ECLI:NL:OGEAC:2017:83

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 juni 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AR 79467/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van erfpachtrecht na echtscheiding tussen partijen

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om de verdeling van het erfpachtrecht na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest en hebben een erfpachtrecht op een perceel grond te Curaçao. De man vordert dat het erfpachtrecht aan hem wordt toegedeeld en dat de vrouw meewerkt aan de overdracht. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de man de woning in brand heeft gestoken, wat zou leiden tot schadevergoeding. Het Gerecht heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat het erfpachtrecht tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort en dat dit nog verdeeld moet worden. De man heeft een overeenkomst uit 1991 ingeroepen, maar het Gerecht oordeelt dat deze onvoldoende is onderbouwd. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de toewijzing van het erfpachtrecht aan de man. Het Gerecht heeft de vordering van de man toegewezen en de vrouw veroordeeld om binnen dertig dagen mee te werken aan de overdracht van het erfpachtrecht. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 19 juni 2017.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[DE MAN],
woonplaats gekozen hebbende te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. I.F. Moeniralam,
tegen
[DE VROUW],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: voorheen wijlen mr. J.P. Jackson, thans mr. A.V.G. Rooijer.
Partijen worden hierna ook de man en de vrouw genoemd.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 29 juni 2016 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord van 26 september 2016 met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 28 november 2016, waar zijn verschenen de gemachtigde van eiser, gedaagde en haar gemachtigde, en de aldaar overgelegde pleitaantekeningen van de gemachtigde van eiser en producties van gedaagde;
- de akte uitlating van eiser van 12 december 2016;
- de akte uitlating van gedaagde van 12 december 2016.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
Partijen zijn op [datum huwelijk] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.3.
Omstreeks januari 1978 is de relatie tussen partijen beëindigd. De vrouw is in de echtelijke woning op het perceel [woning 1] te Curaçao blijven wonen. Op dit perceel is een erfpachtrecht ten name van de man (besluitnummer [besluitnummer 1], verkavelingsplan [blok kavelnummer oppervlakte 1100 m2 meetbrief [meetbrief nummer] Debiteurnummer [debiteurnummer]) gevestigd. De woning op het perceel is omstreeks januari [jaar] afgebrand, waarna een bouwval resteerde.
2.4.
De man heeft na de brand van de woning aan de [woning 1] een woning gekocht aan de [woning 2]. De vrouw en gezamenlijke kinderen zijn bij hem gaan wonen.
2.5.
Bij vonnis van 15 september 1978 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het vonnis is op 2 januari 1979 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.
2.6.
De man is op een gegeven moment uit de woning aan de [woning 2] getrokken met achterlating van de inboedel.
2.7.
Bij brief van 7 oktober 1991 heeft notaris Chatlein onder meer het volgende aan de man bericht:
Van mevrouw [de vrouw] heb ik vernomen dat u met haar bent overeengekomen dat het woonhuis aan de [woning 2] door u aan haar zal worden overgedragen onder de verplichting voor haar om aan u in contanten uit te keren een bedrag van NAf.5.000,--.
Volgens mevrouw [de vrouw] is in verband met de verbouwing c.q. onderhoud van voormelde woning een bedrag van NAf.29.000,-- door haar betaald, welk bedrag door u aan haar verschuldigd is.
tevens heeft zij een vordering ad NAf.3600,-- op u wegens achterstallige alimentatie (…)
Op grond van het bovenstaande stel ik u voor de koopsom van de woning te bepalen op NAf.37.600,--, waarbij bovengenoemde schulden verrekend worden met de koopsom en het verschil af NAf.5.000,-- aan u wordt uitbetaald. (…)
Tevens verzoek ik u mij te berichten op welke wijze het bedrag van NAf.5.000,-- aan u dient te worden overgemaakt.
2.8.
De man heeft bij brief van 25 oktober 1991 gereageerd op de brief van notaris Chatlein en verzocht het bedrag van NAf 5.000,- aan hem over te maken in Nederlandse guldens.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de rechter (letterlijk):
a. de boedelscheiding na echtscheiding op korte termijn doet effectueren en het overdragen van het terrein te [buurt] dan wel de vrouw veroordeelt de bouwkosten van het bouwen van een nieuwe woning te vergoeden ten overstaan van een notaris, met benoeming van een notaris en twee onzijdige personen, indien de vrouw weigerachtig blijft om mee te werken aan de boedelscheiding;
b. de vrouw veroordeelt in de proceskosten, griffiekosten, deurwaarderskosten, zegelkosten en het honorarium van de advocaat.
c. Ter zitting heeft de man zijn eis vermeerderd. Hij vordert dat de vrouw de helft van NAf 29.000,00 aan hem betaalt.
3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van de man strekt tot verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap bestaande uit het recht van erfpacht op het perceel grond te [woning 1] te Curaçao. Naar het Gerecht begrijpt zijn partijen het erover eens dat dit erfpachtrecht tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort en nog tussen hen moet worden verdeeld.
4.2.
De man stelt primair dat het erfpachtrecht moet worden verdeeld overeenkomstig een overeenkomst die hij in 1991 met de vrouw heeft gesloten. Volgens de man hebben partijen afgesproken dat de man meewerkt aan de eigendomsoverdracht van de woning aan de [woning 2] aan de vrouw, dat de vrouw het bouwval op het perceel [woning 1] afbreekt, dat de vrouw daar een nieuwe woning voor de man bouwt en dat de vrouw meewerkt aan de notariële overdracht van het erfpachtrecht aan de man. De vrouw heeft betwist dat deze overeenkomst tussen partijen is gesloten. De hiervoor onder 2.7. vermelde brief van de notaris d.d. 7 oktober 1991 ondersteunt het standpunt van de vrouw. Gesteld noch gebleken is dat de man tegen de weergave van de gemaakte afspraken door de notaris heeft geprotesteerd. Integendeel, uit de brief van de man d.d. 25 oktober 1991 (zie hiervoor onder 2.8.) blijkt juist dat de man ermee heeft ingestemd dat het bedrag van NAf 5.000,00 aan hem wordt betaald. Daarmee is gemotiveerd betwist dat sprake is van een overeenkomst zoals door de man gesteld. Daarentegen is voldoende gebleken dat de door de notaris genoemde afspraak destijds tussen partijen is gemaakt. Hiertegenover heeft de man zijn stelling dat de door hem omschreven overeenkomst met de vrouw is gesloten, onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Het Gerecht verwerpt de stelling van de man derhalve als onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.3.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de man om het erfpachtrecht aan de man toe te scheiden. Het Gerecht zal de vordering (zoals hiervoor onder 3.1. onder a. weergegeven) derhalve toewijzen, als volgt. Uit de brief van de notaris van 7 oktober 1991 en hetgeen hiervoor onder 4.2. is overwogen, volgt dat partijen hebben afgesproken dat de bouwkosten ad NAf 29.000,00 met de koopsom worden verrekend. Niet gebleken is dat de vrouw op dit onderdeel nog iets aan de man verschuldigd is. De vordering van de man (zoals hiervoor onder 3.1. onder c. weergegeven) is, als overigens onvoldoende onderbouwd, derhalve niet toewijsbaar.
4.4.
De vrouw heeft het verweer gevoerd dat de man de woning op de [woning 1] in brand heeft gestoken, de waardevermindering van het boedelbestanddeel aan hem te wijten is en hij gehouden is de schade aan de vrouw te vergoeden. Zij heeft de gestelde waardevermindering en schade echter niet gespecificeerd noch onderbouwd, hetgeen gezien het standpunt van de man wel op haar weg had gelegen. Het verweer van de vrouw wordt daarom als onvoldoende onderbouwd verworpen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.5.
Voor zover de man en de vrouw hebben bedoeld te stellen dat de huwelijksgoederengemeenschap uit meer goederen bestaat, geldt dat geen van partijen aan de substantiëringsplicht heeft voldaan. Zo is niet voldoende duidelijk gesteld uit welke goederen de gemeenschap nog meer zou bestaan, aan welke partij de eventuele goederen zouden moeten worden toegedeeld noch wat de waarde van die goederen zou zijn. Het Gerecht komt aan een verdere verdeling derhalve niet toe.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:

5.1.
bepaalt dat het recht van erfpacht ten name van de man betreffende het perceel grond bekend als [woning 1] te Curaçao aan de man wordt toegedeeld;
5.2.
veroordeelt de vrouw om binnen dertig dagen na de datum van betekening van dit vonnis de noodzakelijke medewerking te verlenen aan de overdracht van het recht van erfpacht betreffende het perceel grond bekend als [woning 1] te Curaçao aan de man;
5.3.
benoemt tot onzijdig persoon in geval van weigerachtigheid en/of nalatigheid van de vrouw om aan de overdracht mee te werken, de deurwaarder R.A. Ramazan, wonende in Curaçao, ter vertegenwoordiging van de vrouw;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips, rechter in opgemeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2017.