ECLI:NL:OGEAC:2018:222

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
500.00291/17
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van functie door baliemedewerkster Toelatingsorganisatie Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een baliemedewerkster van de Toelatingsorganisatie. De verdachte werd beschuldigd van misbruik van functie of positie, waarbij zij buiten werktijd tegen betaling aanvragen voor verblijfsvergunningen invulde. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten die zich hebben voorgedaan tussen 27 augustus 2016 en 26 juni 2017. De verdachte heeft verklaard dat zij sinds augustus 2004 werkzaam is bij de Toelatingsorganisatie en dat haar werkzaamheden onder andere het aannemen en invoeren van aanvragen voor verblijfsvergunningen omvatten. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de verdachte, zonder toestemming van haar superieuren, aanvragen voor derden invulde en daarbij gebruik maakte van haar kennis van de regelgeving en procedures. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en ontzetting uit het ambt voor 3 jaren. De verdediging pleitte voor een taakstraf, stellende dat de verdachte niet de intentie had om de wet te overtreden. Het Gerecht oordeelde dat de straffen die door het openbaar ministerie waren gevorderd niet passend waren en legde een taakstraf op van 60 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest. De verdachte werd niet uit het ambt gezet, omdat het Gerecht meende dat herhaling onwaarschijnlijk was.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00291/17

Uitspraak: 15 augustus 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren op [een datum in het jaar] 1969 te Curaçao,
wonende in Curaçao, [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018, 3 juli 2018 en 1 augustus 2018. De verdachte is op de eerste twee dagen ter terechtzitting verschenen en bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. A.S. Blonk, advocate in Curaçao. Op de derde dag, die slechts is gebruikt voor de sluiting van het onderzoek, zijn de verdachte en haar raadsvrouw niet verschenen.
De zaak tegen de verdachte diende aanvankelijk gelijktijdig met de zaken tegen haar medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De zaken, die voortvloeien uit het zogenoemde politieonderzoek Valencia, hebben met elkaar gemeen dat de verdachte en haar medeverdachten op enigerlei wijze betrokken zijn geweest bij corruptie binnen de Toelatingsorganisatie te Curaçao. De verdachte wordt binnen het onderzoek het minst verweten, namelijk misbruik van functie of positie. De verdachte heeft in tegenstelling tot haar medeverdachten geen onderzoekswensen opgegeven en in plaats daarvan om persoonlijke redenen verzocht haar zaak van de andere zaken af te splitsen en versneld inhoudelijk te behandelen; dat verzoek is door het Gerecht toegewezen.
De officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die zij in verzekering heeft doorgebracht, alsmede een ontzetting uit het ambt voor de duur van 3 jaren.
De raadsvrouw heeft het Gerecht bij pleidooi verzocht na te gaan of met het handelen van de verdachte de ondergrens van het ten laste gelegde misbruik van functie of positie wordt behaald; zij heeft aangevoerd dat het handelen in ieder geval niet een zo forse straf rechtvaardigt als door de officier van justitie is gevorderd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
zij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 augustus 2016 tot en met 26 juni 2017 in Curaçao (telkens), als ambtenaar, werkzaam als medewerker bij de afdeling intake bij de Toelatingsorganisatie, opzettelijk met misbruik van haar functie of positie voordeel voor [betrokkene 1] ([betrokkene 1]) en/of [bedrijf betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) en/of (haar kennis) [betrokkene 3] en/of” (een) andere(n) en/of haarzelf heeft verkregen, immers heeft zij (telkens)
– (mede) ten behoeve van (A) (een kennis) [betrokkene 1] ([betrokkene 1]) en/of [bedrijf betrokkene 1] en/of (B) [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) en/of (C) (haar kennis) [betrokkene 3] –
(A) (tegen betaling (aanvraag)formulieren voor (een) verblijfsvergunning(en) in ontvangst genomen van die [betrokkene 1] en/of voor die [betrokkene 1] ingevuld en/of ingediend en/of voor die [betrokkene 1] helpen invullen en/of indienen (gebruik makend van haar kennis van de regelgeving en procedures bij de Toelatingsorganisatie en haar positie), ten behoeve van vreemdelingen (van Venezolaanse en/of Dominicaanse en/of Colombiaanse afkomst) die voor [betrokkene 1] en/of [betrokkene 1] International moesten/wilden werken en daartoe aanvragen voor (een) verblijfsvergunning(en) hadden ingediend, en/of
(B) (tegen betaling) (aanvraag)formulieren voor (een) verblijfsvergunning(en) voor die [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) ingevuld en/of ingediend en/of voor die [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) helpen invullen en/of indienen (gebruik makend van haar kennis van de regelgeving en procedures bij de Toelatingsorganisatie en haar positie), ten behoeve van vreemdelingen (van Chinese afkomst) die door die [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) als gemachtigde/tussenpersoon waren aangedragen en aanvragen voor (een) verblijfsvergunning(en) hadden ingediend, en/of
(C) (tegen betaling) (aanvraag)formulieren voor (een) verblijfsvergunning(en) voor die [betrokkene 3] ingevuld en/of ingediend en/of voor die [betrokkene 3] helpen invullen en/of indienen (gebruik makend van haar kennis van de regelgeving en procedures bij de Toelatingsorganisatie en haar positie), ten behoeve van aanvragen voor (een) verblijfsvergunning(en) door die [betrokkene 3] en/of familieleden van [betrokkene 3], en/of
(als medewerker afdeling intake Toelatingsorganisatie) ten behoeve van haar eigen belang en/of het belang van (een) ander(en) heeft nagelaten toezicht te houden op en/of zorg te dragen voor de naleving van het bij of krachtens Landsverordening Toelating en Uitzetting bepaalde en/of deze Landsverordening toe te passen, en/of
deze aanvraagformulieren (versneld en/of in strijd met de regelgeving en/of procedures bij de Toelatingsorganisatie) in het Foreigner Management Systeem bij de Toelatingsorganisatie systeem ingevoerd en/of (versneld en/of in strijd met de regelgeving en/of procedures bij de Toelatingsorganisatie) doen invoeren en/of het proces ter afhandeling van die aanvraagformulieren beïnvloed en/of getracht te beinvloeden ten gunste van die [betrokkene 1] en/of [bedrijf betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) en of [betrokkene 3] en/of ander(en),
in elk geval (telkens) iets heeft gedaan en/of heeft nagelaten iets te doen ten einde enige voordeel voor zichzelf en/of die [betrokkene 1] en/of [bedrijf betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) en of [betrokkene 3] en/of ander(en) te verkrijgen.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het Gerecht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij
(op verschillende tijdstippen
)in
of omstreeksde periode van 27 augustus 2016 tot en met 26 juni 2017 in Curaçao
(telkens
), als ambtenaar, werkzaam als medewerker bij de afdeling intake bij de Toelatingsorganisatie, opzettelijk met misbruik van haar functie of positie voordeel voor [betrokkene 1] ([betrokkene 1]) en/of [bedrijf betrokkene 1] en
/of[betrokkene 2] ([betrokkene 2]) en
/of(haar kennis) [betrokkene 3] en/of (een) andere(n) en
/ofhaarzelf heeft verkregen, immers heeft zij
(telkens)

(mede
)ten behoeve van (A)
(een kennis)[betrokkene 1] ([betrokkene 1]) en/of [bedrijf betrokkene 1] en
/of(B) [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) en
/of(C)
(haar kennis
)[betrokkene 3] –
(A)
(tegen betaling
(aanvraag
)formulieren voor
(een)verblijfsvergunning
(en)
in ontvangst genomen van die [betrokkene 1] en/ofvoor die [betrokkene 1] ingevuld
en/of ingediend en/of voor die [betrokkene 1] helpen invullen en/of indienen(
gebruikmakendvan haar kennis van de regelgeving en procedures bij de Toelatingsorganisatie en haar positie), ten behoeve van vreemdelingen
(van Venezolaanse
en/of Dominicaanse en/of Colombiaanseafkomst
)die voor [betrokkene 1] en/of [bedrijf betrokkene 1] moesten/wilden werken en daartoe aanvragen voor
(een
)verblijfsvergunning
(en)hadden ingediend, en
/of
(B)
(tegen betaling
) (aanvraag
)formulieren voor
(een)verblijfsvergunning
(en
)voor die [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) ingevuld
en/of ingediend en/of voor die [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) helpen invullen en/of indienen(
gebruikmakendvan haar kennis van de regelgeving en procedures bij de Toelatingsorganisatie en haar positie), ten behoeve van vreemdelingen
(van Chinese afkomst
)die door die [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) als gemachtigde/tussenpersoon waren aangedragen en aanvragen voor
(een
)verblijfsvergunning
(en)hadden ingediend, en
/of
(C)
(tegen betaling
) (aanvraag
)formulieren voor
(een)verblijfsvergunning
(en
)voor die [betrokkene 3] ingevuld
en/of ingediend en/of voor die [betrokkene 3] helpen invullen en/of indienen(
gebruikmakendvan haar kennis van de regelgeving en procedures bij de Toelatingsorganisatie en haar positie), ten behoeve van aanvragen voor
(een
)verblijfsvergunning
(en)door die [betrokkene 3] en
/offamilieleden van [betrokkene 3], en
/of
(als medewerker afdeling intake Toelatingsorganisatie) ten behoeve van haar eigen belang en/of het belang van (een) ander(en) heeft nagelaten toezicht te houden op en/of zorg te dragen voor de naleving van het bij of krachtens Landsverordening Toelating en Uitzetting bepaalde en/of deze Landsverordening toe te passen, en/of
deze aanvraagformulieren (versneld en/of in strijd met de regelgeving en/of procedures bij de Toelatingsorganisatie) in het Foreigner Management Systeem bij de Toelatingsorganisatie systeem ingevoerd en/of (versneld en/of in strijd met de regelgeving en/of procedures bij de Toelatingsorganisatie) doen invoeren en/of het proces ter afhandeling van die aanvraagformulieren beïnvloed en/of getracht te beinvloeden ten gunste van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 1] International en/of [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) en of [betrokkene 3] en/of ander(en),
in elk gevalzodoende(telkens
)iets heeft gedaan
en/of heeft nagelateniets te doen
teneinde enigvoordeel voor zichzelf en/of die [betrokkene 1] en/of [bedrijf betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] ([betrokkene 2]) en of [betrokkene 3] en/of ander
(en
)te verkrijgen.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
In de tenlastelegging zijn enkele marginale aanpassingen gedaan
(cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Bewijsmiddelen [1]
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit vonnis wordt verwezen, stelt het Gerecht de volgende feiten en omstandigheden vast.
1.De verdachte heeft verklaard sinds augustus 2004 werkzaam te zijn bij afdeling Intake van de Toelatingsorganisatie aan [adres] in Curaçao. Haar werk als medewerkster Intake houdt het aannemen en invoeren van aanvragen voor verblijfsvergunningen in, met dien verstande dat zij daarbij ook controleert of alle benodigde documenten zijn aangeleverd. Verder houdt zij zich bezig met de afgifte (het Gerecht begrijpt: afgifte van verblijfsvergunningen dan wel afwijzende beslissingen). Dit alles doet zij op haar vaste werkplek, aan balie nummer [nummer]. [2]
2.Medeverdachte [medeverdachte 1] is de directeur van de Toelatingsorganisatie. Zij heeft verklaard belast te zijn met de leiding. Zij is verantwoordelijk voor de financiën, het personeel en het hele proces voor het indienen van een aanvraag voor een vergunning bij de Toelatingsorganisatie. De verdachte is een van de personen die onder andere is aangewezen voor het helpen van personen bij de intake. [3]
3.Betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) heeft verklaard dat hij in Curaçao een aannemersbedrijf, genaamd [bedrijf betrokkene 1] heeft. Hij kent de verdachte sinds september 2016. Hij kent haar van de Toelatingsorganisatie; bij haar leverde hij aanvragen voor verblijfsvergunningen in. Op dat moment verzorgde [betrokkene 4] (het Gerecht begrijpt: [betrokkene 4]), een consultant, de aanvragen. In oktober 2016 heeft de verdachte [betrokkene 1] gebeld met de vraag of hij [betrokkene 4] betaalde voor zijn diensten. Nadat hij dat had bevestigd, stelde de verdachte voor dat hij voortaan zijn aanvragen rechtstreeks via haar zou doen. Hij heeft verklaard vervolgens 14 aanvragen via de verdachte te hebben geregeld. Volgens hem rekende de verdachte voor elke persoon NAf 150,-- . Hij heeft haar daarom 14 x NAf 150,-- betaald. [4]
4.De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij inderdaad buiten werktijd tegen betaling aanvraagformulieren heeft ingevuld voor [betrokkene 1]. Zij kreeg per aanvraag betaald. Ook heeft hij haar een keer gesponsord; dat had te maken met de parade van het oogstfeest. Hij heeft NAf 500,-- betaald voor haar kostuum. [5]
5.De aanvragen waarin [bedrijf betrokkene 1] als werkgever, gemachtigde of garantsteller naar voren kwam, hadden met name betrekking op vreemdelingen met de Venezolaanse nationaliteit. [6]
6.De verdachte heeft ook bevestigd dat zij buiten werktijd aanvraagformulieren voor [betrokkene 2] (het Gerecht begrijpt: [betrokkene 2] [7] ) heeft ingevuld. Zij heeft verklaard dat [betrokkene 2] NAf 75,-- per aanvraag betaalde. Zij heeft daarover nooit met [medeverdachte 1] gesproken. Ook met anderen sprak zij daarover niet, omdat dat privé is. [8] In de ten laste gelegde periode heeft zij zo’n 100 aanvragen voor hem te hebben ingevuld; als dat buiten werktijd was, kreeg zij daarvoor betaald. [9]
7.De verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 2] een gemachtigde was voor Chinese aanvragers. Hij was een tussenpersoon. [10] De verdachte was op haar beurt betrokken bij de aanvragen van de Chinezen. Er waren in die periode verschillende projecten en de verdachte kreeg de aanvragen van de Chinezen toegewezen. [11] Zij was de enige baliemedewerker die daarmee belast was. [12] Zij had in die periode veel contact met [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] had een wasserette. De verdachte kreeg niet alleen betaald voor het buiten werktijd invullen van aanvraagformulieren, maar hoefde bijvoorbeeld ook maar de helft te betalen als zij haar kleding naar zijn wasserette bracht om deze te laten wassen; één keer hoefde zij helemaal niet te betalen. Verder heeft zij een keer een pronkstukje, een Chinees poesje, van [betrokkene 2] gekregen. [13]
8.De verdachte heeft tot slot verklaard dat zij voor een kennis, genaamd [bijnaam betrokkene 3] (het Gerecht begrijpt: [betrokkene 3] [14] ), aanvragen heeft ingevuld. Zij heeft NAf 100,-- per persoon gevraagd. Zij heeft de aanvragen ingevuld voor zijn gezin, bestaande uit vier personen, en voor die van zijn zwager, diens vrouw en diens twee kinderen. In totaal ging het om acht personen. Op 10 februari 2017, toen zij is geobserveerd door het observatieteam, is zij naar [bijnaam betrokkene 3] gegaan om bij hem de documenten op te halen van zijn gezin om de aanvragen te kunnen invullen. De ingevulde aanvraagformulieren heeft zij teruggegeven aan de klant (het Gerecht: in dit geval aan [bijnaam betrokkene 3]), zodat deze daarmee naar de Toelatingsorganisatie kon gaan. [15]
9.De verdachte heeft ter terechtzitting, gevraagd naar een van haar opmerkingen in een telefoongesprek van 8 november 2016 (“als het door mij gedaan wordt… weet ik al die trucjes”), verklaard dat zij een goed inzicht heeft van wat nodig is voor een aanvraag van een verblijfsvergunning. Zij heeft verklaard te weten wat zij moet doen, ervoor te hebben gestudeerd en kennis te hebben opgebouwd (het Gerecht begrijpt: van regelgeving en procedures bij de Toelatingsorganisatie). [16]
10.De verdachte heeft verklaard dat “de klant” (het Gerecht begrijpt: personen voor wie zij aanvraagformulieren invulde, zoals [betrokkene 1] [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3]) met de ingevulde aanvraagformulieren naar de Toelatingsorganisatie gingen om deze daar in te dienen. Het kwam voor dat die persoon dan bij haar aan de balie kwam (het Gerecht begrijpt: om daarna de aanvragen in te voeren). [17] Het kwam ook voor dat zij de status van zulke aanvragen voor hen nakeek. [18]
Bewijsoverwegingen
Het ten laste gelegde misbruik van functie of positie is een feit dat sinds de invoering van het Curaçaose Wetboek van Strafrecht strafbaar is gesteld, en wel in artikel 2:354. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de bepaling is geïnspireerd door het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (Trb. 2004, 11 en Trb. 2005, 244), meer in het bijzonder door artikel 19 van dat verdrag:
“Elke Staat die partij is, overweegt de wettelijke en andere maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn om als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, het misbruik van functie of positie, waaronder wordt verstaan, het in strijd met de wet verrichten of nalaten van een handeling door een overheidsfunctionaris bij de uitoefening van zijn of haar functie teneinde een onverschuldigd voordeel te verkrijgen voor de functionaris zelf of voor een andere persoon of entiteit.”
De delictsomschrijving van misbruik van functie of positie moet naar het oordeel van het Gerecht dienovereenkomstig worden uitgelegd.
Daarmee wordt een restcategorie aan strafbare feiten gevormd die de ondergrens van omkopingsdelicten niet halen.
Het Gerecht heeft zich tijdens de beraadslaging in raadkamer voor de vraag gesteld of op grond van de feiten en omstandigheden in deze zaak kan worden geconcludeerd dat de verdachte haar functie of positie heeft misbruikt als hiervoor bedoeld.
De verdachte is, om de woorden van de officier van justitie aan te halen, “een relatief eenvoudige ambtenaar”: een medewerker van de afdeling Intake van de Toelatingsorganisatie. Zij houdt zich bezig met het aannemen van de aanvragen voor verblijfsvergunningen, het controleren van die aanvragen op volledigheid, het wijzen van de aanvrager of zijn gemachtigde op eventuele ontbrekende documenten en het uiteindelijk doorsturen van de aanvragen naar de afdeling Advies. De verdachte adviseert noch beslist over die aanvragen. Wel geeft zij, nadat eenmaal een beslissing is genomen, de desbetreffende vergunning of beschikking af. Vastgesteld is dat zij, zonder daarover met iemand te spreken (laat staan toestemming te vragen), buiten werktijd tegen betaling aanvragen heeft ingevuld voor [betrokkene 1] en/of zijn onderneming, voor [betrokkene 2] en/of voor [betrokkene 3]. Daarbij maakte zij gebruik van haar kennis van de regelgeving en procedures bij de Toelatingsorganisatie en haar positie.
De verdachte heeft sommige van de door haar zelf ingevulde aanvragen vervolgens tijdens werktijd ingevoerd, zoals zij dat normaal gesproken ook zou doen. Ook is zij wel eens nagegaan wat de status van de afhandeling van de aanvragen was.
De verdachte is een overheidsfunctionaris en haar gedragingen kunnen naar het oordeel van het Gerecht ook worden aangemerkt als het
“verrichten (…) van een handeling (…) bij de uitoefening van (…) haar functie teneinde een onverschuldigd voordeel te verkrijgen voor de functionaris zelf of voor een andere persoon (…)”. Omdat de beslissing niet tot de invloedssfeer van de verdachte behoort, is het voordeel voor de aanvragers of gemachtigden vooral dat zij weet welke informatie bij het invullen van de formulieren niet mag ontbreken, dat die aanvragen bij de intakebalie positief zullen worden ontvangen en dat de voortgang daarvan eenvoudiger in de gaten kan worden gehouden.
Beslissend is in dit geval of de gedragingen van de verdachte
“in strijd met de wet”waren en het opzet van de verdachte daarop ook was gericht. In dat verband is in eerste instantie met name de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU), de Landsverordening Arbeid Vreemdelingen (LAV), het Toelatingsbesluit (TB) en de door de Minister van Justitie gegeven Herziene instructie aan de Gezaghebbers (HIG) van belang.
De verdachte lijkt het uitgangspunt van een restrictief toelatingsbeleid op een gegeven moment uit het oog te zijn verloren (zie inleiding HIG; artikel 8 LAV). Uit de stukken kan namelijk worden afgeleid dat zij bij het invullen van sommige aanvragen geen kritische houding heeft ingenomen. De verklaring van de verdachte dat zij een goede service wenst te geven, is in dat verband tekenend. Zij ziet haar werk als een vorm van dienstverlening.
Een voorschrift dat de verdachte gaandeweg ook is gaan overtreden, is dat in voorkomende gevallen schriftelijk wordt medegedeeld welke stukken ontbreken (paragraaf 3.5 van de HIG). De verdachte heeft daarover verklaard dat zij dat aanvankelijk wel heeft gedaan via de formulieren die daarvoor binnen de Toelatingsorganisatie waren ontwikkeld, maar dat het beleid op enig moment is gewijzigd en de formulieren er op een gegeven moment niet meer waren. Dat er sprake was van een wijziging van het beleid, is door het onderzoek niet tegengesproken. In vergelijkbare zin is kennelijk beleid ontwikkeld dat afwijkt van de regel dat pas een verblijfsvergunning kan worden afgegeven, als de aanvrager beschikt over een tewerkstellingsvergunning (artikel 2 LAV, artikel 6 LTU en paragraaf 3.12. HIG). Over de hardheid van deze regel zijn de verschillende betrokkenen echter verdeeld. De verdachte heeft verklaard dat er een werkafspraak was ten aanzien van personen die eerder een verblijfsvergunning hebben gehad of wiens tewerkstellingsvergunning lang op zich liet wachten. Hen werd het mogelijk gemaakt om een aanvraag voor kort verblijf in te dienen. Die verklaring vindt bevestiging in de verklaringen van de directeur van de Toelatingsorganisatie en oud-minister van Justitie [naam oud-minister].
Mede gezien de aard van haar werkzaamheden kan onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het Gerecht niet worden geconcludeerd dat haar opzet op het overtreden van deze bepalingen was gericht. Weliswaar had de verdachte kennis van de wet- en regelgeving op het gebied van het vreemdelingenrecht, maar zij lijkt tegelijkertijd in de veronderstelling te hebben verkeerd dat de wijziging van het beleid c.q. de nieuwe afspraken daarmee in overeenstemming waren. Daarbij komt dat zij op het werk op geen enkel moment is gewaarschuwd dat zij mogelijk wettelijke voorschriften omtrent de toelating van vreemdelingen overtrad. Het bewijs voor wetenschap bij de verdachte van de aanmerkelijke kans daarop schiet daarom tekort. Zo dat al anders zou zijn, kan naar het oordeel van het Gerecht niet worden vastgesteld dat zij die kans ook heeft aanvaard.
Dat ligt anders waar het gaat om de wettelijke voorschriften opgenomen in de Landsverordening van de houdende regels van materieelrechtelijke aard betreffende de rechtstoestand van de ambtenaren in dienst van het land Curaçao (A.B. 2010, no. 87; hierna Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht). In hoofdstuk VII zijn regels opgenomen omtrent de verschillende verplichtingen en rechten van de ambtenaren. Paragraaf 3 van dit hoofdstuk bevat bepalingen ten aanzien van nevenwerkzaamheden, terwijl paragraaf 5 regels bevat betreffende het aannemen van geschenken.
De memorie van toelichting bij de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht luidt onder meer als volgt:
“Het is van essentieel belang dat de burger vertrouwen heeft in het functioneren van de overheid. Dat vertrouwen van de burger kan alleen maar worden gewonnen of behouden en versterkt indien de kwaliteit, onkreukbaarheid en de zorgvuldigheid van de overheid en derhalve de integriteit boven elke twijfel zijn verheven.
Een kwalitatief hoogwaardig overheidshandelen vereist een kwalitatief hoogwaardig ambtenarenapparaat. Dat stelt niet alleen eisen aan de organisatiestructuren, maar ook aan de zuiverheid en de discipline waarmee de ambtelijke diensten en hun medewerkers hun verantwoordelijkheden dragen en vervullen.Ambtenaren moeten loyaal zijn aan het bestuur en tegelijkertijd een eigen verantwoordelijkheid hoog in het vaandel houden. Het voorenstaande stelt hoge eisen aan hun vermogen om bij de uitoefening van de ambtelijke functie zorgvuldig en effectief te opereren in de omgeving die hun voortdurend voor gewijzigde situaties en voor nieuwe kansen en bedreigingen plaatst. Dat maakt de positie van de ambtenaren kwetsbaar. Voortdurend moet er voor worden gewaakt dat de ambtenaren hun positie, bevoegdheden en kennis op een oneigenlijke wijze gebruiken teneinde zichzelf of anderen te bevoordelen.”
De verdachte heeft bepalingen van deze Landsverordeningen overtreden. Naar het oordeel van het Gerecht moet worden geconcludeerd dat haar opzet daarop in voorwaardelijke zin ook was gericht. Door niet te verifiëren of het was toegestaan om deze werkzaamheden buiten werktijd tegen betaling of andere giften te verrichten, heeft zij de aanmerkelijke kans op overtreding van deze algemene bepalingen bewust aanvaard.
Kwalificatie en strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:354 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Als ambtenaar opzettelijk met misbruik van zijn functie of positie iets doen ten einde enig voordeel voor hem of een ander te verkrijgen, meermalen gepleegd.
Het bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het Gerecht heeft bewezen verklaard dat de verdachte meermalen misbruik van haar functie of positie heeft gemaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het Gerecht de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een ontzetting uit het ambt voor de duur van 3 jaren. De officier van justitie heeft opgemerkt dat hij, hoewel hij volledig achter deze vordering staat, zich er ook in zou kunnen vinden als het Gerecht overgaat tot oplegging van een hoge taakstraf in combinatie met een hoge voorwaardelijke gevangenisstraf.
De raadsvrouw heeft op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gewezen en bepleit dat met een taakstraf kan worden volstaan.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder de meer tot uitdrukking komt in het daarop gestelde wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het Gerecht heeft reeds overwogen dat de delictsomschrijving van misbruik van functie of positie een restcategorie aan strafbare feiten vormt die de ondergrens van omkopingsdelicten niet halen. De wettelijke strafbaarstelling van dit strafbaar feit is maximaal twee jaren vrijheidsstraf een aanzienlijk lagere strafbaarstelling dan die van de feiten waarvan de verdachte aanvankelijk werd verdacht (valsheid in geschrifte, verstrekking van onjuiste gegevens, ambtelijke corruptie en mensensmokkel). Daarbij overweegt het Gerecht dat het misbruik van haar functie of positie niet gelegen was in de specifieke verblijfsrechtelijke bepalingen, maar in de algemene bepalingen die voor elke ambtenaar hier te lande gelden.
Het Gerecht weegt voorts, in strafmatigende zin, mee dat de verdachte (uiteindelijk) zowel aan het opsporingsonderzoek als het onderzoek ter terechtzitting haar volledige medewerking heeft verleend.
De raadsvrouw heeft tijdens haar pleidooi gesteld dat ambtenaren vaker buiten diensttijd tegen betaling allerlei diensten verrichten die verband houden met hun functie of positie zonder dat van hogerhand wordt ingegrepen. Wat daar ook van moge zijn, het Gerecht stelt in ieder geval vast dat de verdachte, nadat haar superieuren op de hoogte raakten van het bewezen verklaarde handelen, niet meteen is gecorrigeerd. In arbeidsrechtelijke zin is pas ingegrepen toen de verdachte van haar vrijheid werd benomen. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat de verdachte een hardwerkende medewerkster was die naar ieders tevredenheid functioneerde.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de 10 dagen detentie haar zeer zwaar zijn gevallen. Voorts is de verdachte door haar handelen reeds zwaar getroffen, nu zij is geschorst door haar werkgeefster en haar inkomen is gekort. Zij moet op dit moment kennelijk zien rond te komen met NAf 75,-- per maand, wat een vrijwel onmogelijke opgave is, zeker gezien het feit dat haar twee studerende kinderen nog bij haar thuis wonen. De door de verdachte in haar laatste woord geuite spijtbetuigingen komen op het Gerecht bovendien oprecht over.
Alles afwegende is het Gerecht tot de slotsom gekomen dat de door de officier van justitie gevorderde straffen in dit geval niet passend en geboden zijn. Het Gerecht acht een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 60 uren, de geëigende strafrechtelijke sanctie. Op deze taakstraf
worden 20 uren in mindering gebracht vanwege het voorarrest van de verdachte (tien dagen naar de vaste maatstaf van 2 uren per dag).
Het Gerecht acht geen termen aanwezig om daarnaast een voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, nu naar zijn oordeel het onaannemelijk is dat de verdachte in herhaling zal vervallen. Het Gerecht acht evenmin termen aanwezig om haar uit het ambt te zetten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.
Dit vonnis is gewezen door de rechter, mr. T.E. van der Spoel, bijgestaan door
mr. A.P. Verhaegh, zittingsgriffier, en op 15 augustus 2018 in tegenwoordigheid van voornoemde griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die zijn opgenomen in het einddossier van de Landsrecherche Curaçao, genaamd Valencia, dat onder meer bestaat uit het zaaksdossier, de dossiers [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en de persoonsdossiers van de verdachte en de medeverdachten. Ieder bewijsmiddel is, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
2.Proces-verbaal d.d. 27 juni 2017, pagina 33 van verdachtes persoonsdossier; proces-verbaal d.d. 27 juni 2017, pagina 36, 37, 39 en 40 van verdachtes persoonsdossier.
3.Proces-verbaal d.d. 27 juni 2017, pagina 46 en 48 van het persoonsdossier van medeverdachte Cheri.
4.Proces-verbaal d.d. 5 juli 2017, pagina 275, 281, 283, 291 en 294 van het zaaksdossier.
5.Verklaring van de verdachte d.d. 3 juli 2018, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld - in het proces-verbaal van de op 3 juli en 1 augustus 2018 gehouden terechtzitting zal worden weergegeven.
6.Proces-verbaal (zaaksdossier traject ‘[betrokkene 1]’) d.d. 29 januari 2018, pagina 28 van dossier [betrokkene 1].
7.Proces-verbaal (bevindingen traject [betrokkene 2]) d.d. 24 januari 2018, pagina 6 van dossier [betrokkene 2].
8.Proces-verbaal d.d. 29 juni 2017, pagina 67 van verdachtes persoonsdossier.
9.Verklaring van de verdachte d.d. 3 juli 2018, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld - in het proces-verbaal van de op 3 juli en 1 augustus 2018 gehouden terechtzitting zal worden weergegeven.
10.Verklaring van de verdachte d.d. 3 juli 2018, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld - in het proces-verbaal van de op 3 juli en 1 augustus 2018 gehouden terechtzitting zal worden weergegeven.
11.Proces-verbaal d.d. 12 december 2017, pagina 98 van verdachtes persoonsdossier.
12.Proces-verbaal d.d. 29 juni 2017, pagina 66 van verdachtes persoonsdossier.
13.Proces-verbaal d.d. 12 december 2017, pagina 98, 99, 101 tot en met 103 van verdachtes persoonsdossier.
14.Proces-verbaal (bevindingen traject ‘Santa Rosa’) d.d. 9 mei 2017, pagina 6 en 7 van dossier [betrokkene 3].
15.Proces-verbaal d.d. 29 juni 2017, pagina 68 van verdachtes persoonsdossier.
16.Verklaring van de verdachte d.d. 3 juli 2018, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld - in het proces-verbaal van de op 3 juli en 1 augustus 2018 gehouden terechtzitting zal worden weergegeven.
17.Proces-verbaal d.d. 29 juni 2017, pagina 68 van verdachtes persoonsdossier.
18.Proces-verbaal d.d. 12 december 2017, pagina 99 van verdachtes persoonsdossier.