ECLI:NL:OGEAC:2018:149

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
CUR201700428
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur der Belastingen inzake de aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur der Belastingen. De Inspecteur had op 25 november 2016 een definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2015 opgelegd, waartegen belanghebbende op 23 november 2016 bezwaar had gemaakt. De Inspecteur verklaarde het bezwaar op 13 april 2017 niet-ontvankelijk. Belanghebbende ging in beroep en diende een aanvullend beroepschrift in op 5 juni 2018. Tijdens de zitting op 21 juni 2018 werd het beroep behandeld. Het Gerecht oordeelde dat het bezwaar ontvankelijk was, omdat het tijdig was ingediend, en dat de Inspecteur de aanslag ten onrechte niet had geaccepteerd. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur het belastbaar inkomen van belanghebbende te hoog had vastgesteld en dat de juiste belastingtarieven niet waren toegepast. De uitspraak op bezwaar werd vernietigd, maar de aanslag werd gehandhaafd. De Inspecteur werd gelast om het griffierecht van Naf. 50 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.M. de Werd op 26 juni 2018.

Uitspraak

Uitspraak van 26 juni 2018
BBZ nr. CUR201700428
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van de
landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 25 november 2016 een definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2015 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 23 november 2016 tegen de aanslag in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 13 april 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende is op 23 mei 2017 in beroep gekomen tegen de
uitspraak op bezwaar en heeft daarbij een bedrag van Naf. 50 aan griffierecht voldaan.
1.5
Belanghebbende heeft op 5 juni 2018 een aanvullende beroepschrift ingediend.
1.6
De Inspecteur heeft op 13 juni 2018 een verweerschrift ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft per brief met dagtekening 15 juni 2018 gereageerd op het verweerschrift van de Inspecteur.
1.8
De Inspecteur heeft op 18 juni 2018 een reactie op de aanvulling op het beroepschrift van 5 juni 2018 gestuurd.
1.9
Ter zitting van 21 juni 2018 te Willemstad is namens de Inspecteur verschenen [A] en belanghebbende in persoon.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende is op [geboortedatum 1952] geboren. Hij heeft in 2015 inkomsten uit dienstbetrekking, pensioen en een AOV-uitkering genoten. Het betreft de volgende bedragen:
Pensioen Naf. 96.630 ingehouden LB 18.784
AOV-uitkering SVB Naf. 10.764 ingehouden LB nihil
Loon uit dienstbetrekking Naf. 189.120 ingehouden LB 61.557
2.3
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van Naf. 184.779 Dit inkomen heeft hij als volgt berekend:
Loon uit dienstbetrekking Naf. 123.539
AOV-uitkering Naf. 10.764
Pensioen
Naf. 77.846
Naf. 212.149
Opbrengst onroerend goed*
Naf. -/-27.370
Belastbaar inkomen Naf. 184.779
* opbrengst verhuurde woning Naf. 21.450
Rente en kosten van geldlening Naf. 46.442 -/-
Overlijdensrisicoverzekering
Naf. 2.378 -/-
Opbrengst onroerend goed -/- Naf. 27.370
2.4
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen van belanghebbende vastgesteld op Naf. 275.961. Dit is als volgt:
Pensioen 94.219
Loon
189.12
Persoonlijk inkomen 283.339
Af: persoonlijke lasten
7.378 -/-
Vastgesteld belastbaar inkomen 275.961

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur het belastbaar inkomen te hoog heeft vastgesteld en of de juiste belastingtarieven zijn toegepast.
3.2
Belanghebbende stelt dat het belastbaar inkomen over het jaar 2015 lager dient te worden vastgesteld omdat ten onrechte niet of tot een te laag bedrag rekening is gehouden met aftrekposten. Bovendien heeft de Inspecteur volgens belanghebbende te hoge belastingtarieven toegepast, waardoor de verschuldigde belasting op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende is tevens van mening dat het verweerschrift buiten beschouwing gelaten moet worden omdat het niet tijdig is ingediend. De Inspecteur stelt dat belanghebbende ten onrechte is uitgegaan van het netto loon in plaats van het bruto loon. Bovendien is bij het opleggen van de aanslag ten onrechte de AOV-uitkering buiten beschouwing gelaten. Volgens de Inspecteur zijn bij het opleggen van de aanslag de juiste belastingtarieven toegepast.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Niet tijdig indien van het verweerschrift

4.1
De Inspecteur heeft het verweerschrift te laat, namelijk pas op 13 juni 2018, ingediend. Het Gerecht zal daar in dit geval geen consequenties aan verbinden omdat het verweerschrift geen nieuwe feiten of gezichtspunten bevat.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.2
In artikel 29, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (verder: ALL) is geregeld dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.3
De Inspecteur heeft de aanslag op 25 november 2016 opgelegd. Belanghebbende heeft op 23 november 2016 een bezwaarschrift ingediend, dus voor dagtekening van de aanslag. Omdat de aanslag op dat moment al tot stand was gekomen is het bezwaar ontvankelijk. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is derhalve gegrond.
Inhoudelijk
4.4
Belanghebbende heeft ter berekening van zijn belastbaar inkomen de ingehouden loonbelasting en premies alsmede de ouderen- en alleenverdienertoeslag in mindering gebracht op zijn loon. De Inspecteur heeft dit bij het opleggen van de aanslag naar het oordeel van het Gerecht terecht niet geaccepteerd. De inhoudingen vormen onderdeel van het genoten loon en de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) voorziet niet in de mogelijkheid om die inhoudingen ten laste van het inkomen te brengen. De inhoudingen vormen wel een voorheffing op de verschuldigde inkomstenbelasting en premies, en kunnen als zodanig verrekend worden met de uiteindelijk verschuldigde inkomstenbelasting en premies. De ouderen- en alleenverdienertoeslag komen in mindering op de verschuldigde belasting, maar niet op het inkomen. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
4.5
Ingevolge artikel 9, lid 8 LvIB worden bij (onder meer) inkomsten uit vermogen, kort gezegd, kosten slechts in aftrek toegelaten, voor zover er positieve opbrengsten tegenover staan. Deze bepaling heeft tot gevolg dat met betrekking tot die inkomsten per saldo nooit een negatief bedrag in aanmerking genomen kan worden. Dat betekent in het onderhavige geval, waarin de op het verhuurde onroerend goed betrekking hebbende rente en andere kosten hoger zijn dan de huuropbrengsten, per saldo geen aftrek kan plaatsvinden. Derhalve heeft de Inspecteur de door belanghebbende opgevoerde aftrek terecht gecorrigeerd. Het Gerecht merkt hierbij op dat de kosten die op deze wijze buiten aanmerking blijven verrekend kunnen worden met de (per saldo) positieve opbrengsten van de vijf volgende kalenderjaren (artikel 9, lid 8, 2e volzin LvIB). Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
4.6
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag ten onrechte de door belanghebbende ontvangen AOV-uitkering (Naf. 10.764) buiten beschouwing gelaten. Gelet hierop en op hetgeen in 4.4 en 4.5 is overwogen, is het belastbaar inkomen eerder tot een te laag bedrag dan tot een te hoog bedrag vastgesteld.
4.7
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Inspecteur onjuiste belastingtarieven heeft toegepast waardoor de verschuldigde belasting tot een te hoog bedrag is vastgesteld. In artikel 24, lid 1 LvIB is bepaald dat het bedrag van de belasting Naf. 33.883 bedraagt, vermeerderd met 48,25 % over het belastbaar inkomen dat uitstijgt boven Naf. 127.500. Het vastgestelde belastbaar inkomen bedraagt Naf. 275.961. De belasting hierover bedraagt dan Naf. 33.883 +/+ (Naf.275.961 -/- Naf. 127.500) x 0,4825 = Naf. 105.515.
Ingevolge artikel 24A, lid 1, 2 en 6 LvIB bedraagt in dat geval de verschuldigde belasting Naf. 105.515 -/- 2.112 (basiskorting) -/- Naf. 1.023 (ouderentoeslag) = Naf. 102.380. Dat is overeenkomstig het door de Inspecteur vastgestelde bedrag, zodat het gelijk ook op dit punt aan de Inspecteur is.
4.8
Overeenkomstig hetgeen is overwogen in 4.3 is het beroep gegrond. Belanghebbende heeft geen voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten gemaakt zodat geen aanleiding bestaat tot het verstrekken van een proceskostenvergoeding. Wel dient ingevolge artikel 18, lid 5 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken het griffierecht te worden vergoed.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • handhaaft de aanslag;
  • gelast de Inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van het in verband met het beroep betaalde griffierecht van Naf. 50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, N.N. Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500