destijds weinig consistent. Van bestuursvergaderingen werden geen notulen opgemaakt en beslissingen werden ogenschijnlijk lichtvaardig en zonder schriftelijke verantwoording genomen. Dat bemoeilijkt uiteraard de waarheidsvinding en maakt des te meer dat bij de beoordeling van de verklaringen van [toenmalig voorzitter BZV] en [toenmalig secretaris BZV] behoedzaamheid is geboden.
Desondanks is het Gerecht tot de slotsom gekomen dat aan de hand van andere bewijsmiddelen een verantwoorde selectie en waardering van de verklaringen kan worden gemaakt.
Het Gerecht wijst erop dat de offerte aan [toenmalig voorzitter BZV] is gericht (bewijsmiddel 7), dat de factuur is getekend door [toenmalig voorzitter BZV] en [toenmalig secretaris BZV] om vervolgens te worden verzonden naar de afdeling financiën (bewijsmiddel 1), dat [toenmalig secretaris BZV] en financial manager [toenmalig financial manager BZV] daarna de cheque hebben getekend (bewijsmiddel 1) en dat die cheque in het bijzijn van [toenmalig voorzitter BZV] en [toenmalig secretaris BZV] is uitgereikt aan de toenmalige beleidsmedewerkster van de verdachte, [D] (bewijsmiddel 12).
Uit de geselecteerde verklaringen volgt dat de verdachte in het eerste kwartaal van 2012 preventietaken aan BZV heeft toebedeeld (bewijsmiddel 3) en dat de verdachte met het mondkapjesproject is gekomen (bewijsmiddel 2, 3, 4 en 5). Dat is te rijmen met de verklaring van [A] dat [B] hem begin 2012 heeft voorgesteld om hem te helpen bij het mondkapjesproject van zijn vrouw (bewijsmiddel 9).
Een aanwijzing voor de juistheid van deze toedracht is dat het project in de begroting van BZV over het jaar 2012 is opgenomen met de vermelding “
geïnitieerd door ministerie GMN”. Deze begroting is aan drie ministers verzonden: [de minister-president], [de minister van Financiën] n minister van Gezondheid, Natuur en Milieu [C]. [54] De verklaring van de verdachte dat zij procedureel in het geheel niet betrokken is geweest bij het mondkapjestraject, acht het Gerecht ongeloofwaardig. Als dat zo zou zijn, had het in de rede gelegen dat de verdachte alarm had geslagen bij het zien van de omschrijving van het project en de daarmee gemoeide kosten alarm; dat heeft zij niet gedaan.
Een andere aanwijzing is dat de zus van medeverdachte [B] heeft verklaard dat zij in 2012 door [B] en de verdachte is gevraagd of zij interesse had om een bedrijfje op Curaçao te beginnen in verzorgingsproducten, zoals krukken en rolstoelen. Toen de zus vertelde dat ze daar geen ervaring mee had omdat zij in de verzekeringsbranche zat, zou de verdachte hebben gezegd dat ze een vriendin bij de SVB had werken die haar zou kunnen laten weten welke producten het meest werden gebruikt en dus zouden moeten worden ingekocht. De zus was geinteresseerd, maar heeft ervan afgezien omdat [B] en de verdachte zich nadrukkelijk met de oprichting van dat bedrijfje wilden bemoeien. Zij stelden voor dat ene [A] (het Gerecht begrijpt: [A]) haar zou helpen met de bestelling van de juiste goederen. [55]
Het beeld dat hieruit voortkomt, is dat de verdachte samen met medeverdachte [B] heeft opgetrokken om te kijken op welke wijze kan worden verdiend aan producten, die binnen de sfeer vielen van het ministerie waarvoor de verdachte verantwoordelijk was.
Dit alles wordt door de verdachte weggewuifd. Volgens haar heeft haar toenmalige beleidsmedewerker en vriendin, medeverdachte [D], een dubieuze rol in het geheel gespeeld. Uit het onderzoek ter terechtzitting is dat niet aannemelijk geworden. Het onderzoek heeft geen serieuze aanwijzingen opgeleverd dat [D] van het oplichtingsplan op de hoogte was, laat staan dat zij daarvan op enigerlei wijze heeft geprofiteerd.
Daarentegen laat het zich raden wat het belang van de verdachte kan zijn geweest. Per slot van rekening is zij op 8 maart 2012 (frappant genoeg op de dag waarop de offerte en de factuur zouden zijn opgemaakt) getrouwd met [B].
Zij was dus de kersverse echtgenote van [B], die – zo leidt het Gerecht uit de bewijsmiddelen af – het oplichtingsplan heeft bedacht. De verdachte is kennelijk in dat plan meegegaan.
(v).
Op grond van het vorenstaande concludeert het Gerecht dat het mondkapjesproject via de verdachte bij BZV is geïntroduceerd. De vraag of, en zo ja in hoeverre, zij daartoe rechtstreeks contact heeft gehad met het bestuur van BZV, kan in het midden blijven. Op de ontkenning daarvan door de bestuursleden valt, zoals hiervoor al is overwogen, het nodige af te dingen. Het Gerecht acht aannemelijk dat dit rechtstreekse contact heeft plaatsgevonden, maar de vaststelling daarvan is voor de bewezenverklaring niet vereist. De bewezenverklaring is toereikend te motiveren met de vaststelling dat de verdachte het mondkapjesproject zelf óf via een ander bij BZV heeft geïntroduceerd als het project van het ministerie.
(vi).
De omstandigheden dat de verdachte geen geldelijk gewin heeft behaald en niet is betrokken bij de geldverdeling, vormen geen contra-indicaties voor haar betrokkenheid bij het oplichtingsplan. Uit die omstandigheden zou hooguit kunnen worden afgeleid dat [B] de verdachte na het gebeurde een loer heeft gedraaid. Voor zover [B] haar ook voorafgaand aan de oplichting heeft misleid, kan haar dat haar niet disculperen. Zij heeft er tenslotte voor gezorgd of er ten minste mee ingestemd dat de gebruikelijke procedures bij deze specifieke offerte opzij werden gezet.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook in al zijn onderdelen verworpen.
Ambtshalve heeft het Gerecht bij de beraadslaging uitgebreid stil gestaan of de vastgestelde feiten en omstandigheden wel de ten laste gelegde vorm van oplichting opleveren. Ten laste is gelegd dat een offerte van NAf 365.853,49 was ingediend voor de aanschaf en levering van een partij mondkapjes, terwijl de verdachte en haar mededaders
“niet de intentie hadden of in staat waren om die partij mondkapjes te leveren”.
Voor het Gerecht staat echter vast dat de verdachte en haar medeverdachten aanvankelijk wel degelijk de intentie hebben gehad om de partij mondkapjes te leveren. Binnen een maand na het incasseren van de cheque is [B] immers naar China gegaan om te onderhandelen en als gevolg van die onderhandelingen is vervolgens ook een aanbetaling gedaan. De opzet van het plan was veeleer dat welbewust een buitenproportionele hoge vergoeding werd geoffreerd voor levering van de mondkapjes, wetende dat die offerte door de invloed van de verdachte lichtvaardig zou worden geaccepteerd (vgl. HR 4 april 2016, ECLI:NL:HR:2006:AU5719,
NJ2006/398 m.nt. N. Keijzer, waarin een verdachte oudere, gemakkelijk te overreden mensen ervan overtuigde dat er een grote achterstand in onderhoud in hun woningen was om vervolgens veel te hoge prijzen te vragen voor kluswerkzaamheden).
Beslissend is daarom of de verdachte en haar medeverdachten in staat waren de partij mondkapjes te leveren. Het Gerecht heeft uiteindelijk geconcludeerd dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord.
Weliswaar hadden de verdachte en de medeverdachten de levering met verkrijging van zo’n hoge vergoeding moeten kunnen regelen, maar vastgesteld moet worden dat zij dat niet hebben gedaan. De verdachte en/of de medeverdachten beschikten niet over 40.000 mondkapjes. Evenmin is gebleken dat aan de ingediende offerte een onderhandeling met een fabrikant ten grondslag lag. De onderhandelingen met de Chinese fabrikant begonnen pas nadat de cheque was geïncasseerd.
De verdachte en/of de medeverdachten hebben vervolgens nagelaten om het volledige geldbedrag voor de levering te betalen. Als gevolg daarvan moet worden vastgesteld dat zij niet binnen voor het handelsverkeer gebruikelijke leveringstermijnen in staat waren om te leveren.
Kwalificatie en strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:305 juncto artikel 1:123, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van oplichting.
Het bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het Gerecht heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van BZV, waarmee een geldbedrag van NAf 365.853,49 is gemoeid.
De officier van justitie heeft, uitgaande van een vergelijkbare bewezenverklaring, gevorderd dat het Gerecht de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf 34 maanden met aftrek van voorarrest, en haar daarnaast voor de duur van 5 jaren zal ontzetten uit het recht het ambt van minister te bekleden. Bij deze strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met een beperkte overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft geen afzonderlijk strafmaatverweer gevoerd.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder de meer tot uitdrukking komt in het daarop gestelde wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, in de tijd dat zij minister van Gezondheid, Milieu en Natuur was, samen met haar echtgenoot en een vriend van haar echtgenoot schuldig gemaakt aan oplichting. Zij heeft zodoende ervoor gezorgd dat haar echtgenoot en diens vriend ten koste van de gemeenschapsbelangen financieel gewin konden behalen. De verdachte heeft dat gedaan in een kwetsbare en spannende periode voor het land Curaçao. Zij maakte deel uit van de eerste regering, sinds Curaçao werd uitgeroepen tot zelfstandig land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Vele burgers hadden er vertrouwen in dat Curaçao als autonoom land een goed functionerende democratische rechtsstaat zou zijn , anderen waren daar minder gerust op. Dit legde een zware verantwoordelijkheid op de schouders van de politici die op dat moment de koers van Curaçao moesten gaan bepalen. Zij moesten laten zien dat het algemeen belang en het vertrouwen van de burgers bij hen in goede handen waren. De verdachte heeft echter het tegenovergestelde gedaan door het in haar gestelde vertrouwen ernstig te beschamen. Het Gerecht rekent de verdachte haar handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
De verdachte heeft bovendien ervoor gekozen de verantwoordelijkheid voor haar handelen niet op zich te nemen en heeft evenmin spijt getoond. Integendeel zelfs: zij heeft een ander, haar voormalige beleidsmedewerkster, beschuldigd teneinde, zo begrijpt het Gerecht, zelf buiten schot te blijven. Het Gerecht weegt dat mee in de straftoemeting.
Het Gerecht stelt verder vast dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Wel is zij eerder voor een mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Op de voet van artikel 1:138 van het Wetboek van Strafrecht zal daarmee rekening worden gehouden.
Voor wat betreft de hoogte van die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming heeft het Gerecht aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die in Nederland voor fraudezaken zijn geformuleerd en die volgens het Gerecht grosso modo overeenkomen met de in Curaçao voor oplichting opgelegde straffen.
Die oriëntatiepunten geven, vertaald naar Curaçaose maatstaven, in geval van oplichting met een benadelingsbedrag tussen de NAf 250.000,-- en NAf 500.000,-- als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden.
Het Gerecht neemt aan de hand daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden als uitgangspunt.
Aanmerkelijk strafverhogend is in het geval van de verdachte dat zij misbruik heeft gemaakt van haar functie als minister en dat daardoor gemeenschapsgelden zijn verkwist. Als strafverhogende omstandigheid geldt ook dat zij haar verantwoordelijkheid heeft geprobeerd af te schuiven op een ander. In enigszins strafmatigende zin houdt het Gerecht rekening met de omstandigheid dat de verdachte zelf van de oplichting niet aantoonbaar heeft geprofiteerd.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat in het geval van de verdachte in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden passend en geboden is.
Het Gerecht stelt echter vast dat sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die redelijke termijn heeft een aanvang genomen op 22 juni 2015, toen de verdachte werd aangehouden en in verzekering werd gesteld. De behandeling van haar zaak in eerste aanleg is eerst op 15 augustus 2018 – en aldus niet binnen twee jaar – met een eindvonnis afgerond. Daarvoor zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen.
Het Gerecht is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval tot strafvermindering moet leiden, in die zin dat de gevangenisstraf met 2 maanden moet worden verlaagd. Dat betekent dat het Gerecht de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Het Gerecht acht het, evenals de officier van justitie, aangewezen om een bijkomende straf op te leggen, namelijk de ontzetting uit het recht om het ambt van minister te bekleden. De reden daarvoor is erin gelegen dat de verdachte met het bewezen verklaarde handelen het in haar als minister gestelde vertrouwen ernstig heeft geschonden en haar ambt daardoor in diskrediet heeft gebracht, terwijl zij nog altijd niet tot inkeer is gekomen. Met betrekking tot de duur van de ontzetting uit die rechten overweegt het Gerecht dat deze de duur van de gevangenisstraf ingevolge artikel 1:64 van het Wetboek van Strafrecht ten minste 2 en ten hoogste 5 jaren te boven gaat. Dat betekent dat de duur van de ontzetting ten minste 3 jaren en 8 maanden moet bedragen en ten hoogste 6 jaren en 8 maanden kan bedragen. Het Gerecht is van oordeel dat de gevorderde 5 jaren passend is.
Resumerend houdt dat in dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest en een ontzetting uit het recht tot het bekleden van het ambt van minister voor de duur van 5 jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62, 1:64, 1:116 en 2:326 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
ontzet de verdachte voor de duur van 5 jaren uit het recht het ambt van minister te bekleden.
Dit vonnis is gewezen door de rechter, mr. T.E. van der Spoel, bijgestaan door mr. A.P. Verhaegh, zittingsgriffier, en op 15 augustus 2018 in tegenwoordigheid van voornoemde griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die zijn opgenomen in het einddossier, dat het Recherche Samenwerkingsteam (projectteam Duradero) naar aanleiding van het politieonderzoek Dubnium heeft opgemaakt. Dit einddossier bestaat uit een algemeen proces-verbaal (aangeduid als “map 1”, doorgenummerd van pagina 10000 tot en met 10050), de persoonsdossiers (aangeduid als “map 2”, doorgenummerd van pagina 20000 tot en met 20208), een dossier met de ambtshandelingen (aangeduid als “map 3”, doorgenummerd van pagina 30000 tot en met 31235) , het getuigendossier (aangeduid als “map 4”, doorgenummerd van 40000 tot en met 40122), een dossier met documenten (aangeduid als “map 5”, doorgenummerd van 50.000 tot en met 51294) en een methodiekendossier (aangeduid als “map 6”, doorgenummerd van pagina 60000 tot en met 60331).
2.Geschrift, te weten een brief, d.d. 24 februari 2014, pagina 30000.
3.Geschrift, te weten addendum bij brief, d.d. 24 februari 2014, pagina 30002.
4.Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 april 2015, pagina 40032.
5.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk een proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 19 oktober 2016, dat door rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols is opgemaakt.
6.Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 april 2015, pagina 40024.
7.Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 maart 2015, pagina 40009.
8.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk een proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 31 mei 2018, dat door rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols is opgemaakt.
9.Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 april 2015, pagina 40045 tot en met 40047.
10.Geschrift, te weten een factuur, d.d. 8 maart 2012, pagina 50009.
11.Geschrift, te weten een offerte, d.d. 8 maart 2012, pagina 50036.
12.Geschrift, te weten een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Curaçao, d.d. 10 januari 2013, pagina 30007.
13.Geschrift, te weten een ingevuld wijzigingsformulier, d.d. 14 maart 2012, pagina 50238 en 50239.
14.Geschrift, te weten een ingevuld aanvraagformulier, d.d. 28 maart 2012, pagina 50323.
15.Geschrift, te weten een bankoverzicht, pagina 50256.
16.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal d.d. 8 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706080900 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”, pagina 7 en 8.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] d.d. 16 april 2015, gemarkeerd als G-15-01, pagina 40087.
18.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, te weten een proces-verbaal van verhoor verdachte [D], d.d. 30 september 2015, gevoegd bij de 1e aanvulling algemeen proces-verbaal Dubnium, pagina 60345 tot en met 60347, 60349 en 60450.
19.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal d.d. 8 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706080900 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”, pagina 7 en 8.
20.Geschrift, te weten een bankafschrift, d.d. 15 september 2014, pagina 50330; geschrift, te weten bewijs van incasseren cheque en daaropvolgende storting, pagina 50537.
21.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal d.d. 12 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706121415 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”, pagina 2 en 3.
22.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal d.d. 8 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706080900 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”, pagina 2.
23.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal d.d. 12 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706121415 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”, pagina 3.
24.Proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 2 juni 2015, pagina 40113 en 40115.
25.Geschrift, te weten een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Curaçao, d.d. 11 september 2014, pagina 50214.
26.Geschrift, te weten een bankafschrift, d.d. 8 oktober 2014, pagina 50434 tot en met 50436.
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 mei 2015, pagina 20079.
28.Geschrift, te weten een bankafschrift, d.d. 7 oktober 2014, pagina 50457 en 50458.
29.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 mei 2015, pagina 20189.
30.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 mei 2015, pagina 20192 tot en met 20194.
31.Geschrift, te weten een bankafschrift, d.d. 7 oktober 2014, pagina 50457.
32.Geschrift, te weten beschikbare vluchtgegevens, pagina 50046 en 50047.
33.Geschrift, te weten een bankafschrift, d.d. 7 oktober 2014, pagina 50457.
34.Geschrift, te weten een bankafschrift, d.d. 7 oktober 2014, pagina 50457.
35.Geschriften, te weten facturen, d.d. 4 mei 2012, pagina 50533 en 50535.
36.Geschrift, te weten een bankafschrift, d.d. 15 september 2014, gemarkeerd als D-065, pagina 50332.
37.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal d.d. 8 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706080900 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”, pagina 2.
38.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal d.d. 12 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706121415 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”, pagina 4.
39.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 mei 2015, pagina 20195.
40.Geschrift, te weten een bankafschrift, d.d. 7 oktober 2014, pagina 50457.
41.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 mei 2015, pagina 20195; proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 mei 2015, pagina 20205.
42.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal d.d. 12 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706121415 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”, pagina 5.
43.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend geschrift, namelijk een e-mailbericht d.d. 22 juni 2012, dat is gevoegd bij het proces-verbaal d.d. 12 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706121415 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”.
44.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal d.d. 12 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706121415 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”, pagina 5.
45.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend geschrift, namelijk een e-mailbericht d.d. 8 augustus 2012, dat is gevoegd bij het proces-verbaal d.d. 12 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706121415 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”.
46.Proces-verbaal van de op 3 juli en 1 augustus 2018 gehouden terechtzitting, houdende een mededeling van de tolk.
47.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend geschrift, namelijk een e-mailbericht d.d. 8 augustus 2012, dat is gevoegd bij het proces-verbaal d.d. 12 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706121415 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”.
48.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend geschrift, namelijk een e-mailbericht d.d. 8 augustus 2012, dat is gevoegd bij het proces-verbaal d.d. 12 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706121415 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”.
49.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend geschrift, namelijk een e-mailbericht d.d. 8 augustus 2012, dat is gevoegd bij het proces-verbaal d.d. 12 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706121415 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”.
50.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal d.d. 8 juni 2017 van het Korps Politie Curaçao met proces-verbaalnummer 201706080900 en onderwerp “Proces-verbaal verhoor [A]”, pagina 4.
51.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 augustus 2014, pagina 40001.
52.Proces-verbaal van nader verhoor aangever d.d. 12 augustus 2014, pagina 30040.
53.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 augustus 2014, pagina 40004.
54.Een niet van voormeld einddossier deel uitmakend geschrift, te weten een brief van BZV met bijlage, d.d. 26 juli 2012, gevoegd bij de 2de aanvulling algemeen proces-verbaal Dubnium, gemarkeerd als bijlage D-261.
55.Proces-verbaal van verhoor getuige [zus van Scoop] d.d. 30 maart 2015, pagina 40041.