ECLI:NL:OGEAC:2017:81

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 juni 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
AR 78955/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake hypothecaire geldlening en zorgplicht van de bank

In deze zaak heeft RBC Royal Bank N.V. (hierna: RBC) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in betalingsproblemen verkeert met betrekking tot een hypothecaire geldlening en een persoonlijke lening. De gedaagde heeft in 2009 een hypothecaire geldleningsovereenkomst afgesloten met RBC voor de financiering van een woning in Curaçao. Door verlies van zijn baan in 2013 is de gedaagde in betalingsproblemen gekomen, wat leidde tot een betalingsachterstand op zowel de hypothecaire lening als de persoonlijke lening. RBC heeft de kredietrelatie beëindigd en de woning openbaar verkocht, maar de gedaagde betwist de rechtmatigheid van deze acties en stelt dat RBC haar zorgplicht heeft geschonden door geen betalingsregeling aan te bieden.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft vastgesteld dat de gedaagde niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar dat RBC onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de gedaagde. Het Gerecht oordeelt dat RBC in dit geval onterecht de kredietrelatie heeft beëindigd zonder een redelijke afweging van de omstandigheden. De vordering van RBC tot betaling van de restschuld na de veiling van de woning wordt afgewezen, terwijl de vorderingen met betrekking tot de persoonlijke lening en de debetstand op de betaalrekening wel worden toegewezen. Het Gerecht compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
De naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna RBC en [gedaagde] genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
- het comparitievonnis van 3 oktober 2016;
- de brief met bijlagen van 17 oktober 2016 zijdens RBC;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 28 oktober 2016;
- de conclusie van repliek van 16 januari 2017;
- de conclusie van dupliek van 13 februari 2017;
- de akte uitlating producties van 13 maart 2017.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
RBC (althans diens rechtsvoorganger RBTT) en [gedaagde] hebben op 23 oktober 2009 een hypothecaire geldleningsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) getekend ten bedrage van NAf 294.253,- ter financiering van een perceel grond en het daarop gebouwde pand, gelegen in het 2de district van Curaçao op “Brakkeput Abou”, kadastraal bekend als nummer 217 van 2005, ook wel bekend als Adelisia Resort Kvl # 189 (hierna: de woning).
2.2.
Ingevolge de overeenkomst is [gedaagde] gehouden tot terugbetaling van een bedrag van NAf 2.050,47 (inclusief 7 % rente per jaar) per maand in 312 achtereenvolgende maanden, beginnend op 26 december 2009.
2.3. [
gedaagde] beschikt over een lopende rekening bij RBC met rekeningnummer 8000000102771298. Op deze rekening is een debetrente van 18,5% verschuldigd. Voorts heeft [gedaagde] een persoonlijke lening bij RBC, geregistreerd onder het nummer MG1316045485, waarover een jaarlijkse rente van 7,2% verschuldigd is.
2.4.
Op de overeenkomsten tussen RBC en [gedaagde] zijn algemene voorwaarden van toepassing. Artikel 35 van de algemene voorwaarden bepaalt dat bij niet (tijdige) aflossing van het overeengekomen bedrag de vordering van RBC zonder ingebrekestelling in zijn geheel opeisbaar is.
2.5.
In februari 2013 heeft [gedaagde] zijn baan verloren. [gedaagde] heeft tot en met mei 2013 maandelijks aan zijn aflossingsverplichtingen uit hoofde van de hypotheek en de persoonlijke lening voldaan. In juni 2013 is hij in betalingsproblemen gekomen en heeft hij geen aflossingen meer gedaan op de hypotheek en de persoonlijke lening.
2.6.
Per 1 september 2013 heeft [gedaagde] weer een baan met een inkomen van NAf 4.750,- bruto per maand. Op 27 september 2013 heeft [gedaagde] een bedrag van NAf 3.400,- ter aflossing van zijn leningen aan RBC uitgekeerd. Nadien heeft [gedaagde] geen betalingen meer aan RBC gedaan.
2.7.
Bij e-mail van 6 september 2013 aan RBC schrijft [gedaagde], voor zover van belang:
“De planning is om vanaf eind September de normale betaling van mijn leningen te herstellen.
v.w.b. de achterstand denk ik zeer waarschijnlijk voor mid October dit helemaal of voor het 90% uit te kunnen betalen.”
2.8.
Bij brief van 16 oktober 2013 heeft RBC aan [gedaagde] bericht dat de persoonlijke lening van in totaal NAf 29.406,20, gelet op de betalingsachterstand, volledig opeisbaar is geworden en dat daarover een boeterente van 24% per jaar verschuldigd is.
2.9.
Bij e-mail van 20 oktober 2013 aan RBC schrijft [gedaagde], voor zover van belang:
“De eerste storting is inderdaad al gedaan en hierna volgende stortingen moeten ook vanaf nu normaal blijven lopen tegen het einde v/d maand. Over het achterstand was de planning altijd nog voor ongeveer medio v/d maand te betalen, helaas kon ik de transacties niet eerder rond krijgen, omdat ik ook in afwachting ben van derden.”
2.10.
Bij e-mail van 21 oktober 2013 schrijft RBC aan [gedaagde], voor zover van belang:
“Ik hoop van harte dat u zo snel mogelijk de geldelijke middelen tot uw beschikking krijgt om de achterstand in te betalen; dit met het oog op het feit dat u reeds ruim het aantal dagen tot overheveling naar onze incasso afdeling overschreden hebt.”
2.11.
In april 2014 hebben RBC en [gedaagde] overleg gehad over de openstaande schulden. RBC heeft aangekondigd tot openbare verkoop van de woning over te gaan als de betalingsachterstand op de leningen niet wordt afgelost. Het is [gedaagde] niet gelukt de totale schuld ineens af te lossen.
2.12.
Op 31 juli 2014 vindt de eerste veiling van de woning plaats, zonder succes. Op 19 september 2014 is de woning voor de tweede keer geveild. De woning is op die datum in het openbaar verkocht voor een bedrag van NAf 225.000,-. De hypotheek bedroeg op dat moment nog een bedrag van NAf 305.859,73. Bij exploot van 10 juni 2016 is [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de openstaande restschuld van NAf 99.480,15.

3.Het geschil

3.1.
RBC vordert, na vermeerdering van eis, dat het Gerecht, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om aan haar te betalen:
  • een bedrag van NAf 101.165,70, vermeerderd met de overeengekomen rente van 7% per jaar vanaf 17 juni 2016 tot aan de dag der voldoening,
  • een bedrag van NAf 312,60 vermeerderd met de overeengekomen rente van 18,5% per jaar vanaf 17 juni 2016 tot aan de dag der voldoening;
  • een bedrag van NAf 42.330,79 vermeerderd met de overeengekomen rente van 17,5% per jaar vanaf 17 juni 2016 tot aan de dag der voldoening;
  • een bedrag van NAf 8.173,53 vermeerderd met de overeengekomen rente van 18% per jaar vanaf 17 juni 2016 tot aan de dag der voldoening;
  • de incassokosten ten bedrage van NAf 10.000,-, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
RBC legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] gedurende langere tijd zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldleningsovereenkomst niet is nagekomen. RBC heeft vervolgens haar recht van parate executie ingeroepen en de woning in het openbaar verkocht voor NAf 225.000,-. Uitgaande van de waarde van de hypotheek ten tijde van de veiling, ad NAf 305.859,73, en de verschuldigde rente resteert er een totale schuld van NAf 101.165,70. Voorts heeft [gedaagde] niet voldaan aan zijn afbetalingsverplichting uit hoofde van zijn persoonlijke lening en zijn visa-rekening bij RBC. Tenslotte is er sprake van een ongeoorloofde debetstand op de betaalrekening van [gedaagde] bij RBC.
3.3. [
gedaagde] betwist niet dat er op enig moment een betalingsachterstand is ontstaan. [gedaagde] stelt daarentegen dat RBC haar zorgplicht heeft geschonden door hem, gelet op de beperkte betalingsachterstand op de hypotheek en de door [gedaagde] aangeboden alternatieven, niet in de gelegenheid te stellen een betalingsregeling te treffen. Integendeel heeft RBC de persoonlijke schulden van [gedaagde] opgeteld bij de hypotheekschuld en [gedaagde] aangemaand tot betaling van de volledige openstaande schuld. Door de woning van [gedaagde], bij het uitblijven van betaling van de schuld, vervolgens voor een te laag bedrag te verkopen, heeft RBC misbruik gemaakt van haar bevoegdheid. Voorts betwist [gedaagde] de gevorderde rente over de restschuld, alsmede de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover nodig nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de vaststaande feiten en omstandigheden volgt dat tussen partijen zowel een hypothecaire als een persoonlijke geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] is gehouden aan de daaruit voortvloeide verplichtingen te voldoen. Gesteld en gebleken is dat [gedaagde] niet aan zijn afbetalingsverplichtingen uit hoofde van voornoemde geldleningsovereenkomsten heeft voldaan, zodat vaststaat dat hij tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
4.2.
Voorts is niet in geschil dat RBC op grond van de tussen partijen geldende overeenkomst en de toepasselijke voorwaarden, het recht heeft om de kredietrelatie op te zeggen indien niet aan de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst wordt voldaan. Ten aanzien van de hypothecaire geldleningsovereenkomst geldt daarbij dat tot openbare verkoop van de woning van [gedaagde] mag worden over gegaan. Dit laat onverlet dat RBC bij de uitoefening van die bevoegdheden in verband met haar maatschappelijke functie de nodige zorgvuldigheid in acht moet nemen. De reikwijdte van haar zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Voorts kan gebruikmaking van de bevoegdheid tot opzegging van de kredietrelatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (6:248 lid 2 BW). Het Gerecht dient bij de toepassing van deze maatstaf echter de nodige terughoudendheid in acht te nemen.
4.3.
In casu draait het in de kern om de vraag of, zoals [gedaagde] stelt, sprake is van omstandigheden op grond waarvan de opzegging van de kredietrelatie door RBC naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.
4.5.
Vaststaat dat [gedaagde] in betalingsproblemen is komen te verkeren, zowel ten aanzien van de aflossing op de hypothecaire lening als met de aflossingen op zijn persoonlijke krediet. De betalingsproblemen zijn van beperkte duur geweest, te weten van mei 2013 tot september 2013. Per september 2013 kon [gedaagde] aan zijn betalingsverplichtingen voldoen. Daartoe was hij ook bereid gelet op de betalingen die hij eind september 2013 heeft gedaan. Per oktober 2013 betrof de betalingsachterstand op zijn hypothecaire lening NAf 6.240,24. De betalingsachterstand op de persoonlijke lening betrof medio oktober 2013 een bedrag van NAf 3.596,42.
4.6.
Uit de stellingen van partijen over en weer volgt dat RBC niet bereid is geweest om met [gedaagde] een afbetalingsregeling te treffen ten aanzien van de betalingsachterstand uit hoofde van de hypotheek en de persoonlijke lening. Integendeel heeft RBC de kredietrelatie opgezegd, de schulden samengevoegd en geëist dat [gedaagde] de volledige betalingsachterstanden zou aflossen, alvorens over voortzetting van de kredietrelatie zou kunnen worden gesproken. Ten aanzien van de persoonlijke lening ligt de rechtvaardiging daarvan, naar het oordeel van het Gerecht, in de aard van de relatie. Het persoonlijke krediet wordt immers door de bank verstrekt zonder dat de schuldenaar zekerheid dient te stellen. Dat ligt anders bij een hypothecaire lening. De woning strekt tot zekerheid in het geval niet aan de betalingsverplichtingen wordt voldaan. Beide partijen hebben ter zake zwaarwegende belangen, die tegen elkaar dienen te worden afgewogen.
4.7.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft RBC onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [gedaagde]. [gedaagde] had
de factoeen betalingsachterstand van drie maanden nadat hij in september 2013 zijn maandelijkse aflossingsverplichting hervatte. In de tussentijd heeft [gedaagde] ter beperking van de betalingsachterstand voorstellen gedaan in de zin van een betalingsregeling, verhuur van de woning, het inlassen van een rente pauze of herfinanciering van de leningen. RBC heeft alle voorstellen afgewezen. In plaats daarvan heeft RBC de kredietrelatie beëindigd, alle schulden samengevoegd en aflossing daarvan ineens gevorderd, zonder een onderscheid te maken naar de aard van de geldlening. Dit terwijl RBC wist dat [gedaagde] in afwachting was van de uitbetaling van een aanzienlijk bedrag van belastingdienst, zodat aannemelijk was dat hij binnen afzienbare tijd over geld zou beschikken waarmee hij de betalingsachterstand van de hypothecaire lening kon aanzuiveren. Het verweer van RBC dat het haar beleid is om bij een betalingsachterstand van drie maanden geen regeling aan te gaan, maar de kwestie over te hevelen aan de incassogemachtigde, rechtvaardigt haar handelen in deze omstandigheden niet. Het Gerecht acht het opzeggen van de kredietrelatie met betrekking tot de hypotheek en het samenvoegen van alle schulden door RBC, in de onderhavige feiten en omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.8.
Uit hetgeen [gedaagde] naar voren heeft gebracht is genoegzaam gebleken dat hij de totale achterstand van beide leningen niet in één keer kon aflossen. [gedaagde] heeft uiteindelijk, gelet op de oplopende boeterentes en de uitzichtloze situatie waarin hij volgens hem was komen te verkeren, zelf besloten ook zijn maandelijkse aflossingen weer te staken. Dit was echter nadat de kredietrelatie reeds door RBC was opgezegd, hetgeen er uiteindelijk in heeft geresulteerd dat de achterstand zo hoog is opgelopen dat RBC over is gegaan tot openbare verkoop van de woning. De financiële consequenties van de openbare verkoop van de woning dienen daarom voor rekening van RBC te blijven. Bij dit oordeel weegt mee dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] in staat zou zijn geweest zijn verplichtingen jegens RBC na te komen. De vordering van RBC tot betaling van de restschuld na veiling van de woning, zal daarom worden afgewezen. Gelet op het hiervoor overwogene behoeven de overige weren van [gedaagde] betreffende de restschuld uit hoofde van hypothecaire geldlening geen verdere bespreking.
4.9.
Het voorgaande geldt niet ten aanzien van de persoonlijke lening van [gedaagde]. De aard van die relatie staat er, als gezegd, niet aan in de weg dat in geval van een betalingsachterstand de vordering geheel opeisbaar wordt en RBC haar vordering mag innen. Gesteld noch gebleken is dat de persoonlijke lening door [gedaagde] is aangewend om aan zijn verplichten uit hoofde van de hypotheek te voldoen. Een relatie tussen de beide kredietrelaties ontbreekt dan ook naar het oordeel van het Gerecht. Hetzelfde geldt voor de debetstand op de betaalrekening en de achterstand van de credit card-rekening van [gedaagde]. Die dienen als opeisbaar door [gedaagde] aan RBC te worden betaald. [gedaagde] heeft, gelet op de onderbouwing door RBC, de omvang van de openstaande bedragen onvoldoende gemotiveerd betwist. Hetzelfde geldt voor de gevorderde overeengekomen rente, die het Gerecht voorts niet bovenmatig voorkomt. Die vorderingen liggen voor toewijzing gereed.
4.10.
Ingevolge artikel 17 van de algemene voorwaarden is [gedaagde] buitengerechtelijke kosten verschuldigd. RBC heeft incassokosten gevorderd ten bedrage van NAf 10.000,-. Een groot deel van die kosten zien echter op het innen van de restschuld na veiling van de woning. Om die reden zal het Gerecht een bedrag van NAf 1.875,- (1,5 punt x tarief 5) aan incassokosten ten behoeve van het innen van de overige schulden toewijzen.
4.12.
Beide partijen zijn deels in het gelijk gesteld. Om die reden zal het Gerecht de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij zijn of haar eigen kosten draagt

5.De beslissing

Het Gerecht:

- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan RBC:
o van een bedrag van NAf 312,60 ter zuivering van de debetstand op de betaalrekening, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 18,5% per jaar vanaf 17 juni 2016 tot aan de dag der voldoening;
o van een bedrag van NAf 42.330,79 ter aflossing van de particuliere lening, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 17,5% per jaar vanaf 17 juni 2016 tot aan de dag der voldoening;
o van een bedrag van NAf 8.173,53 ter aflossing van de credit-card schuld, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 18% per jaar vanaf 17 juni 2016 tot aan de dag der voldoening;
o alsmede tot betaling van een bedrag van NAf 1.875,- aan incassokosten.
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2017.