ECLI:NL:OGEAC:2018:165

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
CUR201801602
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding tussen Vertex Investments N.V. en Earlybird Fundings B.V. over betalingsverplichtingen en overeenkomsten

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, hebben de eiseressen, Vertex Investments N.V. en Vertex Holding N.V. (gezamenlijk Vertex c.s.), een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, Earlybird Fundings B.V. (EBF). De procedure begon met een verzoekschrift dat op 24 mei 2018 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 13 juni 2018. Vertex c.s. vorderde betaling van een bedrag van US$ 59.127,25, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van twee overeenkomsten: de Platform License Agreement (PLA) en de Management Services Agreement (MSA). EBF had eerder aangegeven de PLA eenzijdig te willen beëindigen, wat leidde tot een geschil over de betalingsverplichtingen.

De rechter oordeelde dat het spoedeisend belang van Vertex c.s. voldoende was onderbouwd. De vordering van Vertex c.s. werd als aannemelijk beschouwd, vooral omdat EBF haar verplichtingen uit de overeenkomsten niet nakwam. De rechter wees de vordering toe, met uitzondering van een deel dat niet voldoende onderbouwd was. EBF werd veroordeeld tot betaling van US$ 55.650, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van proceskosten en buitengerechtelijke kosten aan Vertex c.s. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat EBF onmiddellijk moest betalen, ongeacht een mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
1. de naamloze vennootschap

VERTEX HOLDING N.V.

2. de naamloze vennootschap
VERTEX INVESTMENTS N.V.
beiden gevestigd in Curaçao
eiseressen,
gemachtigde: mr. K.D. Keizer,
tegen
de besloten vennootschap
EARLYBIRD FUNDINGS B.V.
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mr. S. Limon.
Partijen zullen hierna Vertex H, Vertex I, gezamenlijk Vertex c.s., en EBF genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Vertex c.s. heeft op 24 mei 2018 een verzoekschrift met producties ingediend. EBF en Vertex c.s. hebben nadere producties ingediend. Vervolgens heeft op 13 juni 2018 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.2.
Na aanhouding voor overleg is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
EBF is lid van de Dutch Caribbean Securities Exchange (hierna: DCSX) en zij adviseert ‘start-up’ bedrijven. Nadat investeerders aandelen van deze start-up bedrijven op de beurs hebben aangekocht, worden deze investeerders begeleid door EBF.
2.2.
Vertex biedt op Curaçao digitale platformen aan ten behoeve van investeerders die handelen op de DCSX. Door middel van een Platform License Agreement verleent Vertex een non-exclusief recht om het platform te gebruiken. Naast het gebruik van dit digitale platform, biedt Vertex ook management support services aan.
2.3.
Op 29 september 2017 zijn Vertex c.s. en EBF een drietal overeenkomsten aangegaan, waaronder hier van belang de volgende twee:
a. De Platfom License Agreement (“PLA”) tussen Vertex H. en EBF met bijlagen, waaronder een ‘fee schedule”;
b. De Management Services Agreement (“MSA”) tussen Vertex I. en EBF met bijlagen waaronder een ‘fee schedule’.
2.4.
De PLA is aangegaan voor een periode van twee jaar, waarna de PLA steeds voor één jaar wordt verlengd. De MSA is aangegaan voor een periode van vijf jaar, waarna de MSA steeds voor vijf jaar wordt verlengd. In de overeenkomsten is niet in tussentijdse beëindiging voorzien.
2.5.
Op grond van artikel 3.1. van de PLA is EBF maandelijks aan Vertex c.s. een (i) license fee en (ii) vergoedingen voor de diensten die Vertex aan EBF levert verschuldigd. De verschuldigde vergoedingen volgen uit het Fee Schedule en bedragen maandelijks een minimumbedrag van US$ 2,650.00. Op grond van artikel 7.1. van de MSA is EBF maandelijks vergoedingen zoals uiteengezet in het Fee Schedule aan Vertex c.s. verschuldigd voor een minimum van US$ 9,010.00 per maand.
2.6.
EBF maakt vanaf eind maart 2018 geen gebruik meer van het platform van Vertex c.s.
2.7.
Op 17 april 2018 geeft EBF aan Vertex c.s. te kennen dat zij de PLA eenzijdig zou willen beëindigen. EBF heeft daarbij aangegeven dat zij ontevreden is over de veiligheid van het platform. In mei 2018 geeft EFB Vertex c.s. te kennen dat zij ook de MSA tussentijds wenst te beëindigingen omdat er geen vertrouwen meer zou zijn.
2.8.
Partijen hebben getracht tot een minnelijke afwikkeling van beide overeenkomsten te komen. Partijen hebben tot op heden nog geen overeenstemming bereikt.

3.Het geschil

3.1.
Vertex c.s. vordert na wijziging van eis dat het Gerecht, oordelend in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, EBF veroordeelt om aan Vertex I. een bedrag van US$ 59.127,25 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en buitengerechtelijke kosten van NAf 6.197,60. Tevens verzoekt Vertex c.s. om veroordeling van EBF in de proceskosten.
3.2.
Vertex c.s. heeft aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van de tussen partijen gesloten PLA en MSA overeenkomsten is EBF voor de door Vertex c.s. geleverde diensten een vergoeding zoals vastgelegd in het Fee Schedule verschuldigd. Vertex c.s. heeft diensten aan EBF geleverd, althans is steeds bereid (geweest) deze te leveren en EBF dient om die reden dan ook aan haar verplichtingen te voldoen. Voor de aangeboden/geleverde diensten dient conform overeenkomst betaald te worden.
3.3.
EBF heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is voldoende onderbouwd en niet door EBF betwist.
4.2.
De vorderingen strekken tot voldoening van geldsommen. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.3.
Zolang de overeenkomsten bestaan, is EBF in beginsel gehouden de overeengekomen vergoedingen aan Vertex c.s. te betalen. Dat de overeenkomsten nog bestaan (althans: voor wat betreft de PLA tot mei bestaan heeft; zie verzoekschrift sub 16) staat niet ter discussie. Ook de hoogte van de overeengekomen maandelijkse fees (US$ 2.650 onder de PLA en US$ 9.010 onder de MSA) staat niet ter discussie. Sterker nog, EBF heeft herhaaldelijk de verschuldigdheid van de openstaande facturen erkend en betaling toegezegd, ook nadat inmiddels discussie met Vertex c.s. was ontstaan over de deugdelijkheid van haar werk.
4.4.
Het bestaan van de vordering van Vertex c.s. is dus voldoende aannemelijk geworden. Ook is aannemelijk geworden dat sprake is van omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een voorziening moet worden getroffen. Vertex c.s. heeft immers onbetwist gesteld dat EBF op dit moment haar enige klant is en dat zij als gevolg van het achterwege blijven van betalingen al vanaf het begin van dit jaar op haar reserves moet interen.
4.5.
Het verweer van EBF komt erop neer dat Vertex c.s. ondeugdelijk werk heeft geleverd, dat EBF daarom geen vertrouwen meer heeft in de voortzetting van de samenwerking en dat zij als gevolg van de wanprestatie van Vertex c.s. schade heeft geleden waarvan in een bodemprocedure betaling zal worden gevorderd. Dit verweer staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Het ontbreken van vertrouwen in een vruchtbare voortzetting van de samenwerking laat onverlet dat de overeenkomsten nu nog bestaan, zodat EBF haar verplichtingen dient na te komen. EBF heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat Vertex c.s. wanprestatie heeft gepleegd en om die reden schadeplichtig zou zijn jegens EBF (waaraan EBF kennelijk een opschortingsrecht ontleent ten aanzien van haar eigen betalingsverplichting jegens Vertex c.s.). Weliswaar heef zij uitvoerig betoogd dat zij kritiek had op onvolkomenheden van het door Vertex c.s. geleverde platform, maar dat betekent nog niet dat Vertex c.s. is tekort gekomen in de nakoming van haar verplichtingen en dat zij ter zake in verzuim is. Bovendien is de gestelde schade niet onderbouwd.
4.6.
Al met al is de vordering van Vertex c.s. dermate hard en is de tegenclaim van EBF zozeer niet aannemelijk geworden, dat enigerlei restitutierisico in het niet valt.
4.7.
EBF heeft daarnaast nog aangevoerd dat Vertex c.s. niet heeft onderbouwd om welke reden zij over sommige maanden meer heeft gefactureerd dan de in 2.5 genoemde bedragen. Hierop heeft Vertex c.s. niet gereageerd. In zoverre is de vordering onvoldoende aannemelijk geworden. De in 2.5 genoemde maandelijkse fees over de maanden januari tot en met april (beide overeenkomsten) en mei (de MSA) zullen worden toegewezen. Dit komt neer op een bedrag van (4 x 2.650 + 5 x 9.010 =) US$ 55.650.
4.8.
Vertex c.s. heeft een bedrag gevorderd inclusief de rente over de facturen die EBF blijkens de overeenkomsten is verschuldigd. Over dit bedrag vordert zij de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na het vonnis. Nu een deel van de vordering niet toewijsbaar is, kan het gerecht de juistheid van de berekening niet nagaan. Nu Vertex c.s. op de zitting haar eis heeft vermeerderd met de fee over mei, zal het gerecht over het nominale bedrag van de facturen de wettelijke rente toekennen met ingang van de dag van de zitting.
4.9.
Het gerecht oordeelt op grond van de door Vertex c.s. overgelegde producties dat is gebleken dat Vertex c.s. buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. In afwijking van het door Vertex c.s. gevorderde, zal conform hetgeen in het Procesreglement 2016 is geregeld, een bedrag van NAf 2.250, te weten 1½ punt van tarief 6, aan buitengerechtelijk incassokosten worden toegewezen.
4.10.
EBF zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op NAf 880 aan griffierecht, NAf 331,50 aan griffierecht en NAf 1.500 aan salaris. De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.
4.11.
Het gerecht heeft er nota van genomen dat Vertex c.s. hebben verklaard dat bevrijdend kan worden betaald aan Vertex I.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt EBF aan Vertex I. te betalen een bedrag van US$ 55.650, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt EBF in de proceskosten van Vertex c.s., tot op heden begroot op NAf 2.711,50, vermeerderd met de nakosten van NAf 250 zonder betekening en NAf 400 met betekening van dit vonnis, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt EBF tot betaling aan Vertex c.s. van NAf 2.250 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 27 juni 2018.
nh