ECLI:NL:OGEAC:2018:163

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
CUR201800090
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal loonbeslag en alimentatieverplichtingen in het kader van een minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, vorderden de Voogdijraad en [eiseres sub 2] betaling van alimentatie door de naamloze vennootschap Antillean Scrap Company N.V. (ASC) voor de kosten van opvoeding van een minderjarige. De zaak volgde op een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin [naam] was veroordeeld tot betaling van USD 1.500 per maand aan de Voogdijraad. ASC had echter niet voldaan aan deze alimentatieverplichting, ondanks dat er executoriaal beslag was gelegd op het loon van [naam].

De procedure begon met een verzoekschrift van 11 januari 2018, gevolgd door een conclusie van antwoord en een zitting op 25 mei 2018. ASC voerde verweer en stelde dat er een overeenkomst was gesloten met de deurwaarder, waarin was afgesproken dat zij slechts NAf 500 per maand zou afdragen. Het Gerecht oordeelde dat ASC in gebreke was gebleven met haar wettelijke verplichtingen, aangezien de alimentatieverplichting geen beslagvrije voet kende en ASC niet had aangetoond dat er een rechtsgeldige overeenkomst was gesloten.

Het Gerecht verklaarde voor recht dat ASC gehouden was om de achterstallige alimentatie van USD 10.500 te betalen, evenals de maandelijkse termijnen van USD 1.500 vanaf 9 december 2016. ASC werd ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukte de verplichtingen van werkgevers bij loonbeslag en de bescherming van de belangen van minderjarigen in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
VOOGDIJRAAD,
gevestigd in Sint Maarten,
[EISERES SUB 2],
wonende in Sint Maarten,
eisers,
gemachtigde: mr. C. van Hees,
tegen
de naamloze vennootschap
ANTILLEAN SCRAP COMPANY N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.J.J. Huizing.
Partijen zullen de Voogdijraad, [eiseres sub 2] en ASC genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van 11 januari 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de e-mail van het gerecht, inhoudende een zittingsagenda;
- de akte vermeerdering van eis, met producties;
- de aanvullende producties van ASC;
- de behandeling ter zitting van 25 mei 2018.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 23 mei 2016 is [naam] (hierna: [naam]) veroordeeld om per 1 juni 2016 maandelijks USD 1.500 te betalen aan de Voogdijraad ter voorziening in de kosten van opvoeding van het kind van [naam] en [eiseres sub 2], [de minderjarige].
2.2. [
naam] heeft niet aan deze alimentatieverplichting voldaan.
2.3. [
naam] is werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst bij ASC.
2.4.
Op verzoek van [eiseres sub 2] is op 7 december 2016 executoriaal beslag gelegd onder ASC op het loon van [naam].
2.5.
Op 12 januari 2017 heeft ASC een derdenverklaring afgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat [naam] een brutosalaris heeft van NAf 5.417,50 (netto
NAf 4.061,61). Ook blijkt uit de verklaring dat een andere schuldeiser ook beslag op zijn salaris heeft gelegd (tot een bedrag van ruim NAf 145.000) en dat, gelet op de beslagvrije voet, daarvoor maandelijks een bedrag van NAf 1.283,93 aan die schuldeiser wordt afgedragen.
2.6.
In een mail van 17 maart 2017 heeft een medewerker van ASC het volgende aan een medewerker van Deurwaarderskantoor Ramazan (hierna: Ramazan) bericht, weergegeven voor zover van belang:
U heeft mij telefonisch een verzoek om dhr. [naam] te vragen als hij m.b.t. tot de gelden die hij aan mw. [eiseres sub 2] verschuldigd is, wat kan verhogen. Hij stemt toe en kan dit bedrag verhogen tot maximaal Naf. 500 opvoeren.
2.7.
Daarop heeft de medewerker van Ramazan onder andere het volgende gemeld:
Onze dank bij het helpen om het bedrag dat betaald moet worden te verhogen.
2.8.
Vanaf mei 2017 heeft ASC maandelijks een bedrag – meestal NAf 500 – aan de deurwaarder uit hoofde van het beslag van [eiseres sub 2] afgedragen.
2.9.
Bij brief van 18 augustus 2017 heeft de gemachtigde van de Voogdijraad ASC gesommeerd over te gaan tot betaling aan de Voogdijraad van de achterstand en de maandelijkse verplichting van USD 1.500.

3.Het geschil

3.1.
De Voogdijraad en [eiseres sub 2] vorderen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het volgende, samengevat:
bij wijze van voorlopige voorziening:
1. veroordeling van ASC tot betaling van USD 12.000;
in de hoofdzaak:
2. een verklaring voor recht dat ASC over de periode van 1 juni 2016 tot 1 december 2016 dient te betalen aan de Voogdijraad ten behoeve van [de minderjarige] USD 10.500;
3. veroordeling van ASC tot betaling van USD 1.500 per maand vanaf 9 december 2016 dan wel 18 augustus 2017 tot aan de dag dat vonnis wordt gewezen;
4. te verklaren voor recht dat ASC ter zake de alimentatieverplichting gehouden is maandelijks een bedrag van USD 1.500 te betalen vanaf de dag dat vonnis wordt gewezen;
5. te verklaren voor recht dat de afspraak tussen ASC en Ramazan nietig is, althans dat de Voogdijraad daaraan niet is gebonden;
6. alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente;
7. veroordeling van ASC in de proceskosten.
3.2.
ASC voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens.

4.De beoordeling

4.1.
De eisvermeerdering is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
4.2.
De bevoegdheid van de Voogdijraad om in rechte op te treden ten behoeve van [de minderjarige] staat terecht niet ter discussie (artikel 1:239 jo. 1:408 BW).
4.3.
Het gaat hier om een vordering tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud als bedoeld in artikel 479b Rv. Voor verhaal van een zodanige vordering op het loon van de schuldenaar geldt geen beslagvrije voet (artikel 479c Rv jo. 7A:1614g BW). De werkgever onder wie loonbeslag is gelegd is vanaf de dag van de beslaglegging verplicht om, zolang de executant dat verlangt, het achterstallige bedrag en de termijnen uit het loon te betalen aan de executant (artikel 479e Rv). Komt de werkgever deze verplichting niet na, dan wordt hij op vordering van de executant veroordeeld tot nakoming daarvan (artikel 477a lid 4 Rv). Is sprake van samenloop met een ander beslag, dan wordt hetgeen door het beslag getroffen wordt geïnd door de deurwaarder die het eerste beslag heeft gelegd (artikel 478 Rv) en vindt later verdeling naar rato plaats (artikel 480 lid 2 Rv).
4.4.
Voor de onderhavige zaak betekent dit het volgende.
4.5.
Vanaf 7 december 2016 was ASC verplicht te betalen onder het namens [eiseres sub 2] en de Voogdijraad gelegde beslag. Op het loon van [naam] lag echter al een ander beslag. Klaarblijkelijk gold voor dat beslag wel een beslagvrije voet. De executerende deurwaarder heeft ASC voorgerekend dat, rekening houdend met de beslagvrije voet, een bedrag van NAf 1.283,93 van het loon beschikbaar is voor het beslag en dat, gelet op de verhouding tussen die andere vordering en de vordering van de Voogdijraad, daaruit een bedrag van NAf 282,46 aan de Voogdijraad toekomt. In het overleg tussen ASC en Ramazan is dat bedrag kennelijk het uitgangspunt geweest. Dit was fout, nu immers niet alleen het bedrag van NAf 282,46 aan de Voogdijraad toekwam, maar ook het gehele resterende deel van het salaris van [naam] (4.061,61 -/- 1.283,93 = 2.777,68).
4.6.
ASC is dus in beginsel in gebreke gebleven met de nakoming van haar wettelijke verplichting. Niet alleen is zij niet reeds in december 2016 begonnen met betaling aan de Voogdijraad, maar ook heeft zij vanaf mei 2017 aanzienlijk minder betaald dan waartoe zij op grond van de wet verplicht was. In beginsel zijn de geldvorderingen daarom toewijsbaar.
4.7.
ASC heeft zich bij wijze van verweer echter beroepen op een overeenkomst die zij (in haar visie) heeft gesloten met Ramazan als vertegenwoordiger van de Voogdijraad en [eiseres sub 2], inhoudende dat zij NAf 500 van het salaris van [naam] ten behoeve van de Voogdijraad zou afdragen. Zij wijst daartoe op de in 2.6 en 2.7 weergegeven mails. De Voogdijraad en [eiseres sub 2] hebben naar aanleiding van dit verweer aangevoerd dat geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. In elk geval vanaf de sommatiebrief van 18 augustus 2017 had ASC moeten weten dat zij meer diende af te dragen, aldus de Voogdijraad en [eiseres sub 2].
4.8.
Het gerecht verwerpt het verweer van ASC. Zoals ASC terecht naar voren heeft gebracht, mag degene aan wie in het kader van een executie door de deurwaarder een betalingsregeling wordt aangeboden er in het algemeen op vertrouwen dat die deurwaarder daartoe bevoegd is. Bijzondere omstandigheden kunnen dit anders maken. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich hier voor.
4.9.
Het gaat hier om de executie van een alimentatieverplichting ten behoeve van een minderjarig kind. Dat was voor ASC kenbaar, nu de beschikking van de rechter uit Sint Maarten bij de beslaglegging is betekend. Voor dergelijke situaties bevat de wet een sluitend systeem voor wat betreft de derde-beslagen werkgever: er geldt een afdrachtverplichting vanaf de dag van beslaglegging en zonder rekening te houden met een beslagvrije voet. Dat ASC dit niet wist, is wellicht voorstelbaar, maar moet voor haar risico komen. Zij wordt immers geacht de wet te kennen. Gelet op de aard van het beslag (voor een alimentatieverplichting) en het ontbreken van een beslagvrije voet ligt in beginsel niet in de rede dat de executant genoegen zou willen nemen met een veel lagere maandelijkse afdracht, gebaseerd op een berekening waaraan de beslagvrije voet
welten grondslag ligt. Daarom ligt in beginsel ook niet voor de hand dat de deurwaarder bevoegd zou zijn tot het aangaan van een overeenkomst ter zake. Hierbij komt dat uit de in 2.6 en 2.7 weergegeven mails ook niet zonder meer kan worden afgeleid dat de deurwaarder heeft bedoeld namens de executant genoegen te nemen met een veel lagere afdracht, in die zin dat de deurwaarder namens de executant (definitief) afstand zou hebben willen doen van het recht op het meerdere. De andersluidende opvattingen van de executant werden bevestigd in de sommatiebrief van 18 augustus 2017, maar ook daarin heeft ASC kennelijk geen reden gezien om een hoger bedrag af te dragen.
4.10.
In deze omstandigheden is geen overeenkomst tussen [eiseres sub 2] en ASC tot stand gekomen, laat staan een overeenkomst die inhoudt dat ASC tot geen hogere afdracht dan NAf 500 verplicht was. ASC kan zich op die overeenkomst niet beroepen en de Voogdijraad en [eiseres sub 2] hebben geen belang bij hun vorderingen die op deze veronderstelde overeenkomst betrekking hebben.
4.11.
De slotsom is dat ASC gehouden is om uit het loon van [naam] aan de Voogdijraad af te dragen hetgeen hij uit hoofde van de beschikking van de rechter te Sint Maarten verplicht is bij te dragen aan het levensonderhoud van [de minderjarige], en wel met ingang van de dag van beslaglegging. De gevraagde verklaring voor recht met betrekking tot de op 1 december 2016 bestaande achterstand zal daarom worden toegewezen. Ook toewijsbaar is (op grond van artikel 477a lid 4 BW) de gevorderde veroordeling van ASC tot betaling van de maandelijkse termijnen van USD 1.500 vanaf 9 december 2016 tot heden, nu vast staat dat ASC niet volledig aan haar afdrachtverplichting heeft voldaan. Daarop strekt in mindering hetgeen zij al wel heeft afgedragen. De wettelijke rente is over de aldus te betalen bedragen door ASC verschuldigd vanaf het moment dat zij in verzuim is, dat wil zeggen vanaf 18 augustus 2017, dan wel met ingang van de vervaldata van de termijnen die daarna verschuldigd zijn geworden.
4.12.
Tevens vorderen de Voogdijraad en [eiseres sub 2] een verklaring voor recht dat ASC gehouden is met ingang van de datum van het vonnis maandelijks het bedrag van USD 1.500 uit het salaris van [naam] af te dragen. Gelet op het achterwege blijven van tijdige betaling tot dusverre, hebben de Voogdijraad en [eiseres sub 2] voldoende belang bij deze vordering. De gevraagde verklaring voor recht zal worden gegeven.
4.13.
De Voogdijraad en [eiseres sub 2] vorderen tevens, bij wijze van voorlopige voorziening, veroordeling van ASC tot betaling van een voorschot van USD 12.000. Deze vordering is niet toewijsbaar. Hoewel onbetwist is dat groot belang is gemoeid met de daadwerkelijke ontvangst van de door [naam] verschuldigde bijdrage in de kosten van [de minderjarige], is ASC als derde-beslagene niet tot meer gehouden dan tot afdracht uit het aan [naam] toekomende loon (uitgezonderd de verplichting tot betaling van de wettelijke rente voor zover ASC haar afdrachtverplichting niet nakomt, zie artikel 477b lid 4 BW). Vast staat dat het salaris van [naam] niet toereikend is voor een afdracht ineens van USD 12.000. Naast de maandelijkse afdrachtverplichtingen resteert zo weinig ruimte, dat het gerecht geen redelijk belang aanwezig ziet voor het treffen van een aanvullende voorziening.
4.14.
Samenvattend zijn de verplichtingen van ASC de volgende. Uit het loon van [naam] dient zij met ingang van heden de maandelijkse termijn van USD 1.500 af te dragen. Het restant van het salaris, voor zover dat niet moet worden afgedragen op grond van het door de andere schuldeiser gelegde beslag, moet door ASC worden afgedragen ter voldoening van de achterstand. De verschuldigde wettelijke rente geldt als eigen verplichting van ASC, nu zij immers schadeplichtig is vanwege de niet-tijdige nakoming van de afdrachtverplichting.
4.15.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal ASC worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 450 voor griffierecht, NAf 429,50 voor explootkosten en NAf 2.500 voor salaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

5.1.
verklaart voor recht dat ASC ter zake de alimentatieachterstand met betrekking tot [de minderjarige] over de periode van 1 juni 2016 tot 1 december 2016 een bedrag van USD 10.500, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 18 augustus 2017 tot aan de dag van voldoening, aan de Voogdijraad verschuldigd is;
5.2.
veroordeelt ASC tot betaling aan de Voogdijraad van de maandelijkse termijnen van USD 1.500 over de periode van 9 december 2016 tot heden, verminderd met de bedragen die ASC reeds heeft afgedragen en vermeerderd met de wettelijke rente over de termijnen vanaf 18 augustus 2017, voor zover die termijnen toen reeds verschuldigd waren, dan wel vanaf de respectieve vervaldata voor wat betreft de termijnen die na 18 augustus 2017 verschuldigd zijn geworden, tot aan de dag van voldoening;
5.3.
verklaart voor recht dat ASC met ingang van heden maandelijks USD 1.500 aan de Voogdijraad verschuldigd is ter zake de hiervoor bedoelde alimentatieverplichting;
5.4.
veroordeelt ASC in de proceskosten van de Voogdijraad en [eiseres sub 2], tot op heden begroot op NAf 3.379,50;
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.