In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot beperking van erfrechtelijke aanspraken van een zoon na de gerechtelijke vaststelling van zijn vaderschap. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.N.E. Inderson, heeft verzocht om de erfrechtelijke aanspraken te beperken, omdat de weduwe van de overleden vader, verweerster sub 1, zich in een bijzondere hardheid zou bevinden. De weduwe, vertegenwoordigd door mrs. Davelaar en Ayubi, heeft aangevoerd dat zij sinds 1987 een woning in eigendom heeft, die zij zonder medeweten van haar overleden echtgenoot heeft gekocht. Zij betoogde dat het niet eerlijk zou zijn als de verzoeker aanspraak zou maken op deze woning, nu zij slechts kort getrouwd waren en zij de woning altijd zelf heeft onderhouden.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden rondom de woning en de financiële situatie van de weduwe. Het Gerecht heeft vastgesteld dat verweerster sub 1 niet overtuigend heeft aangetoond dat zij de woning zonder hulp van haar overleden echtgenoot heeft kunnen kopen en onderhouden. Bovendien was verweerster sub 1 op de hoogte van het bestaan van de verzoeker en was er geen sprake van een onoverkomelijke financiële last voor haar. Het Gerecht heeft daarom het beroep van verweerster sub 1 op beperking van de erfrechtelijke aanspraken van verzoeker afgewezen.
De uitspraak houdt in dat verzoeker toestemming krijgt om kosteloos te procederen en dat zijn vaderschap wordt vastgesteld. De griffier zal zorgdragen voor de wijziging in de registers van de burgerlijke stand. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de hoedanigheid van partijen.