ECLI:NL:OGEAC:2018:169

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
CUR201801569
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en immuniteit van jurisdictie in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.E. Lovert, dat het Consulaat-Generaal van de Volksrepubliek China, vertegenwoordigd door mr. I.F. Moeniralam, werd veroordeeld tot nakoming van een huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur. De huurovereenkomst was aangegaan op 8 mei 2015 en had betrekking op een appartement dat aan eiseres toebehoorde. Het Consulaat had in oktober 2017 aangegeven het contract voortijdig te willen beëindigen, wat leidde tot een geschil over de huurbetalingen. Eiseres had een achterstand van NAf 848, die in juni 2018 was ingelost.

Het Consulaat voerde verweer en stelde dat het Gerecht onbevoegd was, omdat het zich beriep op immuniteit van jurisdictie op basis van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen. Het Gerecht verwierp dit standpunt, oordelend dat de zaak een zakelijk geschil betrof dat voortkwam uit de huurovereenkomst en niet gerelateerd was aan consulaire taken. Het Gerecht benadrukte dat de huurovereenkomst niet betrekking had op het consulaat zelf, maar op een woning voor medewerkers van het consulaat.

Daarnaast stelde het Consulaat dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat het Consulaat geen rechtspersoonlijkheid heeft en dus niet als procespartij kan optreden. Het Gerecht oordeelde dat eiseres niet-ontvankelijk was, omdat zij het Consulaat als verwerende partij had genoemd zonder de Volksrepubliek China in rechte te betrekken. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van het Consulaat, begroot op NAf 1.000. Het vonnis werd uitgesproken op 27 juni 2018.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
wonende te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.E. Lovert,
tegen
CONSULAAT-GENERAAL VAN DE VOLKSREPUBLIEK CHINA,
gevestigd te Curaçao,
verweerder,
gemachtigde: mr. I.F. Moeniralam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het Consulaat genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnengekomen op 23 mei 2018;
- de producties van het Consulaat;
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2018;
- de bij die gelegenheid door beide gemachtigden overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
De zaak is enige tijd aangehouden voor overleg. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 8 mei 2015 is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een aan [eiseres] toebehorend appartement. De huurovereenkomst noemt als verhuurder [eiseres] en als huurder:
Consul of the People’s Republic of China, Mr. [naam], hereinafter referred to as “tenant”, rent for Consul [naam 1].
Verder luidt artikel 16 van de huurovereenkomst als volgt:
According to the Vienna Convention on Consular Relations, the tenant enjoys some privileges and immunities. All disputes arising out of this agreement shall be solved through friendly negotiations of both parties.
2.2.
De huurovereenkomst is aanvankelijk aangegaan voor een periode van één jaar. In april 2016 is de huurovereenkomst verlengd tot en met 30 april 2019 en is een huurprijs afgesproken van NAf 3.500 per maand.
2.3.
In oktober 2017 heeft het Consulaat aan [eiseres] laten weten het contract voortijdig te willen beëindigen. Naar aanleiding van deze mededeling hebben partijen met elkaar gesproken over een minnelijke regeling.
2.4.
In de betaling van de verschuldigde huurpenningen is achterstand ontstaan. In juni 2018 is de op dat moment bestaande achterstand van NAf 848 ingelost.

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert dat het gerecht, in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat,
- het Consulaat veroordeelt tot nakoming van de huurovereenkomst tot 30 april 2019;
- het Consulaat veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van NAf 848;
- het Consulaat veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Het Consulaat heeft verweer gevoerd. Het heeft geconcludeerd tot onbevoegdheid van het gerecht, niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] en tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Het Consulaat heeft een beroep gedaan op immuniteit van jurisdictie op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen. Daaraan verbindt het Consulaat de conclusie dat het gerecht onbevoegd is. Het gerecht verwerpt dit standpunt. Deze zaak gaat over een zakelijk geschil dat voortkomt uit een huurovereenkomst en heeft niets van doen met de uitoefening van consulaire taken. Voor zover nodig wijst het gerecht er nog op dat de huurovereenkomst geen betrekking heeft op het gebouw waarin het consulaat is gevestigd, maar op een woning die ten behoeve van medewerkers van het consulaat is gehuurd. Op grond van artikel 43 van voornoemd verdrag komt het Consulaat in deze omstandigheden geen beroep toe op immuniteit van jurisdictie.
4.2.
Het bepaalde in artikel 16 van de huurovereenkomst doet hier niet aan af. Waar op grond van de in dat artikel genoemde verdragsbepalingen geen sprake is van immuniteit, kan dat artikel zelf niet alsnog immuniteit creëren. Overigens blijkt uit de stukken genoegzaam dat [eiseres] heeft geprobeerd via “friendly negotiations” tot een oplossing te komen.
4.3.
In de tweede plaats heeft het Consulaat zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat het Consulaat geen rechtspersoonlijkheid heeft en dus niet als procespartij in een civiele procedure kan optreden.
4.4.
Dit betoog slaagt. Een consulaat als zodanig heeft geen rechtspersoonlijkheid en heeft daarom geen procesbevoegdheid in een civiele procedure. Wil een partij handelen of nalaten van (medewerkers van) een consulaat aan de civiele rechter voorleggen, dan zal zij de desbetreffende vreemde staat in rechte moeten betrekken. In dit geval is dat de Volksrepubliek China. Waar uitdrukkelijk het Consulaat in het verzoekschrift als verwerende partij wordt genoemd, kan niet gezegd worden dat het Consulaat het verzoekschrift zo had moeten begrijpen dat [eiseres] bedoeld heeft de Volksrepubliek China zelf in het geding te betrekken. In dit verband is ook van belang dat niet duidelijk is geworden dat [eiseres] die bedoeling daadwerkelijk heeft gehad. Ter zitting heeft zij dit immers niet aangevoerd, maar betoogd dat naar haar mening wel degelijk het Consulaat in rechte kan worden betrokken. Ook heeft zij – subsidiair – betoogd dat als het Consulaat niet in rechte kan optreden dat dan de vordering geacht moet worden te zijn gericht tegen de consul, te weten degene die als huurder de huurovereenkomst is aangegaan.
4.5.
Het gerecht concludeert enerzijds dat de in rechte betrokken partij niet als zodanig kan optreden, terwijl uit het verzoekschrift en de uitlatingen van [eiseres] niet kan worden afgeleid wie zij dan wel in rechte heeft willen betrekken. Hieruit volgt dat [eiseres] niet-ontvankelijk is.
4.6.
Gelet op dit oordeel kan in het midden blijven wie onder de huurovereenkomst als huurder heeft te gelden en of [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van het Consulaat, begroot op NAf 1.000 aan salaris.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 27 juni 2018.