In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de Verenigde Staten van Amerika, vertegenwoordigd door het Consulaat Generaal, betreffende het rechtsvermoeden van overlijden van een sinds 2009 vermiste persoon. De vermiste, een Amerikaan die in Curaçao woonde en werkte als vice-consul, is voor het laatst gezien op 24 september 2009. Na een uitgebreide zoektocht, waarbij onder andere de politie, het openbaar ministerie en de Amerikaanse Navy betrokken waren, is er geen enkel teken van leven meer van hem vernomen. De echtgenote en dochter van de vermiste hebben het verzoek van de Verenigde Staten ondersteund.
Het verzoek strekte er primair toe dat het Gerecht zou verklaren dat de vermiste op 26 september 2009 is overleden. Subsidiair werd verzocht om de vermiste op te roepen om van zijn in leven zijn te doen blijken. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vermiste sinds 26 september 2009 niet meer is gezien en dat er geen bewijs is dat hij nog in leven is. De wettelijke vereisten voor het uitspreken van een rechtsvermoeden van overlijden zijn daarmee vervuld, aangezien de vermissing meer dan vijf jaar heeft geduurd.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat er voldoende omstandigheden zijn die de dood van de vermiste waarschijnlijk maken, en heeft het subsidiaire verzoek om het rechtsvermoeden van overlijden uit te spreken, toegewezen. De datum van overlijden is vastgesteld op 26 september 2009, de dag na de laatste tijding van leven. De primair gevorderde verklaring van overlijden is echter niet toewijsbaar, omdat er geen zekerheid van overlijden is. De kosten van de procedure worden ten laste van het vermogen van de vermiste gebracht. Deze beschikking is gegeven door mr. P.E. de Kort en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.