ECLI:NL:OGEAC:2017:92

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
EJ 82008/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap Federal Express (Aruba) N.V. en een werknemer. De werkgever had de werknemer op 13 januari 2017 op staande voet ontslagen, omdat er twee pakketten met goudstaven waren verdwenen terwijl de werknemer deze onder zijn hoede had. De werkgever stelde dat de werknemer in strijd met het personeelsbeleid had gehandeld en dat er eerdere waarschuwingen waren gegeven voor vergelijkbaar gedrag. De werknemer verzocht om het ontslag nietig te verklaren en om wedertewerkstelling, terwijl de werkgever vroeg om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juni 2017 werd duidelijk dat de werknemer zich bereid had verklaard om zijn werkzaamheden te hervatten. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat niet kon worden vastgesteld dat de werknemer op 6 december 2016 in strijd met het personeelsbeleid had gehandeld. Het Gerecht verklaarde het ontslag nietig en oordeelde dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurde tot de datum waarop deze rechtsgeldig zou eindigen.

Vervolgens beoordeelde het Gerecht het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het Gerecht concludeerde dat er sprake was van gewichtige redenen voor ontbinding, omdat het vertrouwen tussen partijen was verstoord. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 18 juli 2017. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van het laatstgenoten loon aan de werknemer over de periode van 6 juni 2017 tot 18 juli 2017, vermeerderd met rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
FEDERAL EXPRESS (ARUBA) N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof,
tegen
[VERWEERDER],
wonende in Curaçao,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.I. Da Costa Gomez.
Partijen zullen hierna ook de werkgever en de werknemer genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 16 februari 2017 een verzoekschrift met producties ingediend. De mondelinge behandeling is bepaald op 27 maart 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Verweerder is niet verschenen. Desgevraagd heeft hij telefonisch aangegeven zich in de zittingsdatum te hebben vergist. De mondelinge behandeling is vervolgens bepaald op 5 juni 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
De werknemer, geboren op 23 augustus 1989, is sinds 1 februari 2010 in dienst van de werkgever in de functie van koerier.
2.3.
Bij ‘interoffice memorandum’ van 2 maart 2016 heeft de werkgever de werknemer een waarschuwing gegeven voor, samengevat, zijn betrokkenheid bij een vermijdbaar auto-ongeluk in een voertuig van de werkgever op 11 februari 2016, waarbij het voertuig is beschadigd. Deze waarschuwing is ‘active’ voor 12 maanden.
2.4.
Bij ‘interoffice memorandum’ van 24 oktober 2016 heeft de werkgever de werknemer een waarschuwing gegeven voor, kort gezegd, zijn betrokkenheid bij een vermijdbaar auto-ongeluk in een voertuig van de werkgever op 3 oktober 2016, waarbij het voertuig is beschadigd. In de ‘interoffice memorandum’ is een ‘action plan’ opgenomen om de ‘safety performance’ van de werknemer te verbeteren. Op 19 december 2016 zal een ontmoeting plaatsvinden om de voortgang met het actieplan te bespreken.
2.5.
Op 6 december 2016 zijn twee pakketten met goudstaven, die de werknemer tijdens zijn dienst onder zijn hoede had, verdwenen. Op 17 februari 2014 en 29 april 2014 zijn eveneens pakketten met goudstaven, die de werknemer tijdens zijn dienst onder zijn hoede had, verdwenen. De werkgever heeft onderzoek naar het incident van 6 december 2016 verricht. In afwachting van de resultaten van het onderzoek is de werknemer op 30 december 2016 geschorst.
2.6.
Op 13 januari 2017 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen. In de ‘interoffice memorandum’ d.d. 13 januari 2017 is daarvoor als reden gegeven, zakelijk weergegeven, dat op 6 december 2016 twee pakketten met goudstaven zijn verloren terwijl de werknemer deze onder zijn hoede had en hij met zijn handelen in strijd met het personeelsbeleid (‘Acceptable Conduct Policy’) heeft gehandeld, dat het niet de eerste keer is dat de werknemer de macht over pakketten met goudstaven verliest, dat de werknemer twee actieve waarschuwingen heeft (van 3 oktober 2016 en 2 maart 2016), dat zijn handelen een duidelijk wangedrag (‘clear misconduct’) vertoont en strijd met het personeelsbeleid en dat het dienstverband derhalve onmiddellijk is beëindigd. De werkgever kan de werknemer niet langer vertrouwen met de zorg van de pakketten, aldus het ‘interoffice memorandum’.

3.Het geschil

3.1.
De werkgever verzoekt dat het Gerecht, bij beschikking uitvoerbaar bij
voorraad, de arbeidsovereenkomst tussen partijen - voor zover die nog bestaat - met onmiddellijke ingang ontbindt per 16 februari 2017 zonder toekenning van een vergoeding aan de werknemer, met veroordeling van de werknemer in de proceskosten.
3.2.
De werkgever legt aan het verzoek ten grondslag, zakelijk weergegeven voor zover van belang, dat de werknemer als gevolg van zijn onaanvaardbaar gedrag
- wegens een dringende reden - op staande voet is ontslagen. Subsidiair geldt dat er sprake is van gewichtige redenen. De werknemer heeft de regels van de werkgever zo vaak geschonden dat niet verwacht wordt dat de werknemer zijn gedrag zal veranderen. Een vruchtbare samenwerking met de werknemer is onmogelijk geworden, aldus de werkgever.
3.3.
De werknemer voert gemotiveerd verweer dat ertoe strekt dat het Gerecht het verzoek van de werkgever zal afwijzen met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.
Zelfstandig tegenverzoek
3.4.
De werknemer doet zijn verweer uitmonden in een zelfstandig tegenverzoek.
De werknemer verzoekt dat het Gerecht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
1. verklaart dat het ontslag nietig is, althans het ontslag vernietigt;
2. de werkgever veroordeelt tot wedertewerkstelling van de werknemer, op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 500,00 per dag;
3. de werkgever veroordeelt tot doorbetaling van het loon met ingang van 13 januari 2017 tot het moment dat de werknemer weer op zijn werk wordt toegelaten, vermeerderd met de wettelijke rente en de vertragingsrente;
subsidiair:
1. verklaart dat het ontslag kennelijk onredelijk is;
2. de werkgever veroordeelt tot betaling van het loon over de periode van 13 januari 2017 tot 5 juni 2017, althans het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke rente en vertragingsrente;
3. de werkgever veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding wegens een kennelijk onredelijk ontslag, zonder verrekening van de cessantia, vermeerderd met de wettelijke rente;
alles met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.
3.5.
De werknemer legt aan zijn verzoek ten grondslag dat er geen sprake is van
een dringende reden voor ontslag op staande voet, het ontslag op staande voet niet onverwijld aan hem is meegedeeld en dat het ontslag grote gevolgen voor hem heeft gehad.
3.6.
De werkgever voert gemotiveerd verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader
ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek - ontslag op staande voet

4.1.
Ter beantwoording staat de vraag of het door de werkgever op 13 januari 2017
aan de werknemer gegeven ontslag rechtsgeldig - wegens een of meer dringende reden(en) in de zin van artikel 7A:1615o BW - is gegeven.
4.2.
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Het ontslag op staande voet moet
gezien worden als een uiterste middel om een arbeidsovereenkomst te beëindigen. Om die reden worden aan het ontslag op staande voet zware eisen gesteld. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van een werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden(en) sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
4.3.
Uit de ontslagbrief (zoals hiervoor onder 2.6. weergegeven) blijkt dat de
werkgever zich op een dringende reden (de spreekwoordelijke druppel) in samenhang met eerdere gedragingen (de spreekwoordelijke emmer) beroept. In genoemde brief stelt de werkgever immers dat (op 6 december 2016; aanvulling rechter) twee pakketten met goudstaven zijn verdwenen terwijl de werknemer deze onder zijn hoede had en hij met zijn handelen in strijd met het personeelsbeleid heeft gehandeld, dat het niet de eerste keer is dat de werknemer de macht over pakketten met goudstaven verliest en dat de werknemer twee actieve waarschuwingen heeft. Uit het door de werkgever verrichte onderzoek naar de verdwijning van de pakketten op 6 december 2016 blijkt niet dat de werknemer daarmee te maken heeft gehad. Hij heeft dat ook gemotiveerd betwist. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de werknemer op 6 december 2016 zodanig in strijd met het personeelsbeleid heeft gehandeld dat er sprake is van een dringende reden die tot gevolg heeft dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De omstandigheid dat de werknemer in afwijking van de regels naar een supermarkt is gegaan, daar met een tas naar binnen is gegaan en weer naar buiten is gekomen, en later alleen met de lading is geweest, maakt dat niet anders. Met dat gedrag is de betrokkenheid van de werknemer bij de verdwijning van de pakketten immers niet voldoende aannemelijk geworden. Die omstandigheid kan het ontslag met onmiddellijke ingang derhalve niet rechtvaardigen, ook niet in samenhang met eerdere gedragingen van de werknemer bezien. Met andere woorden, er was op 6 december 2016 (althans 13 januari 2017) geen druppel die de emmer heeft kunnen doen overlopen.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Het verzoek van de werknemer om het ontslag nietig te verklaren (3.4. primair sub 1) zal derhalve worden toegewezen.
4.5.
De nietigheid van het ontslag brengt met zich dat de dienstbetrekking tussen
partijen is blijven voortduren tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst alsnog rechtsgeldig is geëindigd en dat de werkgever gehouden is tot doorbetaling van het loon, mits de werknemer gedurende de tijd waarover hij loon vordert bereid is (geweest) de bedongen arbeid te verrichten. De werknemer heeft zich voor het eerst ter zitting van 5 juni 2017 (impliciet, namelijk door middel van zijn primaire tegenverzoek) bereid verklaard de arbeid te verrichten. Hij maakt dus pas vanaf dat moment terecht aanspraak op loon. De loonvordering (3.4. subsidiair sub 2) zal worden toegewezen vanaf 6 juni 2017 tot de datum waarop het dienstverband zal zijn geëindigd, te weten (zoals volgt uit hetgeen hierna onder 4.7. wordt overwogen) 18 juli 2017. De vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW wordt door het Gerecht gematigd tot 10%. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van deze beschikking, nu door de werknemer geen andere ingangsdatum is genoemd. De vordering tot wedertewerkstelling (3.4. primair sub 2) zal - gelet op hetgeen hierna wordt overwogen - worden afgewezen. Gezien deze uitkomst behoeven de verdere stellingen en weren geen bespreking.
Ten aanzien van het inleidend verzoek - voorwaardelijke ontbinding
4.6.
Nu uit het voorgaande volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog
bestaat, komt het Gerecht toe aan de beoordeling van het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden.
4.7.
De vraag die voorligt is of er sprake is van gewichtige redenen bestaande uit
zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn behoort te eindigen. Het Gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. Op grond van de inhoud van de gedingstukken en in aanmerking genomen hetgeen door partijen ter toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is genoegzaam gebleken dat sprake is van veranderingen in de omstandigheden van dien aard dat de dienstbetrekking billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen. De werkgever heeft geen vertrouwen meer in de werknemer. Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar ten aanzien van de vraag of de werknemer betrokken is bij (een van) de verdwijningen van de pakketten. De werkgever vindt de twee waarschuwingen die zij de werknemer heeft gegeven kwalijk; de werknemer vindt dit niet. Het Gerecht acht het derhalve niet aannemelijk dat er nog een vruchtbare samenwerking mogelijk is. De werknemer heeft ter zitting overigens zelf ook verklaard dat hij geen vertrouwen meer in zijn werkgever had door de behandeling die ze hem gaven en dat hij daarom voor de onderhavige procedure geen contact meer met haar heeft opgenomen. Het Gerecht zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen derhalve ontbinden per 18 juli 2017.
4.8.
Vervolgens is de vraag aan de orde of er gronden zijn om aan de werknemer ten laste van de werkgever een vergoeding toe te kennen en, zo ja, tot welk bedrag. Daarbij is van belang of van de opgetreden veranderingen in de omstandigheden, en met name van het verstoord raken van de arbeidsverhouding, aan de werknemer een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat de gevolgen van het verlies van de dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening moeten worden gelaten. Naar het oordeel van het Gerecht is dit het geval. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.9.
De werkgever heeft gesteld, en de werknemer heeft dit niet gemotiveerd weersproken, dat de werknemer op 6 december 2016 tijdens zijn dienst heeft verzocht om naar een supermarkt te rijden, daar met een boodschappentas naar binnen is gegaan en weer naar buiten is gekomen en deze tas in de
vanheeft gezet. Vervolgens is hij terug bij het pand van de werkgever enige tijd alleen geweest met de lading in de
vanen de tas. De werknemer heeft hiermee in strijd met de door de werkgever gehanteerde regels gehandeld. Op dat moment waren er twee schriftelijke waarschuwingen actief. De werknemer was dus een gewaarschuwd mens was en had zich op alle fronten strikt aan de regels moeten houden, hetgeen hij niet heeft gedaan. Ter zitting is gebleken dat de werknemer de schuld volledig bij de werkgever legt. Met zijn houding maakt hij een voortzetting van de arbeidsrelatie met de werkgever in feite zelf onmogelijk. Ook dit valt de werknemer te verwijten. Het voorgaande leidt het Gerecht tot de conclusie dat het aan de werknemer te wijten is dat de tussen partijen bestaande arbeidsrelatie uiteindelijk verstoord is geraakt. Het komt het Gerecht derhalve niet billijk voor dat aan de werknemer een vergoeding wordt toegekend.
Ten aanzien van beide verzoeken
4.10.
Gelet op de aard van de zaak zullen de proceskosten tussen partijen worden
gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:
ten aanzien van het inleidend verzoek
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 18 juli 2017;
ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek
- verklaart voor recht dat het door de werkgever op 13 januari 2017 aan de
werknemer gegeven ontslag op staande voet nietig is;
- veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van het laatstgenoten
loon over de periode van 6 juni 2017 tot 18 juli 2017, vermeerderd met de gematigde vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW ad 10% en de wettelijke rente over het loon vanaf 17 juli 2017 tot de dag der algehele voldoening;
ten aanzien van beide verzoeken
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten
draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2017.