ECLI:NL:OGEAC:2018:20

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
AR 77390/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van werkzaamheden bij verschil van mening tussen executeurs in een nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee executeurs van een nalatenschap. De eiser, de zoon van de overledene, en de gedaagde, de dochter, zijn beiden benoemd tot uitvoerders van de wilsbeschikking van hun moeder, die op 11 april 2008 is opgesteld. De overledene is in 2014 overleden, maar de nalatenschap is tot op heden niet verdeeld, wat leidt tot onenigheid tussen de twee executeurs. De eiser heeft de gedaagde aangeklaagd met het verzoek om de verdeling van de nalatenschap te bewerkstelligen en heeft daarbij een aantal specifieke vorderingen gedaan, waaronder de benoeming van een notaris en het vaststellen van een huurbedrag voor de gebruiksvergoeding van de onroerende zaken.

Tijdens de procedure is gebleken dat de gedaagde nog steeds als executeur kan worden aangemerkt, ondanks de aanvankelijke veronderstelling van de eiser dat dit niet het geval was. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vordering van de eiser niet toewijsbaar is, omdat de procedure in feite voortkomt uit een geschil tussen de twee executeurs. Artikel 4:142 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat bij een verschil van mening tussen executeurs de rechter in eerste aanleg kan beslissen over de verdeling van de werkzaamheden.

Het Gerecht heeft de bevoegdheid om een verdeling van de werkzaamheden vast te stellen, maar kan zich niet uitlaten over de wenselijkheid van bepaalde handelingen. Uiteindelijk heeft het Gerecht een taakverdeling vastgesteld voor de uitvoering van de wilsbeschikking, waarbij de proceskosten ten laste van de nalatenschap komen. Het vonnis is op 19 februari 2018 in het openbaar uitgesproken door rechter S.E. Sijsma.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. E.E. Palm-Meyer,
tegen
[GEDAAGDE],
wonend in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.N.E. Inderson

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op ter griffie ingediend op 20 januari 2016;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling op 25 oktober 2016 die op 19 januari 2017 is voortgezet, alwaar in beide gevallen eiser en gedaagde en hun gemachtigden aanwezig waren;
- de akte uitlating verdeling taken executeur van zowel eiser als gedaagde.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Wijlen [naam wijlen] is op [overlijdensdatum] 2014 overleden en heeft in de uiterste wilsbeschikking van 11 april 2008 haar zoon, eiser, en haar dochter, gedaagde, benoemd tot uitvoerders van de wilsbeschikking en beredderaars van de boedel en nalatenschap.
2.2.
De nalatenschap is tot op heden niet verdeeld, mede als gevolg van onenigheid tussen eiser en gedaagde.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, - samengevat - veroordeling van gedaagde tot het met eiser overgaan tot scheiding en deling van de ontbonden gemeenschap met benoeming van notaris Naaldijk als notaris.
Bij akte vermeerdering van eis die ter zitting van 19 januari 2017 is genomen vordert eiser, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, - samengevat – voor recht te verklaren dat de opstal gelegen aan de [adres opstal] tot de ontbonden gemeenschap behoort en gedaagde te veroordelen om met eiser tot scheiding en deling over te gaan van die opstal en een huurbedrag gelijk aan hun erfdeel zal betalen aan de mede-erfgenamen, op straffe van een dwangsom. Tenslotte wordt bij gewijzigde eis veroordeling in de proceskosten gevorderd.
3.2.
Eiser legt aan de vordering ten grondslag dat gedaagde geen medewerking verleent aan verdeling van de nalatenschap.
3.3.
Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 86 Landsverordening overgangsrecht nieuw BW is afdeling 6 van titel 5 van boek 4 van toepassing op benoeming van een uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen gedaan voor het tijdstip van het in werking treden van de wet.
4.2.
Ten tijde van indiening van de vordering ging eiser er, naar inmiddels is gebleken ten onrechte, vanuit dat gedaagde niet langer is aan te merken als executeur. De taak van de executeur eindigt immers slechts in de gevallen die zijn genoemd in artikel 4: 149 BW. Van geen van die gevallen is sprake. Gedaagde is dus nog altijd als executeur aan te merken, hetgeen uiteindelijk door eiser ook niet meer is bestreden. Dit betekent dat de vordering (waaronder ook de vermeerdering van eis) alleen al om die reden niet toewijsbaar is.
4.3.
In feite is deze procedure het gevolg van een geschil tussen de twee executeurs. Artikel 4: 142 BW lid 3 bepaalt:
Bij verschil van mening tussen de executeurs beslist op verzoek van een van hen de rechter in eerste aanleg. Deze kan een verdeling van de werkzaamheden of van het hun toekomende loon vaststellen.
4.4.
Voorgaande is ter zitting met partijen besproken waarna partijen hebben toegezegd zich te zullen inspannen om het geschil minnelijk te regelen. Als dat niet tot overeenstemming zou leiden, zouden partijen zich uitlaten over de taakverdeling, ingevolge bovengenoemd artikellid, hetgeen vervolgens bij gelijktijdig ingediende akte is gebeurd.
4.5.
Het Gerecht heeft de bevoegdheid om een verdeling van de werkzaamheden vast te stellen, maar mag zich niet uitlaten over de wenselijkheid van een bepaalde handeling. Om die reden kan het voorstel verwoord in de akte van eiser grotendeels niet worden gevolgd.
4.6.
Het Gerecht kan ook beslissen dat de executeurs bepaalde handelingen slechts gezamenlijk kunnen verrichten. Voor een aantal werkzaamheden zal het Gerecht daartoe overgaan, mede in acht nemende de uiterste wilsbeschikking van wijlen
[naam wijlen], wiens bedoeling het was dat eiser en gedaagde samen de wilsbeschikking zouden uitvoeren.
4.7.
Al het hierboven overwogene in acht nemende heeft tot gevolg dat het Gerecht tot de taakverdeling is gekomen zoals hierna is vastgesteld.
4.8.
Tenslotte zal worden bepaald dat de proceskosten ten laste zullen komen van de te verdelen nalatenschap van wijlen [naam wijlen].

5.De beslissing

Het Gerecht:

  • bepaalt dat de verdeling van de werkzaamheden betreffende uitvoering van de wilsbeschikking van wijlen [naam wijlen] als volgt is:
  • Opstellen boedelbeschrijving en het zo nodig laten opstellen van een verklaring van erfrecht -> eiser en gedaagde;
  • bepaalt dat de proceskosten van eiser en gedaagde ten laste zullen komen van de nalatenschap;
  • verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2018.