Uitspraak
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het geschil
primair
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak vorderde eiseres, die een relatie had met de overledene, betaling uit de nalatenschap van de overledene. De eiseres stelde dat zij recht had op verschillende bedragen op basis van overeenkomsten met de overledene en op basis van haar persoonlijk eigendom. De gedaagden, de wettelijke erfgenamen van de overledene, voerden gemotiveerd verweer en stelden dat de vorderingen onvoldoende onderbouwd waren. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vorderingen. De eiseres had niet specifiek aangegeven welke werkzaamheden zij had verricht voor de overledene en had de vorderingen op basis van de overeenkomsten niet voldoende gespecificeerd. Ook de vordering met betrekking tot de inboedel en de persoonlijke eigendommen werd afgewezen, omdat de eiseres niet had aangetoond dat deze goederen haar toebehoorden. Het Gerecht wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagden. Het vonnis werd uitgesproken op 24 juli 2017.