ECLI:NL:OGEAC:2017:59

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
500.00449/16
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de uitvoer van cocaïne en het voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de verdachte op 5 april 2017 veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening 1960. De zaak betreft de uitvoer van ongeveer 289220 gram cocaïne, die de verdachte samen met anderen heeft vervoerd met de intentie deze naar het buitenland te transporteren. De verdachte is op 22 februari en 15 maart 2017 ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders. De officier van justitie, mr. R.A. Koert, heeft een gevangenisstraf van zes jaren geëist, met verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen vliegtuig en onttrekking aan het verkeer van een vuurwapen en munitie.

De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van een pistool en het bezit van scherpe patronen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte is vrijgesproken van het voorhanden hebben van het vuurwapen, omdat niet bewezen kon worden dat hij daarover beschikkingsmacht had. Echter, het Gerecht heeft bewezen geacht dat de verdachte cocaïne heeft vervoerd, wat leidt tot de conclusie dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening.

De strafmotivering houdt rekening met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de impact op de samenleving. De verdachte heeft geen eerdere strafblad en het Gerecht heeft ook persoonlijke omstandigheden in overweging genomen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en zijn er verbeurdverklaringen en onttrekkingen aan het verkeer uitgesproken voor de inbeslaggenomen goederen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum]1965 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaats gevonden op 22 februari 2017 en
15 maart 2017. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw
mr. M.C. Vaders, advocaat te Curaçao.
De officier van justitie, mr. R.A. Koert, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake de feiten 1 en 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft hij verbeurdverklaring gevorderd van het inbeslaggenomen vliegtuig. Tevens heeft hij onttrekking aan het verkeer gevorderd van het inbeslaggenomen vuurwapen, patroonhouders en munitie.
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
Feit 1:
dat hij op of omstreeks [datum delict], althans op een tijdstip in of omstreeks de maand oktober 2016, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 289220 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
(artikel 3 jo 11 Opiumlandsverordening 1960 jo artikel 1:123 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
dat hij op of omstreeks [datum delict], althans op een tijdstip in of omstreeks de maand oktober 2016, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een pistool van het merk Glock model 26 met serienummer [nummer], in elk geval een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of
45 scherpe patronen van het kaliber 9 mm, in elk geval munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
(artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930 jo artikel 1:123 Wetboek van Strafrecht)
3.
Voorvragen
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak
Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen is naar vaste jurisprudentie vereist dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat hij daarover beschikkingsmacht heeft gehad. Het Gerecht is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte, al dan niet als medepleger, beschikkingsmacht heeft gehad over het betreffende vuurwapen. De verdachte zal gelet hierop worden vrijgesproken van het hem onder feit 2 tenlastegelegde.
4B. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
Feit 1:
dat hij op
of omstreeks[datum delict]
, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand oktober 2016,in Curaçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, al dan nietopzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en
/ofheeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd,
in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend,ongeveer 289220 gram
cocaïne, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne
, althans enige bereiding van cocaïne,zijnde cocaïne
(een
)middel
(en)als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960
en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
4C. Bewijsmiddelen
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. [1]
Relaasdossier
1. Proces-verbaal van aanhouding op heterdaad van het Korps Politie Curaçao, p. 3 e.v., voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten M. Martina, C. de Palm, S. Rojer en S. Hoyer:
Op [datum delict] omstreeks 03:50 uur werden wij door de Centrale Meldkamer gedirigeerd naar Hato Airport ter hoogte van Swissport. Daar aangekomen troffen wij een witte bestelbus aan. In de opening van de rechter zijportier zat een man, die later bleek te zijn [medeverdachte]. Wij zagen in de bagageruimte een groot aantal tassen met hangslot. Vervolgens zagen wij in die bagageruimte een man die later bleek te zijn [verdachte]. Deze man hield zich schuil achter die tassen. Bij fouillering van deze man troffen wij onder meer een kleine sleutel die later de sleutel van een vliegtuig bleek te zijn. In de tassen troffen wij een aantal verpakte blokken lijkende op verdovende middelen aan. De bestelbus en de daarin aangetroffen goederen werden overgebracht naar het Bureau Narcotica Bestrijding en aldaar overgedragen aan E. Susana en N. Obispo voor verder onderzoek.
Beslagdossier
2. Proces-verbaal van overname van het Korps Politie Curaçao, p. 20 e.v., voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten E. Susana en N. Obispo:
Op [datum delict] omstreeks 05:20 uur hebben wij overgenomen van S. Rojer tien (10) tassen elk inhoudende zesentwintig (26) pakken bevattende een hoeveelheid samengeperst wit poeder, derhalve in totaal tweehonderdzestig (260) pakken.
Beslagdossier
3. Proces-verbaal van weging, testen en opsturen van monsters van het Korps Politie Curaçao, p. 80 e.v., voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten E. Susana en N. Obispo:
De tweehonderdzestig (260) pakken bevattende een hoeveelheid samengeperst wit poeder hadden gezamenlijk een brutogewicht van 289220 gram. Vanuit tien (10) afzonderlijke pakken zijn monsters genomen en in tien (10) afzonderlijke potjes gedaan met dopjes, welke onder het opschrift nummer 122/2016 code II-B-1 tot en met II-B-10 zijn opgestuurd naar het Analytisch Diagnostisch Centrum.
Beslagdossier
4. Een geschrift, te weten een rapport van het Analytisch Diagnostisch Centrum d.d. 1 december 2016, opgemaakt en ondertekend door R. de J. Manuela, voor zover inhoudende:
Het aangeboden materiaal met de opschriften no. 122/II-B-1 t/m II-B-10 bevat cocaïne in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.
Beslagdossier
5. Proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, p. 33 en 34, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant C.S. Lopez Penha:
Uit onderzoek ingesteld bij “Curaçao Air Terminal Services” is onder meer gebleken dat [verdachte] op 28 oktober 2016 als piloot met het privévliegtuig voorzien van registratienummer [nummer] naar Curaçao is gekomen. Voorts is gebleken dat
[verdachte] met dat vliegtuig op [datum delict] vanuit Curaçao naar [adres] zou vertrekken.
Persoonsdossier verdachte 02, [verdachte]
6. Proces-verbaal van verhoor van het Korps Politie Curaçao, p. 14 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik ben op 28 oktober 2016 met het vliegtuig voorzien van registratienummer [nummer] naar Curaçao gekomen om voor een man genaamd [persoon] een transport te verzorgen met dat vliegtuig. Het betrof een transport vanuit Curaçao naar Istanbul.
Ik wilde op zondag (Gerecht: [datum delict]) naar Istanbul vertrekken en een tussenlanding maken in Santa Maria in de Azoren. Ik ben op zondag omstreeks 02:30 uur bij het hotel opgehaald door een man met wie ik had afgesproken om het vliegtuig open te maken en de vracht aan boord te zetten. Onderweg stopten wij op een parkeerplaats in de omgeving van de luchthaven naast een wit busje.
Persoonsdossier verdachte 02, [verdachte]
7. Proces-verbaal van verhoor van het Korps Politie Curaçao, p. 18 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
[persoon] had mij in Istanbul de opdracht gegeven voor het transport en heeft hiervoor USD 130.000 in contanten betaald. Aanvankelijk wilde [persoon] dat ik het transport zou verzorgen vanuit Venezuela. Toen ik dat weigerde verzocht hij mij om dat te doen vanuit Curaçao. Ik ben nadat we naar de parkeerplaats in de omgeving van de luchthaven waren gereden in het witte busje gestapt. In het busje lagen de tassen die ik moest transporteren. Vervolgens reden wij in dat busje richting de luchthaven. Onderweg stopten wij naast een andere auto en daar stapte de man die samen met mij is aangehouden, in het busje. We reden vervolgens naar de luchthaven en stopten op de parkeerplaats van een gebouw waarop “Swissport” stond. Even later kwam de politie.
Persoonsdossier verdachte 01, {medeverdachte]
8. Proces-verbaal van verhoor van het Korps Politie Curaçao, p. 17, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
Een onbekende man had mij benaderd om tegen betaling iets binnen de luchthaven Hato te smokkelen.
4D. Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft de navolgende verweren gevoerd. De door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen dienen wegens schending van artikel 6 lid 3 EVRM van het bewijs te worden uitgesloten, nu de verdachte geen bijstand heeft gehad van een tolk en hij die verklaringen in het Engels heeft afgelegd zonder dat hij deze taal voldoende beheerst. Voorts kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de uitvoer van cocaïne, nu hij niet wist dat er cocaïne in de tassen zaten. Niet kan worden bewezen dat er sprake is van uitvoer in de zin van de Opiumlandverordening 1960, nu de tassen nimmer het parkeerterrein van Hato Handling hebben verlaten. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan “medeplegen” van uitvoer van cocaïne.
Het Gerecht overweegt in verband met deze verweren het navolgende.
Bewijsuitsluiting
De verdachte heeft bij de politie uitgebreide en gedetailleerde verklaringen afgelegd. Uit die verklaringen blijkt niet dat hij de aan hem gestelde vragen niet of onvoldoende heeft begrepen. De verdachte heeft tijdens die politieverhoren op geen enkel moment te kennen gegeven dat hij de Engelse taal niet machtig was en dat hij de bijstand van een tolk wenste. Bovendien is door de verdediging ter terechtzitting beaamd dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen (in grote lijnen) juist zijn. Het Gerecht is gelet hierop van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 6 lid 3 EVRM en ziet daarom geen redenen om die verklaringen van bewijs uit te sluiten.
Uitvoer
Uit de wettekst en uit de daarop gebaseerde jurisprudentie blijkt dat de begrippen in- en uitvoer extensief moeten worden geïnterpreteerd. Onder uitvoer in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 is begrepen het “met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden” van de middelen als bedoeld in artikel 3 en 4 van die landsverordening. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met de tassen met cocaïne naar de luchthaven is gegaan, met de bedoeling dat die tassen in het vliegtuig werden geladen om vervolgens naar Istanbul getransporteerd te worden. Naar het oordeel van het Gerecht is hiermee bewezen dat de verdachte cocaïne heeft vervoerd met bestemming naar het buitenland, zodat sprake is van (verlengde) uitvoer in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.
Opzet
Het Gerecht is van oordeel dat de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de uitvoer van cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat Curaçao veelal als doorvoerland wordt gebruikt voor transport van cocaïne vanuit Zuid Amerika naar Europa, zodat ook de verdachte geacht wordt bekend hiermee te zijn. Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat er van meet af aan verdachte omstandigheden waren rondom (de opdracht tot) het transport van de tassen. De verdachte is – naar zijn zeggen – opgedragen om een vracht te vervoeren vanuit Curaçao naar Istanbul. De verdachte is door zijn opdrachtgever in kennis gesteld dat de vracht afkomstig is uit Venezuela. Aan de verdachte is USD 130.000 in contacten betaald voor dit transport. De verdachte heeft geen documenten gekregen waaruit blijkt dat door de bevoegde autoriteiten toestemming is verleend voor een dergelijk transport en heeft er ook niet naar gevraagd. Hij is vervolgens in Curaçao in de nachtelijke uren opgehaald en gebracht naar de luchthaven. Hij is onderweg in een ander voertuig gestapt waarin de tassen lagen die hij moest uitvoeren. Door onder deze omstandigheden de tassen in ontvangst te nemen zonder eerst de inhoud daarvan te controleren heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die tassen cocaïne zouden bevatten en heeft hij dus gehandeld met het (voorwaardelijk) opzet op de uitvoer van cocaïne.
Het Gerecht stelt voorts vast dat uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de (onder meer) verdachte en anderen gericht op de uitvoer van cocaïne.
De verweren worden verworpen.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A, B en C van de Opiumlandsverordening 1960, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumlandsverordening 1960 jo. artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde (vul de feitaanduidingen in)opheffen of uitsluiten. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar. (vul de feitaanduidingen in)

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheffen of uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.
7.
Strafmotivering
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan uitvoer van ruim 289 kilo cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De hoeveelheid is voorts van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Daarnaast vertegenwoordigt een hoeveelheid van 289 kilo cocaïne een zeer grote straatwaarde. Het op de illegale markt komen van dergelijke partijen verdovende middelen faciliteert de financiering van de georganiseerde misdaad en heeft een corrumperend effect op het financiële en economische verkeer.
Deze omstandigheden maken dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig vergrijp en het kan niet ander dan dat hierop wordt gereageerd met een forse gevangenisstraf.
Ten voordele van de verdachte geldt dat hij nooit eerder in aanraking is geweest met de politie en justitie. Het Gerecht houdt voorts rekening met de ter terechtzitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden.
Het Gerecht houdt bij het vaststellen van de strafmaat – in het belang van een consistente straftoemeting – hiernaast rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende acht het Gerecht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de na te melden duur passend en geboden.

8.Beslag

8.1
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen vliegtuig, voorzien van registratienummer {nummer], waarvan is gebleken dat verdachte dit vliegtuig mede ten eigen bate kon aanwenden en dat tot het begaan van het strafbare feit was bestemd, zal verbeurd worden verklaard.
8.2
Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van de bij gelegenheid van het onderhavige onderzoek aangetroffen en inbeslaggenomen vuurwapen, patronen en munitie zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat met behulp van deze voorwerpen het feit is begaan of voorbereid en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn mede gegrond op de artikelen 1:62, 1:67, 1:68, 1:74, 1:75, 1:123 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals in rubriek
4Comschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde feit het in rubriek
5genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) jaren,met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
verklaart verbeurd het in rubriek 8.1 genoemde voorwerp;
onttrekt aan het verkeer de in rubriek 8.2 genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.T. Paulides en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 5 april 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij de bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek “[dossiernaam]”. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.