ECLI:NL:OGEAC:2018:115

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
CUR201601522 voorheen EJ 81007/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking verzoek beperking erfrechtelijke aanspraken van zoon na vaststelling vaderschap als gevolg van bijzondere hardheid voor de weduwe afgewezen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot beperking van erfrechtelijke aanspraken van een zoon na de gerechtelijke vaststelling van zijn vaderschap. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.N.E. Inderson, heeft verzocht om de erfrechtelijke aanspraken te beperken, omdat de weduwe van de overleden vader, verweerster sub 1, zich in een bijzondere hardheid zou bevinden. De weduwe, vertegenwoordigd door mrs. Davelaar en Ayubi, heeft aangevoerd dat zij sinds 1987 een woning in eigendom heeft, die zij zonder medeweten van haar overleden echtgenoot heeft gekocht. Zij betoogde dat het niet eerlijk zou zijn als de verzoeker aanspraak zou maken op deze woning, nu zij slechts kort getrouwd waren en zij de woning altijd zelf heeft onderhouden.

Het Gerecht heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden rondom de woning en de financiële situatie van de weduwe. Het Gerecht heeft vastgesteld dat verweerster sub 1 niet overtuigend heeft aangetoond dat zij de woning zonder hulp van haar overleden echtgenoot heeft kunnen kopen en onderhouden. Bovendien was verweerster sub 1 op de hoogte van het bestaan van de verzoeker en was er geen sprake van een onoverkomelijke financiële last voor haar. Het Gerecht heeft daarom het beroep van verweerster sub 1 op beperking van de erfrechtelijke aanspraken van verzoeker afgewezen.

De uitspraak houdt in dat verzoeker toestemming krijgt om kosteloos te procederen en dat zijn vaderschap wordt vastgesteld. De griffier zal zorgdragen voor de wijziging in de registers van de burgerlijke stand. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de hoedanigheid van partijen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
B E S C H I K K I N G
van de rechter in bovengenoemd Gerecht strekkende tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap,
op het verzoek van:
[VERZOEKER],
wonende in Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S.N.E. Inderson,
tegen
de erfgenamen van wijlen
[WIJLEN]:
1.
[VERWEERSTER SUB 1], de weduwe,
gemachtigden: mrs. Davelaar en Ayubi;
en de kinderen:
2.
[kind sub 2]en
3.
[kind sub 3],
procederend in persoon,
allen wonend in Curaçao,
verweerders.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure na de tussenbeschikking van 21 december 2017 blijkt uit:
- de door verweerster sub 1 ingediende producties ter zitting van 15 februari 2018;
- de akte van verzoeker van 15 maart 2018;
- de door mr. Ayubi-Haakmeester namens verweerster sub 1 op 15 maart 2018 toegezonden producties 1 (zijnde de ter zitting van 15 februari 2018 ingediende productie) en 2;
- de behandeling ter zitting op 26 april 2018, alwaar voornoemde producties zijn genomen. Verschenen zijn verzoeker en zijn gemachtigde alsmede verweerster sub 1 en de gemachtigden mrs. Davelaar en Ayubi. Partijen en hun gemachtigden hebben het woord gevoerd.
1.2.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de tussenbeschikking is reeds overwogen dat het verzoek tot vaststelling van het vaderschap alsmede de naamswijziging zullen worden toegewezen. Nu moet nog worden beslist of het beroep van verweerster sub 1 op beperking van de erfrechtelijke aanspraken van verzoeker op de nalatenschap van [wijlen] slaagt. Verzoeker voert gemotiveerd verweer tegen dat beroep.
2.2.
Het beroep van verweerster sub 1 vindt zijn grondslag in artikel 1: 207a BW. In lid 1 van bedoeld artikel wordt in de kern bepaald de rechter de erfrechtelijke aanspraken van het kind kan beperken als de man is overleden vóór gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de erfopvolging door het kind ten gevolge van die vaststelling een bijzondere hardheid betekent voor de weduwe.
2.3.
De vraag is dus of er sprake is van een bijzondere hardheid voor verweerster sub 1 als verzoeker niet wordt beperkt in zijn erfrechtelijke aanspraak.
2.4.
Verweerster sub 1 heeft aangevoerd dat zij al sinds 1987 een woning, te [adres A], in eigendom had. Zij heeft die woning, die staat op grond van een derde, zelf gekocht van haar eigen spaargeld, zonder dat [wijlen] dat wist. [wijlen] had namelijk de gewoonte geld te verspillen dus verweerster sub 1 vond het belangrijk om eigen vermogen te hebben. Zij is uit medelijden in 2012 met de toen zieke [wijlen] getrouwd en dacht er toen niet aan dat het gevolg zou zijn dat de woning in de gemeenschap zou vallen. Zij vindt het niet eerlijk als verzoeker na vaststelling van het vaderschap aanspraak zou krijgen op de woning, nu deze van haar is en zij slechts een paar maanden getrouwd is geweest met [de wijlen]. Op dit moment verhuurt verweerster sub 1 de woning. Zelf woont zij op een ander adres, te [adres B]. Verweerster sub 1 betoogt voorts dat zij de woning altijd zelf, met haar eigen geld, heeft onderhouden.
2.5.
In de tussenbeschikking heeft het Gerecht overwogen onder 4.8. en 4.9. dat de feitelijke gegevens betreffende de woning van belang zijn bij de te maken afweging. Verweerster sub 1 is vervolgens in de gelegenheid gesteld om onder meer aan te tonen / uit te leggen dat de woning aan haar in eigendom toebehoorde vóór het huwelijk met [wijlen] en hoe en wanneer die woning is verkregen alsmede hoe eventuele bouw/verbouwing is gefinancierd, door wie en door welke middelen.
Verweerster sub 1 heeft weliswaar aangetoond dat zij de woning heeft gekocht (althans de huurrechten, volgens de overeenkomst van 19 januari 1987), maar zij heeft niet duidelijk gemaakt met welke middelen de woning is gekocht en is onderhouden. Zij heeft volstaan met de stelling dat de woning is gekocht met haar eigen spaargeld en dat [wijlen] nooit heeft bijgedragen aan het onderhoud. Daar staat de stelling van verzoeker, dat hij heeft vernomen dat de woning is aangekocht met geld dat [wijlen] had gekregen van Shell, evenwel tegenover. Daarnaast is namens verzoeker aangevoerd dat [wijlen] al dan niet direct moet hebben bijgedragen aan de woning aangezien hij en verweerster sub 1 gedurende 33 jaar een relatie hadden en samenwoonden en [wijlen] gedurende die periode inkomsten had uit arbeid en later pensioen ontving.
2.6.
Gezien dit debat en het ontbreken van overtuigende bewijsstukken aan de zijde van verweerster sub 1 staat niet in voldoende mate vast dat verweerster sub 1 zelfstandig, zonder directe of indirecte financiële hulp van [wijlen], de woning heeft aangeschaft en onderhouden.
2.7.
Daarnaast geldt dat verweerster sub 1 bekend was met het bestaan van verzoeker. Het is dus niet zo dat zij door zijn verzoek tot vaststelling vaderschap is gechoqueerd / overrompeld. Tenslotte is bij de afweging of sprake is van ‘bijzondere hardheid’ van belang dat ter zitting is gebleken dat het erfdeel van verzoeker gerelateerd aan de beperkte waarde van de woning (ook rekening houdend met schulden en kosten) slechts - grof geschat door de gemachtigden van verweerster sub 1 - rond de NAf 800,- bedraagt. Niet is gebleken dat dat voor verweerster sub 1 onoverkomelijk is een dergelijk bedrag te voldoen. Hierbij is ook acht geslagen op de maandelijkse pensioenuitkering van verweerster sub 1 (blijkens de door haar overgelegde pensioenslip van januari 2018).
2.8.
Al deze omstandigheden leiden tot de conclusie dat niet is gebleken dat het voor verweerster sub 1 bijzonder hard zou zijn als verzoeker aanspraak maakt op zijn deel in de nalatenschap van zijn vader, waarin tevens bedoelde woning valt. Het beroep van verweerster sub 1 wordt dus afgewezen.
2.9.
Voorgaande wordt niet anders als rekening wordt gehouden met de reden waarom verzoeker niet eerder het verzoek tot gerechtelijke vaststelling heeft gedaan. Verzoeker heeft daarover naar voren gebracht dat hij pas sinds 2012 op de hoogte is van de mogelijkheid om het vaderschap gerechtelijk te laten vaststellen. Sindsdien heeft verzoeker enige tijd geworsteld met de vraag of hij wel of niet moest overgaan tot zijn verzoek.
2.10.
Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat hij onvermogend is, zodat hem toestemming zal worden verleend kosteloos te procederen.
2.11.
In verband met de hoedanigheid van partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

Het Gerecht:
verleentverzoeker toestemming om kosteloos te procederen;
stelt vasthet vaderschap van
[WIJLEN], geboren in Curaçao op
[geboortedatum] en overleden in Curaçao op [dag en maand overlijden] 2012, van verzoeker
[VERZOEKER](Curaçao, 2 augustus 1992);
verstaat datverzoeker door naamskeuze de achternaam
[WIJLEN]zal dragen;
verstaat datde wijziging in de registers van de burgerlijke stand geschiedt doordat aan de desbetreffende akten een latere vermelding wordt toegevoegd overeenkomstig artikel 1:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek;
bepaalt datde griffier, zodra deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van de beschikking doet toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand te Curaçao, opdat deze een latere vermelding toevoegt aan de geboorteakte van verzoeker;
wijst afhet beroep van verweerster sub 1 op beperking van de erfrechtelijke aanspraken van verzoeker;
wijst afhet meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.E. Sijsma, rechter in voormeld Gerecht, en op 24 mei 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.