ECLI:NL:OGEAC:2018:116

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201700090 tot en met CUR201700092
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over naheffingsaanslagen en verzuimboetes inzake omzetbelasting voor verhuur van onroerend goed

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen X N.V. en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, X N.V., verhuurt een resort aan een zustermaatschappij en is in geschil over naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die zijn opgelegd over de jaren 2012, 2013 en 2014. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen opgelegd op basis van de gewijzigde definitie van ondernemer in de Landsverordening omzetbelasting, die sinds 1 januari 2012 van kracht is. De belanghebbende betwist de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes, en stelt dat de verhuur niet als economische activiteit kan worden aangemerkt, omdat zij slechts passief het onroerend goed aanhoudt.

De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. De zaak is behandeld op zittingen waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door haar advocaten. Het Gerecht heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld of de naheffingsaanslagen en verzuimboetes terecht zijn opgelegd. Het Gerecht concludeert dat de verhuur van het resort wel degelijk als economische activiteit kan worden aangemerkt, en dat de belanghebbende niet kan terugvallen op de afspraak die vóór de wetswijziging met de Inspecteur is gemaakt.

Uiteindelijk heeft het Gerecht het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. dr. A.J.H. van Suilen en is openbaar gemaakt op 24 mei 2018. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen twee maanden hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 24 mei 2018
BBZ nrs. CUR201700090 tot en met CUR201700092
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X N.V., te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken december 2012, december 2013 en december 2014, met dagtekening 4 mei 2016, naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd van Naf. 126.000. Daarbij is steeds een verzuimboete opgelegd van Naf. 10.000.
1.2
Belanghebbende heeft op 1 juli 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 december 2016 de naheffingsaanslagen en verzuimboetes gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 3 februari 2017 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is griffierecht geheven van Naf. 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 14 en 15 maart 2018 verweerschriften ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2018. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. A en mw. B, werkzaam bij Y te Curaçao. Namens de Inspecteur is verschenen mw. C. Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting tot een nader tijdstip geschorst.
1.7
Belanghebbende heeft op 16 april 2018 een nader stuk ingediend, waaronder de huurovereenkomst.
1.8
De Inspecteur heeft op 16 mei 2018 een pleitnota ingediend.
1.9
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2018. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. A en mw. B, voornoemd. Namens de Inspecteur zijn verschenen mw. C en D.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft een resort in eigendom. Vanaf 1 januari 2010 wordt dit resort tegen vergoeding verhuurd aan zustermaatschappij z NV.
2.2
In de huurovereenkomst van 8 april 2010 is onder meer het volgende opgenomen:
“3 Aanvangsdatum, huurperiode
a. De huurovereenkomst wordt aangegaan voor een huurperiode van vijf jaren, ingaande 1 januari 2010 (…).
4 Huurprijs, (omzet)belasting, …
a Huurprijs
De huurprijs bedraagt op maandbasis ANG 175.000,-- (…). De water- en elektriciteitskosten komen voor rekening van de huurder.
b Belastingen
De huurprijs is exclusief omzetbelasting en enig andere belasting die conform de wet of deze overeenkomst voor rekening van huurder komt.
6. Onderhoud, leveringen en diensten
Verhuurder is ter zake van het Verhuurde niet gehouden tot het verrichten van onderhoudswerkzaamheden, het doen van leveringen of het verrichten van diensten.
8. Beheerder
Verhuurder is bevoegd om een of meerdere beheerders aan te stellen. Indien verhuurder een medebeheerder of een andere beheerder aanstelt, zal verhuurder hiervan schriftelijke mededeling doen aan huurder.”
2.3
Op 9 juli 2010 hebben partijen een afspraak gemaakt dat de verhuur van het resort niet als ondernemersactiviteit wordt aangemerkt en dat ter zake derhalve geen omzetbelasting is verschuldigd.
2.4
Door wetswijziging is met ingang van 1 januari 2012 de definitie van het begrip ‘ondernemer’ in de Landsverordening omzetbelasting 1999 (hierna: LOB) uitgebreid.
2.5
Bij het opleggen van de naheffingsaanslagen omzetbelasting heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat door de wetswijziging belanghebbende met ingang van 1 januari 2012 als ondernemer wordt aangemerkt. Verder heeft de Inspecteur verzuimboetes opgelegd vanwege het niet betalen van de omzetbelasting.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende betoogt dat de verhuur van het resort niet als economische activiteit kan worden aangemerkt nu zij slechts passief het onroerend goed aanhoudt en uitsluitend aan een verbonden lichaam ter beschikking stelt. Verder beroept belanghebbende zich op de verhuurvrijstelling van artikel 7, lid 1, letter c, LOB en op de afspraak die in juli 2010 met de Inspecteur is gemaakt.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Met ingang van 1 januari 2012 wordt op grond van artikel 1, aanhef en letter e, LOB onder ondernemer verstaan ‘een ieder die een bedrijf of beroep uitoefent, alsmede een ieder die een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.’
4.2
Het begrip 'exploitatie' heeft betrekking op alle handelingen, ongeacht hun rechtsvorm die bedoeld zijn om uit het betrokken goed duurzaam opbrengst te verkrijgen (vgl. HvJ 4 december 1990, zaak C-186/89 (Van Tiem); HvJ 6 februari 1997, zaak C-80/95 (Harnas & Helm)).
4.3
De verhuur van een lichamelijke zaak is een exploitatie van die zaak, die is aan te merken als economische activiteit wanneer die verhuur erop gericht is duurzaam opbrengsten te verkrijgen (vgl. HvJ 26 september 1996, zaak C-230/94 (Enkler); HvJ EU 27 januari 2000, nr. C-23/98 (Heerma)).
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht kan de verhuur van het onderhavige resort worden aangemerkt als de exploitatie van een vermogensbestanddeel in de zin van artikel 1, aanhef en letter e, LOB. Gelet op de duurzame prestatie die tegen vergoeding wordt verricht, is immers sprake van een duurzame opbrengst, hetgeen meebrengt dat de verhuur kan worden aangemerkt als economische activiteit.
4.5
Bij afwezigheid van een fiscale eenheid omzetbelasting worden de afzonderlijke vennootschappen binnen een concern aangemerkt als zelfstandige belastingplichtigen voor de heffing van omzetbelasting. Handelingen tussen deze concernmaatschappijen zijn derhalve aan de heffing van omzetbelasting onderworpen. Anders dan belanghebbende betoogt, brengt het tegen vergoeding presteren uitsluitend aan een verbonden lichaam, niet mee dat geen sprake is van een economische activiteit. Daarvoor is immers bepalend of sprake is van exploitatie om daaruit duurzaam opbrengst te verkrijgen (zie 4.3).
4.6
Belanghebbende beroept zich verder op de vrijstelling van artikel 7, lid 1, letter c, LOB (per 1 mei 2013). Daarin is bepaald dat de langdurige verhuur van een onroerende zaak is vrijgesteld van omzetbelasting, als deze onroerende zaak is ingericht, bestemd en door de huurder wordt gebruikt voor permanente bewoning. Deze vrijstelling mist toepassing reeds omdat de huurder Flamingo Exploitatiemaatschappij NV het resort niet zelf gebruikt voor permanente bewoning.
4.7
Voorts beroept belanghebbende zich op de op 9 juli 2010 met de Inspecteur gemaakte afspraak (zie 2.3). De ingrijpende wetswijziging per 1 januari 2012 is evenwel een reden waardoor beide partijen niet langer aan deze afspraak zijn gehouden. Belanghebbende mocht dus niet erop vertrouwen dat de gemaakte afspraak ook na 1 januari 2012 nog zou gelden (vgl. HR 1 juli 1998, nr. 33.233, ECLI:NL:HR:1998:AA2327).
Verzuimboetes
4.8
Belanghebbende betoogt dat de verzuimboetes dienen te vervallen nu zij een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Volgens belanghebbende kan haar daarom geen enkel verwijt worden gemaakt dat er geen of te weinig belasting is betaald.
4.9
Een standpunt is pleitbaar als dit, gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist te handelen. Onder een pleitbaar standpunt wordt verstaan een opvatting over de kwalificatie van de feiten of de toepassing van het recht op de feiten die in redelijkheid verdedigbaar is.
4.1
Het standpunt van belanghebbende dat zij ook na de wetswijziging per 1 januari 2012, met name gelet op de parlementaire toelichting, niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt, acht het Gerecht gelet op de bestendige jurisprudentie (zie 4.2 en 4.3) niet zodanig verdedigbaar dat het innemen daarvan in de weg staat aan het opleggen van een boete. Het Hof acht de opgelegde verzuimboetes passend en geboden.
Slotsom
4.11
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het betaalde griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: Naf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: Naf. 500
In het beroepschrift kan aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.