ECLI:NL:OGEAC:2018:124

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
CUR201800469
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een bestuurder van een vennootschap in het kader van een huwelijksrelatie en de hoorplicht

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J. Eisden, in kort geding dat gedaagden, waaronder de naamloze vennootschap Kas di Sensia IMPEX N.V. en gedaagde sub 2, haar zouden toelaten tot het verrichten van haar werkzaamheden als statutair directeur. Eiseres en gedaagde sub 2 hadden een affectieve relatie en waren in 2005 getrouwd. Eiseres was sinds 2014 als bestuurder aangesteld, maar gedaagde sub 2 had haar ontslag als bestuurder in januari 2018 doorgevoerd, terwijl er een echtscheidingsprocedure aan de gang was. Eiseres stelde dat haar ontslag nietig was en vorderde onder andere haar terugkeer als bestuurder en betaling van haar salaris.

De procedure omvatte een verzoekschrift, aanvullende producties en een mondelinge behandeling. De rechter oordeelde dat de algemene vergadering van aandeelhouders van Kas di Sensia haar op legitieme wijze had ontslagen, aangezien eiseres niet was verschenen op de vergadering waar haar ontslag werd besproken. De rechter concludeerde dat het ontslagbesluit rechtsgeldig was en dat er geen arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de vennootschap bestond. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak vond plaats op 23 maart 2018.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in kort geding
in de zaak van:
[EISERES],
wonende te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J. Eisden,
tegen
de naamloze vennootschap
KAS DI SENSIA IMPEX N.V.,
en
[GEDAAGDE SUB 2],
gevestigd respectievelijk wonende te Curaçao,
gedaagden,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson.
Partijen zullen hierna [eiseres], Kas di Sensia en [gedaagde sub 2] (of gezamenlijk [gedaagde sub 2] c.s.) genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van 15 februari 2018, met producties;
- de aanvullende producties van [eiseres];
- de producties van [gedaagde sub 2] c.s.;
- de mondelinge behandeling van 9 maart 2018;
- de pleitnota’s van beide gemachtigden.
1.2.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder van Kas di Sensia.
2.2.
In 1996 hebben [eiseres] en [gedaagde sub 2] een affectieve relatie met elkaar gekregen. In 2005 zijn zij met elkaar in het huwelijk getreden.
2.3.
Met ingang van 13 juni 2014 is [eiseres] aangesteld als (enig) bestuurder van Kas di Sensia.
2.4.
Op 30 oktober 2017 heeft [eiseres] een vordering tot echtscheiding ingediend bij het gerecht. Op 15 januari 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde sub 2] van de indiening van dit echtscheidingsverzoek op de hoogte gesteld.
2.5.
Op 17 januari 2018 heeft [gedaagde sub 2] de inschrijving van [eiseres] als bestuurder van Kas di Sensia in het register van de Kamer van Koophandel doen doorhalen en heeft hij zichzelf als enige bestuurder van de Kas di Sensia doen inschrijven.
2.6.
Bij brief van haar gemachtigde van 31 januari 2018 heeft [eiseres] de nietigheid van haar ontslag als statutair bestuurder van de Kas di Sensia ingeroepen, dan wel zich beroepen op de vernietigbaarheid van dit besluit.
2.7.
Op 9 februari 2018 heeft [eiseres] via haar gemachtigde per e-mail een uitnodiging, gedateerd 8 februari 2018, ontvangen voor een algemene aandeelhoudersvergadering van Kas di Sensia, te houden op 16 februari 2018. De uitnodiging vermeldt als agendapunten onder andere de “desishon (ratifikashon)” ter zake het ontslag van [eiseres] als directeur en ter zake de benoeming van [gedaagde sub 2] als directeur van Kas di Sensia.
2.8.
De notulen van de op 16 februari 2018 gehouden algemene vergadering van aandeelhouders van Kas di Sensia vermelden dat de besluiten zoals genoemd op de agenda zijn aangenomen. [eiseres] was bij deze vergadering niet aanwezig.

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert bij vonnis in kort geding, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het volgende:
Primair
a. [gedaagde sub 2] c.s. te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis [eiseres] toe te laten tot het verrichten van de werkzaamheden als statutair directeur met alle daarbij behorende taken en verantwoordelijkheden zoals zij die de afgelopen jaar heeft verricht;
b. [gedaagde sub 2] c.s. te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis [eiseres] als directeur in de registers van de Kamer van Koophandel te registreren, een en ander op straffe van een dwangsom;
Subsidiair
c. Kas di Sensia te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis het salaris van de maand januari 2018 te betalen en te blijven betalen totdat het dienstverband tussen [eiseres] en Kas di Sensia op rechtmatige wijze zal zijn beëindigd, zulks verhoogd met de vertragingsrente en de wettelijke rente, een en ander op straffe van een dwangsom;
Meer subsidiair
d. een zodanige voorziening te treffen als het gerecht in goede justitie mag vernemen te behoren;
Zowel primair als subsidiair en meer subsidiair
e. [gedaagde sub 2] c.s. te verbieden om negatieve dan wel niet op de waarheid gebaseerde berichten over [eiseres] te verspreiden, zulks op straffe van een dwangsom;
f. met veroordeling van [gedaagde sub 2] c.s. in de proceskosten.
3.2. [
gedaagde sub 2] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat tussen Kas di Sensia en [eiseres] geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan (vergelijk artikel 2:8 lid 5 BW). De rechtsverhouding tussen Kas di Sensia en [eiseres] is dus (louter) van vennootschapsrechtelijke aard.
4.3.
Uitgangspunt is dat de algemene vergadering van aandeelhouders van Kas di Sensia te allen tijde [eiseres] uit haar functie van bestuurder kan ontslaan (artikel 2:136 lid 2 BW). Wel dient de algemene vergadering van aandeelhouders zich daarbij te houden aan de uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende eisen die de betrokkenen bij een rechtspersoon in acht moeten nemen (artikel 2:7 BW).
4.4.
Uit die eisen van de redelijkheid en billijkheid vloeit voort dat de bestuurder voorafgaande aan het ontslag wordt gehoord of in elk geval in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord. Aan dat vereiste is in dit geval voldaan. Per mail van 9 februari 2018 is [eiseres] immers uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de desbetreffende vergadering. Vaststaat dat [eiseres] die uitnodiging via haar advocaat tijdig van tevoren heeft ontvangen. In de uitnodiging is uitdrukkelijk vermeld dat [eiseres] zich desgewenst kan laten bijstaan door een juridisch adviseur.
4.5. [
eiseres] is niet ter vergadering verschenen. Naar voorlopig oordeel van het gerecht komt dit voor haar risico. Ook als het zo is dat zij ziek was en om die reden niet kon verschijnen, had zij ervoor kunnen kiezen zich ter vergadering te laten vertegenwoordigen, zo nodig door een andere adviseur indien moet worden aangenomen dat haar advocaat, zoals deze ter zitting heeft verklaard, op het moment van de vergadering verhinderd was. Niet gebleken is dat dit in redelijkheid niet van [eiseres] kon worden verwacht.
4.6.
Naar voorlopig oordeel van het gerecht moet daarom worden aangenomen dat het ontslagbesluit van 16 februari 2018 rechtsgeldig is en niet vatbaar voor vernietiging. Daaruit volgt dat het gebrekkig tot stand gekomen en daarmee in beginsel vernietigbare ontslagbesluit van 17 januari 2018 is achterhaald door een rechtsgeldig ontslagbesluit. [eiseres] moet dus in elk geval geacht worden te zijn ontslagen uit haar functie van bestuurder per 16 februari 2018.
4.7.
Hierop stuit het primair gevorderde af.
4.8.
De subsidiaire vordering is klaarblijkelijk gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat tussen Kas di Sensia en [eiseres] een arbeidsovereenkomst bestaat of heeft bestaan. Ook deze vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.9.
Voor het treffen van een andere voorziening (zoals meer subsidiair gevorderd) ziet het gerecht geen grond, mede gelet op de tussen partijen bestaande discussie over de aanspraken die er over en weer bestaan.
4.10.
Het voorgaande heeft betrekking op vorderingen van [eiseres] jegens Kas di Sensia. Voor zover [eiseres] mede heeft beoogd deze vorderingen ook tegen [gedaagde sub 2] in te stellen, zijn die vorderingen evenmin toewijsbaar, nu tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] geen vennootschapsrechtelijke of arbeidsrechtelijke rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan.
4.11.
Onder e vordert [eiseres] dat [gedaagde sub 2] wordt bevolen zich van “negatieve dan wel niet op de waarheid gebaseerde berichten” over [eiseres] te onthouden. Deze vordering is enerzijds onvoldoende onderbouwd en anderzijds te verstrekkend om in dit kort geding te kunnen worden toegewezen. Ter onderbouwing heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde sub 2] tegen derden zegt dat zij ([eiseres]) van Kas di Sensia heeft gestolen. [gedaagde sub 2] heeft dit ter zitting uitdrukkelijk betwist. Voor bewijslevering biedt dit kort geding geen ruimte. Nu aldus de feiten niet in voldoende mate aannemelijk zijn geworden, bestaat geen grond om de vordering toe te wijzen. Dit laat onverlet dat partijen zich over elkaar niet mogen uitlaten op een wijze die in strijd komt met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, omdat dit onrechtmatig is (artikel 6:162 BW).
4.12.
Nu aannemelijk is dat het onderhavige geschil met name voortkomt uit de (verbroken) familierelatie, ziet het gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

Het Gerecht:

rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2018.