ECLI:NL:OGEAC:2017:82

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 juni 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AR 68186/2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij bedrijfsongeval en vrijwaring door verzekeraar

In deze zaak vordert eiser, [EISER], schadevergoeding van zijn werkgever, Kontiki, naar aanleiding van een bedrijfsongeval dat plaatsvond op 18 augustus 2010. Eiser, werkzaam als elektromonteur, raakte gewond door een elektrische explosie tijdens het verhelpen van een stroomstoring bij Cabana, een horecagelegenheid die door Kontiki werd geëxploiteerd. Eiser stelt dat Kontiki haar zorgplicht heeft verzaakt door geen veiligheidsvoorschriften en beschermingsmiddelen te bieden. Kontiki betwist de aansprakelijkheid en stelt dat er geen causaal verband is tussen het ongeval en de schade van eiser.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelt dat er wel degelijk een causaal verband bestaat tussen het ongeval en de schade van eiser. Het Gerecht stelt vast dat Kontiki niet heeft voldaan aan haar zorgplicht, aangezien er geen veiligheidsvoorschriften waren en eiser niet was voorzien van de benodigde beschermingsmiddelen. Het Gerecht concludeert dat eiser geen grove schuld kan worden verweten, waardoor Kontiki aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.

In de vrijwaringszaak vordert Kontiki dat haar verzekeraar, United, aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de hoofdzaak. Het Gerecht oordeelt dat United gehouden is tot betaling van de schadevergoeding aan eiser, aangezien het ongeval onder de dekking van de verzekering valt. Het Gerecht veroordeelt Kontiki tot betaling van een voorschot van NAf 50.000 aan eiser en tot vergoeding van de proceskosten, en daarnaast wordt United veroordeeld tot betaling van de schade die Kontiki in de hoofdzaak moet vergoeden.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis
in de zaak van:
[EISER],wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: thans mr. E. Bokkes,
tegen
de naamloze vennootschap
REWA ANTILLEN N.V. h.o.d.n. KONTIKI BEACH CLUB,gevestigd en kantoorhoudend in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. R.E. Blaauw en E. van Veen,
en in de vrijwaringszaak van:
de naamloze vennootschap
REWA ANTILLEN N.V. h.o.d.n. KONTIKI BEACH CLUB,gevestigd en kantoorhoudend in Curaçao,
eiseres in vrijwaring,
gemachtigden: mrs. R.E. Blaauw en E. van Veen,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
UNITED INSURANCE COMPANY LTD.,
gevestigd en kantoorhoudende in Curaçao,
gedaagde in vrijwaring,
gemachtigde: mr. Q.D.A. Carrega.
Partijen zullen hierna [eiser], Kontiki en United genoemd worden.
1.Verloop van de procedure
In de hoofdzaak en de vrijwaringszaak
1.1. Het procesverloop in de hoofdzaak blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 29 april 2014 ter griffie ingediend;
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 3 november 2014 en de daarin vermelde stukken;
- het herstelvonnis in het vrijwaringsincident van 11 november 2014;
- de conclusie van antwoord van 26 januari 2015;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 25 mei 2015;
- de akte na comparitie zijdens Kontiki van 25 mei 2015;
- de antwoord akte tevens conclusie van repliek van 17 augustus 2015;
- de conclusie van dupliek van 9 november 2015;
- de ten behoeve van pleidooi op voorhand toegestuurde producties zijdens Kontiki;
- de ter gelegenheid van pleidooi op 19 mei 2016 overlegde pleitnotities en akte vermeerdering van eis zijdens [eiser];
- de aantekeningen van de griffier van de pleidooizitting van 19 mei 2016.
1.2. Het procesverloop in de vrijwaringszaak blijkt uit:
- de conclusie van eis in vrijwaring van 19 januari 2014;
- de conclusie van antwoord van 30 maart 2015;
- de conclusie van repliek van 12 oktober 2015;
- de conclusie van dupliek van 22 februari 2016.
1.3. Vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak is bepaald op heden.

2.De feiten

In de hoofdzaak en de vrijwaringszaak
2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
Eiser] is op 1 oktober 2009 voor een periode van één jaar in dienst getreden van Kontiki als elektro monteur, tegen een bruto salaris van NAf 2.500,= per maand.
2.3.
Artikel 1 van de daarbij tussen partijen gesloten en door General Manager [naam general manager] namens Kontiki getekende arbeidsovereenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst bepaalt als volgt:
“(…) De medewerker verplicht zich de hem opgedragen werkzaamheden naar beste weten en kunnen te verrichten, ook indien deze niet tot de normale uitoefening van zijn functie behoren. Daarnaast verplicht medewerker zich, op eerste verzoek van werkgever, ten behoeve van één of meerdere aan werkgever gelieerde vennootschappen werkzaamheden te verrichten en verklaart zich in verband met het voorgaande op voorhand akkoord met een wijzing in werkplek.”
2.4.
Bij schrijven van 12 augustus 2010 is de arbeidsovereenkomst, welke zou eindigen op 30 september 2010, verlengd tot en met 31 augustus 2011 met een salaris van NAf 4.650,=. [Eiser] vervulde op dat moment de functie van Hoofd Technische Dienst.
2.5.
Gelegen op, althans grenzend aan, het terrein van Kontiki huurt en exploiteert de naamloze vennootschap Nikki Beach Club h.o.d.n. Cabana Beach (hierna: Cabana) een restaurant en horecagelegenheid van Kontiki. In de uittreksels van de Kamer van Koophandel van Kontiki en Cabana is Bapor Kibra z/n als adres vermeld.
De bestuurder van Cabana is Jabi Management N.V., van welke vennootschap de heer [naam directeur] (hierna: [naam directeur]) directeur is.
2.6.
Op 18 augustus 2010 was er een stroomstoring bij Cabana. [Eiser] werd rond 19.00 uur telefonisch verzocht om de storing direct te verhelpen. Bij het verhelpen van de stroomstoring is kortsluiting ontstaan. [Eiser] hoorde een explosie en zag een steekvlam. De stroomstoring is door [eiser] die avond verholpen.
2.7.
De volgende ochtend (19 augustus 2010) merkte [eiser] op weg naar zijn werk dat hij slecht zag. Een collega heeft hem naar de huisarts gebracht. [Eiser] is die dag gezien door oogarts Davelaar, die [eiser] direct heeft doorverwezen naar oogarts J. Ferwerda.
2.8. [
Eiser] is van 21 augustus tot 22 augustus 2010 opgenomen op de afdeling Interne Geneeskunde van het Sehos. Voor zover hier van belang staat in de ontslagbrief van dr. J. Kortmann van het Sehos d.d. 22 augustus 2010 het volgende vermeld:
“(…)Reden voor opname: klinische observatie bij methylprednison efusor i.v.m. N II contusie beide ogen na elektrische ontploffing
(…)Anamnese: twee dagen geleden tijdens werkzaamheden met een zekeringskast ontstond een elektrische explosie. Hierna kreeg pt visus daling aan beide ogen. Pt ziet wat wazig. Verder geen schade opgelopen op een aantal oppervlakkige brandwonden a.d. hand. Kracht en gevoel zijn goed.(…)
Diagnose en conclusies: NII contusie o.v.v. Oogarts opname (…)”
2.9.
Op 23 augustus 2010 heeft Kontiki het SVB-formulier Bedrijfsongeval ondertekend. Op dit formulier staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Bij het werken bij de hoofdschakelaar (stroom eraf gehaald) en bepaalde onderdelen vervangen en aangepast. Tijdens het vervangen van de onderdelen is er een steekvlam en een kleine explosie geweest. Explosie op ogen van de heer [eiser] geslagen.”
2.10.
Bij de vraag op voormeld formulier waar het ongeval heeft plaatsgevonden staat Cabana vermeld. Bij de vraag of het ongeval te wijten is aan opzet of grove schuld staat “neen” vermeld.
2.11.
Bij schrijven van 1 september 2010 heeft dr. Ferwerda [eiser] nog 3 tot 4 weken arbeidsongeschikt verklaard als gevolg van een visusdaling na explosie stoppenkast in het gelaat van [eiser].
2.12.
Dr. Ferwerda heeft bij schrijven van 20 september 2010 verklaard geen verbeteringen te hebben geconstateerd bij [eiser].
2.13.
KNO-arts Liong-A-Lin heeft bij schrijven van 10 november 2010 verklaard dat hij [eiser] op 18 en 21 oktober 2010 heeft onderzocht
“naar aanleiding van gehoorklachten ontstaan na een ongeval op 18 augustus 2010, waarbij een zekeringskast vlakbij zijn gelaat explodeerde. (…) De vastgestelde gehoorverliezen zijn zonder enige twijfel het gevolg van een akoestisch trauma (lawaaibeschadiging) veroorzaakt door bovenvermeld ongeval, aangezien betrokkene daarvoor geen klachten van zijn gehoor had.”
2.14.
Dr. Ferwerda heeft in zijn reactie (waarvan de datum ontbreekt) op het verzoek van SVB d.d. 6 juni 2011 omtrent de status van het ziektegeval en de prognose van [eiser] – voor zover hier van belang – het volgende bericht:
“19-8-10 eerste consult (...)Visus daling na stroomschok/explosie. Behandeld als neuritis. Desondanks geen herstel visus. Door neurologen onderzocht. Duidelijke afwijking N II. Waarschijnlijk eindstadium.”
2.15. [
Eiser] heeft Kontiki bij schrijven van 12 april 2011 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade op grond van artikel 7A:1614x BW.
2.16.
Huisarts R.H. Meijer heeft bij schrijven van 31 januari 2012 verklaard dat [eiser] geen oogziekten had voordat hij op 18 augustus 2010
“irreversibele oogschade beiderzijds opliep ten gevolge van een accident tijdens het werk (...)”.
2.17.
Bij brief van 12 april 2013 heeft de SVB aan [eiser] bericht dat de graad van zijn blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van het op 18 augustus 2010 overkomen bedrijfsongeval is vastgesteld op 100%.
2.18.
Bij deze brief is de rapportage gevoegd ter zake van de “arbeids(on)geschiktheidsbepaling”, opgesteld door N.J.M. Huizing, medisch adviseur, en gedateerd 15 november 2012. Hierin staat – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“(…)Reden van staken eigen werk:visusuitval na bedrijfsongeval d.d. 18-08-2010.
Toedracht bedrijfsongeval:Hij werd gebeld voor een storing bij Cabana. Een zware hoofdschakelaar was defect. Hij moest het met 2 personen doen. Tijdens de werkzaamheden kwam er een steekvlam uit de schakelaar, waarbij hij oogletsel opliep. (…)
(..)
Medisch beloop:betrokkene werd op 18-08-2010 gebeld vooreen storing bij Cabana. Een zware hoofdschakelaar was defect. Hij moest het met 2 personen doen. Tijdens de werkzaamheden kwam er een steekvlam uit de schakelaar, hij zag even niks,toen sterretjes. De volgende ochtend kon hij niet zien. Zag wazig en onscherp. Hijis naar de huisarts gegaan. Door de huisarts werd hij verwezen naar oogartsDavelaar die verder verwees naar Ferwerda. Betrokkene is ook uitgezondengeweest naar Bogota voor aanvullend onderzoek. De oogzenuwen blekenbeschadigd.
Beschouwing
Verzekerde is een 43-jarige man die uitgevallen is. Voor zijn werkzaamheden alshoofd technische dienst in verband met visuskiachten na een bedrijfsongeval. Verzekerde is voor zijn klachten onderzocht en behandeld door diverse specialisten.(...)
Betrokkene wordt hierdoor niet in meer in staat geacht om zijn eigen, normale arbeid van hoofd technische dienst uit te oefenen. Met de methoden AMA en Mc Bride is er respectieyelijk een percentage invaliditeit van 71% en een percentage arbeidsongeschiktheid van 85% berekend. Echter, gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat betrokkene niet meer geschikt is voor zijn eigen werk. Hij dient dan ook voor 100% arbeidsongeschikt beschouwd te worden voor zijn normale arbeid.
Belastbaarheidsprognose:Er bestaat momenteel een eindtoestand en op korte termijn, noch lange termijn, is er een verandering in de belastbaarheid te verwachten.
Conclusie:Betrokkene wordt volledig arbeidsongeschikt beschouwd voor zijn werk als hoofdtechnische dienst, hetgeen een arbeidsongeschiktheidspercentage betekent voor Omfnr.: 19226 van 100%.(…)”
2.19.
Kontiki heeft bij brief van 3 mei 2013 aan [eiser] bericht dat zij vanwege het ongeluk waarbij [eiser] zijn gezichtsvermogen voor 80% heeft verloren, afziet van een vast dienstverband.
2.20.
Bij de stukken bevindt zich een verklaring van de heer [naam general manager] van 24 januari 2016. De heer [naam general manager] was tot medio 2010 general manager bij Kontiki. Hij heeft – voor zover hier van belang – het volgende verklaard:
“(…)[Eiser] werd ook verwacht dat als er een elektrische storing was bij Cabana Beach dat hij dit oploste. Het maakte daarbij niet uit of hij de storing van mij door kreeg of rechtstreeks van de heer de [naam directeur] of een van zijn managers. Ook als er een probleem was buiten de reguliere werktijden. Tenslotte had [eiser] een all-in salaris wat inhield dat hij altijd paraat moest staan en dus niet apart overuren kreeg uitbetaald, dat zat allemaal in zijn salaris inbegrepen.(…)”
2.21.
Tevens bevindt zich bij de stukken een verklaring van [ naam division manager], wie ten tijde van het ongeval rooms division manager was bij Kontiki. Zij heeft als volgt verklaard:
“Ik omschrijf graag nog even de procedure ten tijde van het ongeluk van dhr [eiser]: Dhr. [naam magazijn meester] was indertijd hoofd magazijn cq magazijn meester. Hij was verantwoordelijk voor het gehele magazijn en ook was hij aanspreekpunt over eventueel benodigde aankopen van o.a. (bouw-)materiaal en gereedschap. Deze specifieke functie was speciaal in het leven geroepen om diefstal en 'verdwijnen' van apparatuur en gereedschap zo veel mogelijk te beperken en te voorkomen; derhalve viel deze functie niet onder de verantwoordelijkheid van de Technische Dienst. Men diende een aanvraag voor aankoop bij [naam magezijn meeser] in, en hij diende dan dezelfde aanvraag ondertekend in bij [naam administratie] (administratie), en zij voorzag degene die de aankopen ging doen van cash of (indien van toepassing) een cheque. Er werd meermaals door Cabana (o.a. door gedeeltelijk eigenaar [naam]) gevraagd of de Technische Dienst van Kontiki Dive & Beach 'iets' voor hem kon doen. Als er tijd en voldoende mankracht was, dan werd zijn verzoek ingewilligd, indien er geen tijd of manschappen waren, dan werd dat vaak via 'hogerhand' alsnog geregeld; dan nam [naam] contact op met [naam 1], die dan vervolgens bepaalde wat er voorrang had.Meestal echter was er wel tijd om [naam] direct uit de brand te helpen, hiervoor was geen 'goedkeuring van derden' nodig.(…)”
In de vrijwaringszaak
2.22.
Bij schrijven van 10 juni 2011 heeft de naamloze vennootschap Cunningham Lindsey Netherlands Antilles N.V. (hierna: CL) namens de aansprakelijkheids-verzekeraar van Kontiki, United, aan [eiser] bericht dat zij is ingeschakeld om een toedrachtsonderzoek te verrichten ter beoordeling van de aansprakelijkheid.
2.23.
Bij e-mail van 25 september 2013 heeft CL [eiser] het volgende bericht:
(...) De gehele toedracht nog eens overziend komt mijn opdrachtgeefster tot de conclusie dat haar verzekerde Kontiki niet aansprakelijk te houden is voor het ontstaan van het ongeval en de gevolgen. Zij ziet geen mogelijkheid om sans prejudice tot elkaar te komen nu u een vordering van 1.3 milj heeft neergelegd. De schade zal dan ook geheel voor rekening van uw cliënt blijven.”
2.24.
Betaling door United aan [eiser] is tot op heden uitgebleven.

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1. [
Eiser] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Kontiki tot betaling van de door hem geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van Kontiki tot betaling van een voorschot van NAf 50.000,= aan [eiser]. [Eiser] vordert tevens veroordeling van Kontiki in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen nadat vonnis is gewezen.
3.2. [
Eiser] heeft aan zijn vordering – kort weergegeven – ten grondslag gelegd dat Kontiki de op haar rustende zorgplicht niet is nagekomen zodat zij aansprakelijk is voor de door hem als gevolg van het arbeidsongeval geleden schade. Volgens [eiser] is Kontiki tekortgeschoten in haar zorgplicht door na te laten veiligheidsregelingen te treffen en veiligheidsmaterialen en beschermende artikelen te regelen.
3.3.
Kontiki stelt dat er geen causaal verband bestaat tussen het ongeval en de door [eiser] geleden schade. Indien het Gerecht van oordeel is dat er wel sprake is van een causaal verband, dan meent Kontiki dat het ongeval niet heeft plaatsgevonden gedurende werkzaamheden verricht binnen de dienstbetrekking met Kontiki, waardoor Kontiki niet aansprakelijk is voor de schade. Mocht het Gerecht van oordeel zijn dat er wel sprake is van een bedrijfsongeval, dan heeft te gelden dat Kontiki de op haar rustende zorgplicht niet heeft verzaakt en dat [eiser] bewust roekeloos heeft gehandeld bij de uitvoering van zijn werkzaamheden.
In de vrijwaring
3.4.
De vordering in vrijwaring strekt tot veroordeling van United tot alles waartoe Kontiki in de hoofdzaak wordt veroordeeld.
3.5.
United heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak
4.1.
Het Gerecht begrijpt de vordering van [eiser] aldus dat hij Kontiki op grond van artikel 7A:1614x BW aansprakelijk stelt voor de door hem gestelde schade als gevolg van het ongeval van 18 augustus 2010.
4.2.
Kontiki heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat geen causaal verband bestaat tussen het ongeval en de door [eiser] geleden schade. Het Gerecht oordeelt in deze als volgt. Voor het ongeval had Van [eiser] blijkens het schrijven van huisarts Meijer geen oogziekten. Kort na het ongeval is blijkens de ontslagbrief van
dr. Kortmann van 22 augustus 2010, het schrijven van dr. Ferwerda van 1, 20 september 2010 en juni/juli 2011 en de rapportage van N.J.M. Huizing van 15 november 2012 een blijvende visusdaling geconstateerd bij [eiser]. Kontiki heeft de inhoud en juistheid van voornoemde brieven en het rapport niet betwist, zodat het Gerecht van de juistheid hiervan uitgaat.
4.3.
Als gevolg van de visusdaling is [eiser] voor 100% arbeidsongeschikt verklaard en is zijn dienstverband met Kontiki niet verlengd. Dit heeft tot een inkomstenderving voor [eiser] geleid. [Eiser] heeft derhalve schade geleden als gevolg van het ongeval. Nu de artsen, gelet op de (inhoud van de) medische rapporten, geen aanleiding zien om te twijfelen aan het causaal verband tussen het ongeval en de visusdaling, had het op de weg van Kontiki gelegen om de betwisting van het causaal verband te onderbouwen. Het enkel stellen dat er, nu [eiser] eerst de volgende ochtend slecht zag, ook andere oorzaken kunnen zijn geweest voor de visusdaling voldoet dan niet. Dat [collega elektricien] geen explosie heeft gehoord en De [naam directeur] geen steekvlam heeft gezien geeft, nu Kontiki niet betwist dat zich kortsluiting heeft voorgedaan en beide personen zich op (telefonische) afstand van [eiser] bevonden, geen aanleiding tot een ander oordeel. De door Kontiki aangevoerde omstandigheid dat [eiser] momenteel elders werkzaamheden uitvoert en dus geen schade heeft geleden, kan haar, voor zover al juist, evenmin baten. Deze omstandigheid kan enkel een rol spelen bij het bepalen van de omvang van de schade(vergoeding).
4.4.
Ten aanzien van de vraag of [eiser] de schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Kontiki overweegt het Gerecht het volgende. De werknemer die op grond van 7A:1614x lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal dienen te stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever (HR 4 mei 2001, LJN AB1430). Daarbij geldt dat het vereiste dat de schade de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen, ruim moet worden uitgelegd (HR 15 december 2000, LJN AA9048).
4.5.
Nu Kontiki niet heeft betwist dat Cabana het restaurant en de horeca gelegenheid huurde van Kontiki, acht het Gerecht het aannemelijk dat Kontiki, zoals door [eiser] gesteld, verantwoordelijk was voor de stroomvoorziening van Cabana. Logischerwijs zullen de werkzaamheden van [eiser], als Hoofd technische dienst, zich dan ook hebben uitgestrekt tot stroomwerkzaamheden bij Cabana. Relevant in dit kader is dat Cabana het restaurant en de horecagelegenheid op, althans grenzend aan, het terrein van Kontiki exploiteerde. Daarbij in aanmerking nemende artikel 1 van de arbeidsovereenkomst, de verklaring van [eiser] ter zitting d.d. 25 mei 2015 en de twee ondersteunende verklaringen van [naam general manager] en de [division manager], heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat het uitvoeren van werkzaamheden bij Cabana eveneens tot zijn werkzaamheden als elektro monteur c.q. Hoofd technische dienst behoorde en dat hij in dat kader ook rechtstreeks opdrachten van Cabana ontving ter zake stroomstoringen. Dat [naam general manager] mogelijk een zakelijk conflict heeft met Kontiki geeft, zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt, geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van zijn verklaring. Gelet op al het vorenstaande speelt de vraag of Cabana al dan niet als een gelieerde onderneming, kan worden beschouwd, verder geen rol. Het vorenstaande geldt te meer nu in de overeenkomst en in de onderhavige procedure is nagelaten deze term te omschrijven. Concluderend is het Gerecht van oordeel dat kan worden uitgegaan van de stelling van [eiser] dat het verhelpen van de stroomstoring op 18 augustus 2010 is verricht in de uitoefening van zijn arbeidsovereenkomst. Daarenboven geldt dat [eiser] de storing bij Cabana, volgens Kontiki, aangemeld heeft gekregen door tussenkomst van Kontiki. Dat de stroomstoring in de avond plaatsvond, geeft, nu werkuren in de avond bij horecagelegenheden niet ongebruikelijk zijn, geen aanleiding tot een ander oordeel. De conclusie is dat [eiser] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Kontiki.
4.6.
Vervolgens ligt de vraag voor of Kontiki heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving ex artikel 7A:1614x lid 1 BW. Ingevolge dit artikel heeft de zorgplicht van de werkgever betrekking op de inrichting en het onderhoud van de lokalen, de werktuigen en de gereedschappen waarin of waarmee hij arbeid doet verrichten. Voorts betreft de zorgplicht ook de instructies die de werkgever aan de werknemer dient te geven bij de gebruikmaking van lokalen, werktuigen en gereedschappen evenals de controle door de werkgever op de naleving van die instructies door de werknemer. Indien de werkgever deze verplichting(en) heeft verzaakt, is zij gehouden tot vergoeding van de schade die de werknemer dientengevolge heeft geleden, tenzij door de werkgever bewijs wordt geleverd dat die niet-nakoming aan overmacht, of die schade in belangrijke mate mede aan de grove schuld van de werknemer is te wijten.
4.7.
Indachtig vorenstaande uitgangspunten overweegt het Gerecht als volgt. Niet ter discussie staat tussen partijen dat er geen veiligheidsvoorschriften waren van de zijde van Kontiki. Nu de wet er voor gekozen heeft deze verplichting neer te leggen bij de werkgever, was het aan Kontiki om deze veiligheidsvoorschriften te treffen en aanwijzingen te verstrekken. Kontiki heeft dan ook niet aan haar zorgplicht voldaan. Niet gebleken is daarbij dat het Hoofd technische dienst verantwoordelijk was voor het opstellen daarvan. Noch uit de arbeidsovereenkomst noch uit een ander schriftelijk stuk blijkt dat Kontiki van [eiser] verwachtte, of hem had verzocht, om zich bezig te houden met het opstellen van veiligheidsvoorschriften. Ook anderszins kan niet worden geconcludeerd tot een verplichting van [eiser] om de voorschriften ex artikel 7A:1614x lid 1 BW op te stellen.
4.8.
Daarbij heeft te gelden dat zelfs als zou worden geoordeeld dat [eiser] verantwoordelijk was gemaakt voor het opstellen van de veiligheidsvoorschriften, het op de weg van Kontiki, in het kader van de op haar rustende zorgplicht, had gelegen om erop toe te zien dat zulks ook gebeurde. Gesteld noch gebleken is dat Kontiki zulks heeft gedaan. Ook op grond van het vorenstaande dient te worden geconcludeerd dat [eiser] geen verwijt kon worden gemaakt ter zake het ontbreken van de veiligheidsvoorschriften.
4.9.
Partijen verschillen voorts van mening over de aanwezigheid van veiligheidsmaterialen en beschermende artikelen. [Eiser] stelt zich op het standpunt dat Kontiki, ondanks meerdere verzoeken daartoe, geen hulp- en beschermingsmiddelen, waaronder oogbescherming, ter beschikking heeft gesteld voor zijn veiligheid. Kontiki heeft het vorenstaande betwist en gesteld dat een mespatroonhoudertang, veiligheidshandschoenen en een gelaatsklep beschikbaar waren gesteld. Kontiki heeft echter nagelaten om deze stelling te onderbouwen. Zulks had, gelet op de stelling van [eiser] alsmede op de verklaringen van De [division manager] en [naam 3], wel op de weg van Kontiki gelegen. Het had daarbij voor de hand gelegen dat Kontiki bestelbonnen of voorraadlijsten van het magazijn had overgelegd. Nu zulks niet is gebeurd, zal het Gerecht er voor houden dat Kontiki, ondanks verzoeken daartoe, er niet voor had gezorgd dat deze artikelen beschikbaar waren voor [eiser]. Dat van [eiser] zelf mocht worden verwacht dat hij veiligheidsmaatregelen en beschermende artikelen zou aanschaffen ligt, zonder nadere toelichting welke ontbreekt, niet in de rede en ontslaat Kontiki ook niet van haar zorgplicht in deze jegens haar werknemers, waaronder ook [eiser].
4.10.
Feit is dat als Kontiki wel had voldaan aan de verplichting tot het opstellen van de veiligheidsvoorschriften, als vanzelf de veiligheidsissues op het gebied van stroom in kaart waren gebracht en vervolgens de in dat kader te nemen maatregelen waren vastgelegd. Logischerwijs was daarbij aan de orde gekomen welke (stroom)problemen door de interne dienst dienden te worden opgelost en welke veiligheidsmaatregelen daarvoor noodzakelijk waren. Bij gevolg had Kontiki dan ook kunnen controleren dat deze afspraken werden nageleefd. Door het vorenstaande evenwel na te laten, heeft Kontiki als werkgever een situatie in het leven geroepen en in stand gehouden dat haar werknemers bij een dringend verzoek om assistentie bij een stroomstoring, zoals in het onderhavige geval, maar naar eigen inzicht en zonder beschermingsartikelen zouden gaan handelen met alle mogelijke gevolgen van dien. Aldus heeft Kontiki in strijd met de zorgplicht ex artikel 7A:1614x lid 1 BW gehandeld. Het Gerecht acht het daarbij aannemelijk dat, indien deze voorschriften en veiligheidsmaterialen er wel waren geweest, het ongeval was voorkomen, althans, het ongeval minder ingrijpende gevolgen had gehad.
4.11.
Rest in deze nog de vraag of de schade in belangrijke mate mede aan grove schuld van [eiser] te wijten is.
4.12.
Het begrip grove schuld moet blijkens vaste jurisprudentie zeer eng worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak is van grove schuld in de zin van artikel 7A:1614x lid 2 BW slechts sprake ingeval van “opzet of bewuste roekeloosheid”, welke norm in het huidige artikel 7:658 lid 2 BW Nederland als geldend recht is verwoord. Kontiki heeft niet gesteld dat er sprake is van opzet zijdens [eiser], zodat de vraag resteert of [eiser] bewust roekeloos heeft gehandeld.
4.13.
Van bewust roekeloos handelen is pas sprake indien de werknemer zich, tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest (zie HR 20 september 1996, NJ 1997/198).
4.14.
Kontiki heeft haar aanvankelijk standpunt dat het ongeval het gevolg is van een door [eiser] verkeerd gelegde overbrugging c.q. verbinding, na betwisting hiervan door [eiser], bij dupliek niet, althans onvoldoende, gemotiveerd gehandhaafd, zodat het Gerecht dit punt zal worden gepasseerd.
4.15.
Ook het door Kontiki bij conclusie van antwoord ingenomen standpunt dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden indien [eiser] een mespatroonhouder-tang had gebruikt, zal nu [eiser] onbetwist heeft gesteld dat de schade bij gebruikmaking van deze tang mogelijk meer zou zijn geweest, als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd worden gepasseerd.
4.16.
Uitgaande van het vorenstaande heeft te gelden dat tussen partijen niet in geschil is dat het ongeval heeft plaatsgevonden bij het terugplaatsen van een mespatroon omdat de installatie nog stroom trok. De vraag die nu voorligt is of [eiser] in dit kader bewust roekeloos heeft gehandeld. In deze staat, als onvoldoende betwist, vast dat [eiser] een tweede persoon nodig had om de reparatie, zoals verzocht, snel te kunnen doen. Omdat zijn collega elektricien, de heer [collega elektricien], er niet was, stelde [naam directeur] voor om de kok van Cabana, die volgens hem ook elektricien was, in te schakelen. Als onvoldoende betwist staat voorts vast dat de kok [eiser] desgevraagd heeft bevestigd dat hij ook elektricien was en dat [eiser] hem instructies heeft gegeven om de stroomvoorziening geheel uit te schakelen en met hem ook het stappenplan voor het verhelpen van de stroomstoring heeft doorgenomen. [Eiser] heeft er daarbij, naar nu bekend ten onrechte, op vertrouwd dat de kok de installatie, zoals geïnstrueerd, ook spanningsloos had gemaakt. Dat het beter was geweest om te controleren of de installatie inderdaad spanningsloos was, staat buiten kijf. Het Gerecht acht het aannemelijk dat [eiser] dit, vanwege de spoed waarmee het een en ander diende te gebeuren, de informatie van de kok en De [naam directeur] dat de kok elektricien was en de gegeven instructies, achterwege heeft gelaten. Dit (zeer) onvoorzichtig handelen is evenwel niet gelijk te stellen aan bewuste roekeloosheid. Daarvan zou immers slechts sprake indien [eiser] bewust de mespatroon had teruggeplaatst zonder te controleren of de stroom was uitgeschakeld, en dusdoende het hem bekende zeer aanzienlijke risico voor lief heeft genomen dat hij zou worden geraakt door kortsluiting. Dat aan deze criteria is voldaan, is niet gesteld noch gebleken.
4.17.
De conclusie is dat er geen sprake is van grove schuld zijdens [eiser]. Kontiki is, ex artikel 7A:1614x lid 2 BW, derhalve gehouden tot vergoeding van de schade die [eiser] in de uitoefening zijner dienstbetrekking is overkomen.
4.18. [
Eiser] heeft een voorschot van NAf 50.000,= gevorderd op de betaling van de door hem geleden schade nader op te maken bij staat. Als schade zijn de gemaakte advocaatkosten en inkomensderving genoemd. De kosten zijn niet betwist door Kontiki. Gelet daarop alsmede nu het voorschot niet overmatig voorkomt, zal Kontiki worden veroordeeld tot betaling daarvan.
4.19.
Kontiki zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis aan Kontiki. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 5.000,= aan gemachtigdensalaris (4 punten x tarief NAf 1.250,=).
In de vrijwaring
4.20.
Kontiki heeft zich in de vrijwaringszaak op het standpunt gesteld dat indien enige vordering van [eiser] op Kontiki voor toewijzing vatbaar is, United als aansprakelijkheidsverzekeraar van Kontiki gehouden is, nu het ongeval onder de polis dekking valt, tot het betalen van datgene waartoe Kontiki in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.
4.21.
Het Gerecht overweegt in dit kader dat nu in de hoofdzaak is geoordeeld dat Kontiki jegens Van [eiser] aansprakelijk is voor de door hem in de uitoefening zijner dienstbetrekking overkomen schade, ook van dit gegeven zal worden uitgegaan in de vrijwaringszaak. Gelet hierop zullen de door United aangevoerde verweren ten aanzien van de aansprakelijkheid van Kontiki jegens [eiser] worden gepasseerd.
4.22.
United heeft voor het overige erkend dat er tussen haar en Kontiki een verzekeringsovereenkomst bestaat doch stelt dat United niet gehouden is de schade te vergoeden indien in strijd is gehandeld met de polisvoorwaarden. Op grond van artikel 11.1 van de toepasselijke polisvoorwaarden is dekking van schade die is veroorzaakt met opzet of met uitdrukkelijk goedvinden van de verzekerde uitgesloten. Zij heeft in dat kader aangevoerd dat de door [eiser] geleden schade met uitdrukkelijk goedvinden van Kontiki is veroorzaakt nu [eiser] kennelijk met goedvinden van Kontiki de tijdelijke installatiekast van Aqualectra heeft betreden om op instructie van Kontiki de stroomstoring te verhelpen.
4.23.
Voorop staat dat zonder nadere motivering welke ontbreekt, niet valt in te zien dat de enkele omstandigheid dat [eiser] met uitdrukkelijk goedvinden van Kontiki de stroomstoring heeft opgelost, dit goedvinden tevens betrekking heeft gehad op het veroorzaken van schade. Reeds op grond hiervan kan het beroep door United op de uitsluitingsgrond ex artikel 11.1. niet slagen.
4.24.
Het beroep op artikel 7:952 BW kan United reeds niet baten, nu niet is gebleken dat Kontiki de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt. Het beroep dat United verder nog heeft gedaan op de redelijkheid en billijkheid, zal, nu is nagelaten dit beroep handen en voeten te geven, worden gepasseerd.
4.25.
United heeft zich voorts nog op het standpunt gesteld dat Kontiki in strijd heeft gehandeld met artikel 12.1.2. van de toepasselijke polisvoorwaarden. Artikel 12.1.2. van de toepasselijke polisvoorwaarden bepaalt – voor zover van belang – dat de verzekerde zich onthoudt “van iedere toezegging, verklaring of handeling waaruit erkenning van een verplichting tot schadevergoeding afgeleid zou kunnen worden”. Indien de verzekerde met opzet voornoemde verplichting niet nakomt om zo de verzekeraar te misleiden, komt op grond van artikel 12.1.5. van de toepasselijke polisvoorwaarden elk recht op uitkering te vervallen, tenzij de misleiding het verval van recht niet rechtvaardigt.
4.26.
United heeft zich op het standpunt gesteld dat Kontiki in strijd met voormelde bepaling heeft gehandeld doordat Kontiki bij de SVB de aansprakelijkheid heeft erkend, althans geen melding heeft gemaakt van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser].
4.27.
Het Gerecht oordeelt als volgt. Uit het enkele invullen van het SVB formulier (onder opgave van [eiser]) kan, zonder nadere toelichting welke ontbreekt, geen erkenning van de aansprakelijkheid door Kontiki worden afgeleid, laat staan dat er sprake was van opzet zijdens Kontiki om United te misleiden. Hetgeen nader door United bij conclusie van dupliek is aangevoerd, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.
4.28.
De conclusie is dat het beroep van United op de uitsluitingsgronden in de polis niet opgaat. Nu gesteld noch gebleken zijn van omstandigheden op grond waarvan het ongeval niet onder de polis dekking valt, is United gehouden tot het betalen van datgene waartoe Kontiki in de hoofdzaak wordt veroordeeld.
4.29.
In de hoofdzaak is Kontiki veroordeeld tot betaling van de door [eiser] geleden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen bij wet alsmede betaling van een voorschot van NAf 50.000,=. United zal gelet daarop worden veroordeeld tot betaling van al hetgeen waartoe Kontiki in de schadestaat zal worden veroordeeld alsmede waartoe zij in de hoofdzaak is veroordeeld.
4.30.
United zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten zijdens Kontiki worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Kontiki tot op heden begroot op NAf 2.500,= aan gemachtigdensalaris (2 punten x tarief NAf 1.250,=).

5.De beslissing

Het Gerecht:
In de hoofdzaak
-
veroordeeltKontiki tot het betalen van de door [eiser] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
-
veroordeeltKontiki tot betaling van een voorschot van NAf 50.000,= op de door [eiser] geleden schade;
-
veroordeeltKontiki in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 5.000,= aan gemachtigdensalaris en NAf 962,50 aan verschotten, waarvan NAf 450,= aan griffiegelden, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis aan Kontiki;
-
wijst afhet meer of anders gevorderde;
In de vrijwaring
-
veroordeeltUnited tot betaling aan Kontiki van al hetgeen waartoe Kontiki in de hoofdzaak is veroordeeld alsmede waartoe zij in de schadestaat zal worden veroordeeld;
-
veroordeeltUnited in de proceskosten, aan de zijde van Kontiki tot op heden begroot op NAf 2.500,= aan gemachtigdensalaris en NAf 322,50 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Scholte, rechter in eerste aanleg van dit Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2017.
SA